Rb. Breda, 03-02-2012, nr. 02-800146-11
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV2781
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
03-02-2012
- Zaaknummer
02-800146-11
- LJN
BV2781
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV2781, Uitspraak, Rechtbank Breda, 03‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachten hebben naar aanleiding van een incident in de woning van hun moeder hun broer op de grond in bedwang gehouden. Hun handelingen hadden de dood van hun broer tot gevolg. Bewezenverklaring bij de ene broer van doodslag, alleen gepleegd. Bij hem wordt het beroep op noodweer verworpen en noodweerexces aangenomen. Bij de andere broer bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling de dood ten gevolge hebbend, samen en in vereniging gepleegd. Bij hem wordt het beroep op noodweer aanvaard.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800146-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Boot, advocaat te Steenbergen.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 januari 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 6 februari 2011 zijn broer [slachtoffer] – al dan niet met voorbedachten rade – heeft gedood;
subsidiair: op 6 februari 2011 zijn broer [slachtoffer] – al dan niet met voorbedachten rade – heeft mishandeld, met de dood van [slachtoffer] als gevolg.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in voorwaardelijke vorm opzet heeft gehad op de dood van zijn broer [slachtoffer]. Zij stelt in dit verband dat algemeen bekend is dat een wurggreep iemand zo de lucht kan benemen dat hij daardoor kan stikken. Uit de door verdachte afgelegde verklaringen leidt de officier van justitie ook af dat verdachte, door [slachtoffer] ten minste tien minuten in een nekklem te houden, de wetenschap heeft gehad van de kans dat de dood van [slachtoffer] zou intreden en dat hij die kans op de koop toe heeft genomen. De officier van justitie is niet van mening dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd en zij kwalificeert het handelen van verdachte dan ook als doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat verdachte zijn broer [slachtoffer] niet met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. De raadsman kan zich echter niet vinden in het standpunt van de officier van justitie dat verdachte in voorwaardelijke vorm opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Hiertoe voert hij aan dat het aanzetten van een nekklem op zich niet de aanmerkelijke kans hoeft op te leveren dat iemand stikt en dood gaat. Of dit gevolg intreedt, hangt af van de situatie waarin het slachtoffer verkeert. De raadsman stelt in dit verband dat er door het NFI geen anatomische doodsoorzaak van [slachtoffer] is aangetroffen. Voorts wijst hij op de bevindingen van het NFI, te weten dat er in het bloed en de urine van [slachtoffer] ethanol is aangetoond in concentraties van 2,1 en 2,8 promille. Volgens de raadsman is het goed mogelijk dat het hoge alcoholpromillage een zodanige invloed op de lichamelijke conditie van [slachtoffer] heeft gehad dat hij de door verdachte bij hem aangezette nekklem niet aankon en dat dit de oorzaak van zijn overlijden is geweest. De raadsman is van mening dat het NFI de invloed van het alcoholpromillage bij [slachtoffer] onvoldoende heeft onderkend. Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat verdachte door het aanzetten van een nekklem zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden. Naar de mening van de raadsman kan uit het dossier evenmin wordt afgeleid dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, aangezien het plan van verdachte was om [slachtoffer] slechts in bedwang te houden tot de politie zou arriveren. Op grond van het voorgaande stelt de raadsman dat de rechtbank, vanwege het ontbreken van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte, niet tot een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 6 februari 2011 komt [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) ’s avonds bij zijn moeder en twee broers, die allen op het adres [adres] wonen, langs. Direct na binnenkomst gooit [slachtoffer] een sleutelbos richting zijn moeder, trekt een schilderij van de muur, loopt met dit schilderij richting zijn moeder, slaat dit schilderijtje kapot op tafel en bedreigt zijn moeder. Broer [mededader] pakt hierop [slachtoffer] vast en er ontstaat een worsteling tussen [mededader] en [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] een pijl van de muur pakt en met de punt van die pijl in de nek van [mededader] drukt. Broer [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) pakt vervolgens [slachtoffer] van achteren vast, met zijn armen om zijn keel, en verdachte en [slachtoffer] vallen samen op de grond. [slachtoffer] komt op zijn buik te liggen en verdachte komt dwars bovenop [slachtoffer] te liggen, ter hoogte van de schouders van [slachtoffer]. Verdachte houdt [slachtoffer] stevig vast met zijn armen om zijn nek, in een armklem, en [mededader] gaat op het achterwerk van [slachtoffer] zitten en houdt de benen van [slachtoffer] kruislings vast tegen zijn lichaam. [mededader] zet met een been het andere been klem en drukt daarbij zijn duim in de enkel van [slachtoffer] zodat hij geen verzet kon plegen. Om 20:36 uur belt [mededader] via 112 de politie, terwijl hij op [slachtoffer] blijft zitten. In dit telefoongesprek doet [mededader] melding van huisvredebreuk en openbare dronkenschap door [slachtoffer]. Om 20:49 uur belt [mededader] nogmaals de politie, maar dit keer via 0900-8844. Ook tijdens dit telefoongesprek blijft [mededader] op [slachtoffer] zitten. Op dat moment, om 20:49 uur, komt de politie ter plaatse. Na binnenkomst zien de agenten [slachtoffer] plat op zijn buik liggen. Zij zien verdachte geknield met zijn volle gewicht op [slachtoffer] te zitten, ter hoogte van de schouders van [slachtoffer]. Zij zien voorts dat de rechterarm van verdachte om de nek van [slachtoffer] zit en dat verdachte met zijn linkerhand zijn rechterpols vasthoudt, waardoor verdachte de nek van [slachtoffer] tussen zijn armen klemt. De agenten zien dat [mededader] op de billen van [slachtoffer] zit en dat [mededader] met zijn benen de benen van [slachtoffer] in een beenklem houdt, waarbij hij de enkel van [slachtoffer] met kracht vasthoudt en de hiel van [slachtoffer] naar zich toe trekt. De agenten sommeren verdachte en [mededader] om van [slachtoffer] af te gaan. Verdachte heeft [slachtoffer] vastgehouden totdat de politie arriveerde. Omdat de agenten geen polsslag voelen bij [slachtoffer], starten zij een reanimatie. Vervolgens komt een ambulance ter plaatse. Het ambulancepersoneel constateert dat [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank zal bespreken wat aan verdachte ten laste is gelegd en tot welke beoordeling zij komt aan de hand van de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter zitting door verdachte is verklaard.
Primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met zijn broer [mededader], althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade zijn broer [slachtoffer] heeft gedood.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte wist dat [slachtoffer] op de avond van 6 februari 2011 onderweg naar huis was, dat [slachtoffer] dronken was en dat de kans aanwezig was dat [slachtoffer] problemen zou komen maken, maakt de rechtbank uit het dossier niet op dat er door verdachte en zijn broer plannen zijn gemaakt om [slachtoffer] die avond van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van moord.
De vraag is vervolgens of er sprake is van doodslag.
Aangezien verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in bedwang wilde houden totdat de politie zou komen; de politie ook tot twee keer toe is gebeld en niet gebleken is van plannen tussen verdachte en zijn broer gericht op de dood van [slachtoffer], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat verdachte het voornemen had om zijn broer om het leven te brengen.
De wijze waarop verdachte blijkens zijn verklaringen en de bevindingen van de politie [slachtoffer] vast had, vormt naar het oordeel van de rechtbank een verwurgingsgreep. Een dergelijke wijze van handelen heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een handeling die past bij een poging om iemand te doden. Op grond van de tijd die is verstreken tussen de eerste keer dat er naar de politie is gebeld en het moment waarop de politie ter plaatse is gekomen, stelt de rechtbank vast dat verdachte de verwurginggreep minimaal 13 minuten heeft aangehouden. De handeling van verdachte was weliswaar niet gericht op het doden van [slachtoffer], maar doordat verdachte de nekklem zo lang heeft aangehouden, terwijl hij merkte dat [slachtoffer] moeite had met ademhalen , heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door dit handelen zou overlijden en heeft hij die kans, door bij herhaling de klem weer strak te zetten , ook op de koop toegenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het vereiste opzet, gericht op het doden van zijn broer [slachtoffer], in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehandeld.
Gezien de conclusie van het NFI dat het intreden van de dood van [slachtoffer] goed verklaard kan worden door verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld aan de hals in combinatie met verstikking door uitputting van ademhalingsspieren ten gevolge van een lang aangehouden niet-natuurlijke houding alsmede de conclusie van het NFI dat de aanwezige ethanol in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] geen verklaring geven voor zijn overlijden , acht de rechtbank eveneens bewezen dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door de door verdachte bij hem aangebrachte nekklem.
De rechtbank acht de verklaring van [mededader], dat hij de eerste is geweest die bovenop [slachtoffer] is gaan zitten en dat hij niet wist hoe verdachte [slachtoffer] vast hield, niet aannemelijk. Volgens zowel de lezing van verdachte als die van zijn moeder is verdachte de eerste geweest die, toen [slachtoffer] op de grond is gevallen, op [slachtoffer] is gaan liggen. De lezing van verdachte en zijn moeder lijkt ook waarschijnlijker dan die van [mededader]. De bedoeling was immers om [slachtoffer] in bedwang te houden en, als het zo was geweest dat [mededader] als eerste [slachtoffer] beet pakte, lijkt het waarschijnlijk dat hij dat niet zou doen door op de benen van [slachtoffer] te gaan liggen. Het bovenlijf en de armen van [slachtoffer] zouden dan immers nog vrij zijn en [slachtoffer] zou deze dan (makkelijk) kunnen gebruiken om los te komen uit de greep van [mededader]. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter op basis van de aanwezige bewijsmiddelen niet worden geoordeeld dat [mededader] wist dat verdachte zijn broer zodanig vast had dat dit de dood ten gevolge zou hebben en dat hij door zijn broer te blijven vasthouden daaraan meewerkte. Het samen en in vereniging plegen van doodslag acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- (primair)
op 6 februari 2011 te Bergen op Zoom opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] van achteren vastgepakt en nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen, zijn armen om de nek en/of hals van die [slachtoffer] geklemd en geklemd gehouden en daarbij samendrukkend geweld uitgeoefend op de van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Door de raadsman is ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
Naar de mening van de officier van justitie komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer, maar wel op noodweerexces, toe.
Op grond van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer] dronken en niet voor rede vatbaar bij zijn moeder en broers thuis komt. Direct bij binnenkomst gooit hij sleutels naar zijn moeder, loopt naar de muur, trekt een schilderij van die muur, loopt met dit schilderij richting zijn moeder en bedreigt haar. Op dat moment staat [mededader] op van de bank om [slachtoffer] de deur uit te werken. Er ontstaat een worsteling tussen hen beiden, waarbij [slachtoffer] een pijlpunt van de muur trekt en die bij [mededader] in zijn nek drukt. Op dat moment komt verdachte te hulp door [slachtoffer] langs achteren vast te pakken en ook hij wordt dan door [slachtoffer] belaagd. Op basis van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat zich een situatie heeft voorgedaan waarin het voor verdachte gerechtvaardigd en noodzakelijk was om zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer], ontstaan tegen zijn moeder, daarna gericht op zijn broer en ten slotte gericht op hem. In deze noodweersituatie heeft verdachte, [slachtoffer], in een poging hem rustig te krijgen en in afwachting van de komst van de politie, in een nekklem vastgepakt. Verdachte heeft verklaard dat, zodra hij de nekklem wat losser hield, [slachtoffer] weer wild om zich heen begon te slaan. Hij heeft de klem toen weer strak gezet, omdat hij bang was dat [slachtoffer] (alsnog) de boel kort en klein zou slaan. Voor de rechtbank staat aldus vast dat de noodweersituatie bleef bestaan toen [slachtoffer] door verdachte en zijn broer werd vastgehouden.
Verdachte heeft aangegeven een dergelijke nekklem vaker te hebben gebruikt om [slachtoffer] te kalmeren en dat dit toen wel heeft geholpen. De rechtbank neemt dan ook aan dat het aanleggen van de nekklem voor verdachte in eerste instantie een proportioneel middel is geweest om zich te verdedigen. De rechtbank acht objectief bezien een nekklem, mits goed toegepast, ook een adequaat middel om iemand onder controle te houden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verdediging disproportioneel is geworden doordat verdachte de nekklem ten minste 13 minuten en met teveel kracht heeft aangezet. Immers [slachtoffer] is door deze wijze van handelen overleden. Daarmee heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, en of verdachte aldus een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
In dit verband overweegt de rechtbank dat verdachte bang was dat [slachtoffer] de boel kort en klein zou slaan. Die vrees was mede gebaseerd op de ervaringen uit het verleden. Uit de verklaringen van verdachte, zijn broer en zijn moeder, komt naar voren dat [slachtoffer] alcoholist was. Hij had een kwade dronk en kon dan heel agressief worden. Hij kwam steeds vaker bij zijn moeder en broers thuis om geld te vragen of stennis te schoppen. Zijn vader, de spil van het gezin, is drie weken voor het incident van 6 februari 2011 overleden aan longkanker. Op de crematie van zijn vader heeft [slachtoffer] de ceremonie fors verstoord door dronken aanwezig te zijn en stennis te schoppen. De bewuste avond wilde verdachte voorkomen dat dit weer zou gebeuren en heeft [slachtoffer] in bedwang willen houden tot de politie zou arriveren. In de emotie van die avond, gevoed door eerdere ervaringen met [slachtoffer], heeft verdachte de nekklem te hard aangezet met de dood van [slachtoffer] tot gevolg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het te lang en te hard aanzetten van een nekklem bij [slachtoffer] het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Nu de rechtbank het handelen van verdachte kwalificeert als noodweerexces, acht de rechtbank verdachte niet strafbaar. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. Het beslag
Blijkens de beslaglijst heeft de officier van justitie reeds beslist over de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank zal derhalve een beslissing van haar zijde achterwege laten.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 41 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: doodslag;
- -
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Voorlopige hechtenis
- -
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Pick en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2012.
Mr. Kneepkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op 6 februari 2011 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] van achteren vastgepakt en/of nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen, zijn/hun armen om de nek en/of hals van die [slachtoffer] geklemd en/of geklemd gehouden en/of (daarbij) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer]
gelegen en/of gezeten, althans samendrukkend geweld uitgeoefend op de nek en/of hals en/of (een) ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 6 februari 2011 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, van achteren heeft/hebben vastgepakt en/of nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen, zijn/hun armen om de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft hebben geklemd en/of geklemd gehouden en/of (daarbij) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gelegen en/of gezeten, althans samendrukkend geweld heeft/hebben uitgeoefend op de nek en/of hals en/of (een) ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl dat
feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 301 lid 3 Wetboek van Strafrecht