NJB 2021/2741
Voordeelsverkrijging in de zin van art. 36e lid 2 Sr: beoordeling of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat de betrokkene ook wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit soortgelijke feiten. De Hoge Raad herhaalt onder meer HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ mogen niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan. Voorts gaat de Hoge Raad in op de mogelijkheid voor de rechter – wanneer deze heeft geoordeeld dat voldoende aanwijzingen in de hiervoor bedoelde zin bestaan – om de omvang van het voordeel te schatten (artikel 36e lid 5, eerste volzin, Sr). Verder is nog van belang dat er geen wettelijke bepaling is die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan. Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.
HR 12-10-2021, ECLI:NL:HR:2021:1498
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 oktober 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, C. Caminada
- Zaaknummer
19/05075
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1498, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:962, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑08‑2021
- Wetingang
(art. 36e Sr)
Essentie
Voordeelsverkrijging in de zin van art. 36e lid 2 Sr: beoordeling of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat de betrokkene ook wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit soortgelijke feiten. De Hoge Raad herhaalt onder meer HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ mogen niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.