Procestaal: Roemeens.
HvJ EU, 08-06-2023, nr. C-640/21
ECLI:EU:C:2023:457
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
08-06-2023
- Magistraten
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
- Zaaknummer
C-640/21
- Conclusie
J. Richard de la tour
- Roepnaam
Zes Zollner Electronic
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2023:457, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 08‑06‑2023
ECLI:EU:C:2023:56, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑01‑2023
Uitspraak 08‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Verordening (EU) nr. 952/2013 — Douanewetboek van de Unie — Excedentaire hoeveelheden goederen aangetroffen nadat de goederen zijn vrijgegeven — Artikel 173 — Wijziging van een douaneaangifte — Andere goederen dan die waarop de te wijzigen aangifte oorspronkelijk betrekking had — Artikel 174 — Ongeldigmaking van een douaneaangifte — Artikel 42 — Door de bevoegde douaneautoriteiten opgelegde sancties — Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
Partij(en)
In zaak C-640/21,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) bij beslissing van 25 augustus 2021, ingekomen bij het Hof op 19 oktober 2021, in de procedure
SC Zes Zollner Electronic SRL
tegen
Direcţia Regională Vamală Cluj — Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj-Napoca,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), M. Ilešič, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane en A. Rotăreanu als gemachtigden,
- —
de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Kriisa als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia, F. Clotuche-Duvieusart en F. Moro als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 januari 2023,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 173 en 174 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1, met rectificatie in PB 2020, L 317, blz. 41; hierna: ‘douanewetboek van de Unie’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC Zes Zollner Electronic SRL (hierna: ‘ZZE’), een Roemeense onderneming, en de Direcţie Regională Vamală Cluj — Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj-Napoca (regionale douanedirectie Cluj — grensdouanekantoor luchthaven Cluj-Napoca, Roemenië), inzake de oplegging door laatstgenoemde van een boete aan ZZE wegens het onttrekken van 5 000 elektronische geïntegreerde schakelingen aan de douanecontrole en de eis tot betaling van een bedrag gelijk aan de douanewaarde van deze goederen, vermeerderd met invoerrechten en andere verschuldigde rechten.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 2913/92
3
Artikel 66 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1) bepaalde:
- ‘1.
Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde aangifte ongeldig wanneer de aangever aantoont dat de goederen bij vergissing voor de in deze aangifte genoemde douaneregeling zijn aangegeven of dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Wanneer de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de aangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
- 2.
Behalve in de volgens de procedure van het Comité vastgestelde gevallen wordt de aangifte niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven.
- 3.
De ongeldigmaking van de aangifte is niet van invloed op de toepassing van de geldende strafbepalingen.’
Douanewetboek van de Unie
4
Overweging 15 van het douanewetboek van de Unie luidt als volgt:
‘De facilitering van de legale handel en de strijd tegen de fraude vereisen eenvoudige, snelle en gestandaardiseerde douaneregelingen en -procedures. Het is derhalve passend om, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 24 juli 2003 met als titel ‘Eenvoudige en papierloze procedures voor de douanediensten en de marktdeelnemers’ [COM(2003) 452 definitief], de douanewetgeving te vereenvoudigen en het gebruik van moderne instrumenten en technologieën toe te staan, teneinde de uniforme toepassing van de douanewetgeving en modernisering van de douanecontrole verder te bevorderen, waardoor mede de basis wordt gelegd voor efficiënte en eenvoudige douaneprocedures. […]’
5
Artikel 5 (‘Definities’), punten 16, 26 en 33, van dit wetboek bepaalt het volgende:
‘In dit wetboek wordt verstaan onder:
[…]
- 16)
‘douaneregeling’: een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het wetboek kunnen worden geplaatst:
- a)
in het vrije verkeer brengen,
- b)
bijzondere regelingen,
- c)
uitvoer;
[…]
- 26)
‘vrijgave van goederen’: terbeschikkingstelling door de douaneautoriteiten van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;
[…]
- 33)
‘aanbrengen bij de douane’: mededeling aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole’.
6
Artikel 15 (‘Verstrekking van inlichtingen aan de douaneautoriteiten’), lid 2, van dit douanewetboek luidt als volgt:
‘Eenieder die een douaneaangifte […] indient, aanvaardt de aansprakelijkheid voor al het volgende:
- a)
de juistheid en volledigheid van de in de aangifte […] verstrekte inlichtingen
- b)
de echtheid, juistheid en geldigheid van de stukken ter staving van de aangifte […]
- c)
in voorkomend geval, het nakomen van alle verplichtingen inzake de plaatsing van de betreffende goederen onder een douaneregeling of het verrichten van toegestane handelingen.
De eerste alinea is ook van toepassing op alle inlichtingen die in enigerlei vorm door de douaneautoriteiten worden verlangd of die aan hen worden verstrekt.
[…]’
7
Artikel 42 van het wetboek (‘Opleggen van sancties’) bepaalt:
- ‘1.
Iedere lidstaat stelt sancties vast voor het niet naleven van de douanewetgeving. Dergelijke sancties moeten effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
- 2.
Wanneer bestuurlijke sancties worden opgelegd, kunnen deze onder meer een of beide van de volgende vormen aannemen:
- a)
een geldboete opgelegd door de douaneautoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van een schikking die in de plaats komt van een strafrechtelijke sanctie;
- b)
de intrekking, schorsing of wijziging van een vergunning van de betrokken persoon.
[…]’
8
Artikel 139 (‘Aanbrengen van goederen bij de douane’), leden 1 en 7, van het douanewetboek van de Unie luidt:
- ‘1.
Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, […]
[…]
- 7.
Bij de douane aangebrachte goederen mogen niet zonder toestemming van de douaneautoriteiten worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.’
9
Artikel 158 (‘Douaneaangifte van goederen en douanetoezicht op Uniegoederen’), lid 1, van dit wetboek bepaalt het volgende:
‘Voor alle goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, met uitzondering van de regeling vrije zone, moet een douaneaangifte tot plaatsing onder de desbetreffende regeling worden gedaan.’
10
Artikel 172 (‘Aanvaarding van een douaneaangifte’) van dit wetboek luidt als volgt:
- ‘1.
Douaneaangiften die aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht.
- 2.
De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anderszins is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.’
11
Artikel 173 (‘Wijziging van een douaneaangifte’) van het wetboek bepaalt:
- ‘1.
De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
- 2.
Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:
- a)
de douaneautoriteiten hebben de aangever in kennis gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;
- b)
de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn;
- c)
de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.
- 3.
Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.’
12
Artikel 174 (‘Ongeldigmaking van een douaneaangifte’) van dit wetboek luidt:
- ‘1.
Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig in elk van de volgende gevallen:
- a)
indien voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een andere douaneregeling zullen worden geplaatst;
- b)
indien voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Indien de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de douaneaangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
- 2.
De douaneaangifte wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.’
13
Artikel 175 (‘Bevoegdheidsdelegatie’) van het wetboek bepaalt het volgende:
‘De [Europese] Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 284 gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2.’
Gedelegeerde verordening 2015/2446
14
Artikel 148 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening nr. 952/2013 met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1) is met name vastgesteld op basis van artikel 175 van het douanewetboek van de Unie en luidt als volgt:
- ‘1.
Wanneer wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan in plaats van voor een andere douaneregeling, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
- 2.
Wanneer wordt vastgesteld dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven in de plaats van andere goederen voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
- 3.
Wanneer goederen die zijn verkocht in het kader van een overeenkomst op afstand zoals omschreven in artikel 2, punt 7, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad [van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64)], in het vrije verkeer zijn gebracht en worden teruggezonden, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
- 4.
Behalve in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, in elk van de volgende gevallen:
- a)
wanneer goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer, wederuitvoer of passieve veredeling en het douanegebied van de [Europese] Unie niet hebben verlaten;
- b)
wanneer Uniegoederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling die van toepassing is op niet-Uniegoederen, en hun douanestatus van Uniegoederen nadien is aangetoond door middel van een T2L, T2LF of een douanemanifest;
- c)
wanneer goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte;
- d)
wanneer een vergunning met terugwerkende kracht is verleend overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het wetboek;
- e)
wanneer Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het wetboek en niet langer onder die regeling kunnen blijven overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het douanewetboek;
[…]’
Roemeens recht
15
Ingevolge artikel 68 van Lege nr. 86/2006 privind Codul vamal al României (wet nr. 86/2006 houdende het Roemeense douanewetboek, Monitor oficial al României deel I, nr. 350 van 19 april 2006; hierna: ‘Roemeens douanewetboek’), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, konden de goederen, met toestemming van de douaneautoriteit, op verzoek worden onderzocht of bemonsterd met het oog op de toekenning van een douanebestemming.
16
Artikel 100 van het Roemeense douanewetboek bepaalt:
- ‘1.
De douaneautoriteit heeft het recht om ambtshalve of op verzoek van de aangever binnen vijf jaar na de datum van vrijgave de douaneaangifte te corrigeren.
- 2.
Binnen de in lid 1 bedoelde termijn onderzoekt de douaneautoriteit alle documenten, dossiers en boekingen die betrekking hebben op de vrijgegeven goederen of op latere handelstransacties betreffende deze goederen. De controle kan worden verricht bij de aangever, bij elke andere persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde verrichtingen betrokken is of bij elke andere persoon die in het bezit is van de genoemde documenten of informatie daarover. Ook kan een fysieke controle van de goederen worden uitgevoerd, indien deze nog bestaan.
- 3.
Indien bij een nieuwe controle van de aangifte of bij een onderzoek achteraf blijkt dat de bepalingen betreffende de betrokken douaneregeling zijn toegepast op grond van onjuiste of onvolledige gegevens, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de situatie te regulariseren, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikt.
- 4.
De douaneautoriteit stelt het model van het voor de regularisatie vereiste document en de instructies voor het invullen ervan op.
- 5.
Indien wordt vastgesteld dat een douaneschuld is ontstaan of dat er te veel is betaald, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de ontbrekende bedragen in te vorderen of de te veel betaalde bedragen terug te betalen overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
- 6.
In het kader van de controle achteraf van de aangiften stelt de douaneautoriteit overeenkomstig lid 3 vast of er te veel of te weinig is betaald met betrekking tot andere belastingen en rechten die in verband met douanetransacties aan de staat verschuldigd zijn, en neemt zij maatregelen om de vastgestelde tekorten te innen. Te veel betaalde bedragen uit hoofde van deze belastingen worden terugbetaald overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.
- 7.
Indien de overtreding van de douanevoorschriften een administratieve overtreding of een strafbaar feit vormt, past de douaneautoriteit de sancties voor administratieve overtredingen toe of legt zij de zaak voor aan de met strafrechtelijke vervolging belaste autoriteiten.
- 8.
De aanvaarde en geregistreerde douaneaangifte en het in lid 4 bedoelde document vormen een schuldbewijs.’
17
Volgens artikel 653, lid 1, onder a), van Hotărâre a Guvernului nr. 707/2006 pentru aprobarea Regulamentului de aplicare a Codului vamal al României (besluit nr. 707/2006 van de regering houdende goedkeuring van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek) van 7 juni 2006 (Monitor Oficial al României, deel I, nr. 520 van 15 juni 2006; hierna: ‘uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek’), vormt het aan de douanecontrole onttrekken van enig goed dat onder een douaneregeling valt, een administratieve overtreding die bestraft wordt met een boete van 3 000 tot 8 000 Roemeense leu (RON). Bovendien worden de goederen in dat geval in beslag genomen.
18
Ingevolge artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek moet de overtreder, in geval van de in artikel 653, lid 1, onder a), bedoelde administratieve overtreding en wanneer de goederen niet meer kunnen worden geïdentificeerd, het bedrag betalen dat overeenkomt met de douanewaarde van de goederen, vermeerderd met de invoerrechten en andere wettelijk verschuldigde rechten die de op het tijdstip van het in het vrije verkeer brengen van de goederen vastgestelde belastingen en heffingen vertegenwoordigen, waarbij deze maatregel, wat het tenietgaan van de douaneschuld betreft, hetzelfde rechtsgevolg heeft als de inbeslagneming van de goederen.
19
Artikel 655 van deze uitvoeringsregeling bepaalt dat de feiten in de artikelen 651 tot en met 653 administratieve overtredingen zijn indien deze niet zijn gepleegd in zodanige omstandigheden dat zij overeenkomstig de strafwet strafbare feiten vormen.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20
ZZE heeft bij een Zwitserse vennootschap twee bestellingen geplaatst voor een totale hoeveelheid van 10 000 elektronische geïntegreerde schakelingen. Laatstgenoemde heeft daartoe twee facturen opgesteld, ten eerste factuur nr. VFE19-03168 van 2 juli 2019 voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR, en ten tweede factuur nr. VFE19-03169 van 2 juli 2019, eveneens voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR. Het vervoer van de betreffende goederen is verzorgd door een koeriersonderneming.
21
Op 4 juli 2019 heeft ZZE het bericht van invoer ontvangen voor luchtvrachtbrief nr. 1Z3022056899895681 voor een zending van 2,7 kilogram en een door de leverancier opgegeven bedrag van 4 950 EUR. Op basis van dit document werden alleen de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19-03169 van 2 juli 2019, inclusief vervoerskosten, aangegeven bij het grensdouanekantoor op de luchthaven van Cluj-Napoca.
22
Bij ontvangst van de zending te Satu Mare (Roemenië) stelden de werknemers van ZZE vast dat de zending de dubbele hoeveelheid bevatte van die welke op factuur nr. VFE19-03169 van 2 juli 2019 was vermeld en dat de leverancier op dezelfde dag factuur nr. VFE19-03168 had uitgereikt, waarmee in de aangifte bij de douaneautoriteiten geen rekening was gehouden.
23
Hierop heeft ZZE op 9 juli 2019 de douaneautoriteiten van het grensdouanekantoor van de luchthaven van Cluj-Napoca verzocht om de onregelmatigheid te verhelpen door een besluit vast te stellen om de situatie te regulariseren en de daarmee samenhangende douaneverplichtingen te berekenen.
24
Op 2 september 2019 heeft de bevoegde douaneautoriteit een proces-verbaal opgemaakt volgens hetwelk ZZE de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19-03168 van 2 juli 2019 opzettelijk aan de douanecontrole had onttrokken. Daarom heeft zij ZZE een boete van 3 000 RON opgelegd wegens de administratieve overtreding zoals bedoeld in artikel 653, lid 1, onder a), van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek, alsook een aanvullende sanctie van 27 839 RON krachtens artikel 654 van die regeling.
25
ZZE is bij de Roemeense rechter opgekomen tegen dit proces-verbaal.
26
In eerste aanleg is het door ZZE ingestelde beroep door de Judecătoria Cluj-Napoca (rechter in eerste aanleg Cluj-Napoca, Roemenië) verworpen. Volgens deze rechter kan de in artikel 653, lid 1, onder a), van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek bedoelde overtreding zowel opzettelijk als uit nalatigheid worden begaan. Het feit dat ZZE zich enkele dagen na de vrijgave van de door haar ontvangen goederen tot de bevoegde douaneautoriteit heeft gewend om haar situatie te regulariseren kan geen grond vormen om de strafbaarheid van de haar verweten feiten uit te sluiten.
27
Voorts was deze rechter van oordeel dat artikel 173 van het douanewetboek van de Unie in dit geval niet van toepassing was, aangezien deze bepaling niet toestaat dat een douaneaangifte wordt gewijzigd wanneer deze wijziging tot gevolg zou hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop de oorspronkelijke aangifte betrekking had.
28
Wat de aan ZZE opgelegde geldboete betrof, was de rechter in eerste aanleg van oordeel dat deze het wettelijk minimum bedroeg en evenredig was aan de mate van concreet maatschappelijk gevaar die de feiten opleverden. Deze rechter heeft voorts geoordeeld dat de aanvullende sanctie die aan ZZE krachtens artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek was opgelegd, passend was. Meer bepaald heeft de rechter in eerste aanleg in aanmerking genomen dat, gezien het tijdsverloop tussen de datum waarop de betrokken goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken en de datum waarop de douaneautoriteit hierover is aangezocht, en gezien het feit dat ZZE in de loop van 2019 acht andere importen van hetzelfde soort goederen van dezelfde leverancier had verricht, verweerster in het hoofdgeding niet zeker was dat de aan het douanetoezicht onttrokken goederen nog konden worden geïdentificeerd. Bovendien had ZZE de betrokken goederen kunnen aanbrengen nadat zij de autoriteiten ter zake had aangezocht, hetgeen zij volgens die rechter niet had gedaan.
29
ZZE heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië), de verwijzende rechter.
30
Deze stelt vast dat de Roemeense douaneautoriteiten en rechterlijke instanties artikel 173 van het douanewetboek van de Unie, met name lid 3 daarvan, verschillend hebben uitgelegd, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De verwijzende rechter is van oordeel dat, indien artikel 173 van dit wetboek niet van toepassing zou zijn op een geval als in het hoofdgeding, er echter een ander wettelijk middel zou moeten bestaan om een vergissing als die welke ZZE stelt te hebben begaan recht te zetten, namelijk hetzij de procedure van artikel 174 van dit wetboek, hetzij een ander proceduremiddel dat geen zware sancties meebrengt die verzoekster ervan kunnen weerhouden de geldende voorschriften na te leven.
31
Deze rechter verwijst naar de omstandigheden van het hoofdgeding zoals beschreven in de punten 20 tot en met 23 van het onderhavige arrest en benadrukt dat ZZE niet te kwader trouw heeft gehandeld.
32
In die omstandigheden heeft de Tribunal Cluj besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
- ‘1)
Wanneer de [ontvanger van goederen] vaststelt dat er meer goederen zijn dan in de aanvankelijke douaneaangifte is vermeld, is dan artikel 173 of artikel 174 van [het douanewetboek van de Unie] van toepassing?
- 2)
Slaat de zinsnede ‘andere goederen dan die waarop [de douaneaangifte] oorspronkelijk betrekking had’ in artikel 173 van [het douanewetboek van de Unie] op andere goederen vanuit kwantitatief oogpunt, kwalitatief oogpunt, of beide oogpunten?
- 3)
Als de [ontvanger van goederen] meer goederen aantreft dan in de douaneaangifte is vermeld, heeft hij dan volgens [het douanewetboek van de Unie] een procedure tot zijn beschikking waarmee hij de fouten kan herstellen zonder dat hem een administratieve of strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
33
Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 173 en 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld.
34
Wat in de eerste plaats artikel 173 van het douanewetboek van de Unie betreft, lid 1 daarvan biedt de aangever de mogelijkheid om wijziging van zijn aangifte aan te vragen nadat deze door de douane is aanvaard, op voorwaarde dat de gevraagde wijziging niet tot gevolg heeft dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
35
Volgens lid 2 van dit artikel kan een dergelijke wijziging niet worden toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan nadat de douaneautoriteiten de aangever in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, nadat de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn of nadat de douaneautoriteiten de goederen hebben vrijgegeven.
36
Ingevolge lid 3 van dit artikel in het douanewetboek van de Unie kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de aangever en binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte toestaan dat de douaneaangifte na vrijgave van de goederen wordt gewijzigd, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.
37
Uit de lezing van artikel 173, lid 1, juncto artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie moet dus worden afgeleid dat de wijziging van een douaneaangifte in geen geval kan worden toegestaan indien de verzochte wijziging tot gevolg heeft dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had. Om vast te stellen of dit artikel van toepassing is op het geval dat in punt 33 van het onderhavige arrest wordt beschreven, is dus uitlegging nodig van het begrip ‘andere goederen dan die waarop een douaneaangifte oorspronkelijk betrekking had’ in de zin van lid 1 van dit artikel.
38
Er zij aan herinnerd dat bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C-97/19, EU:C:2020:574, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
Wat ten eerste de tekst betreft van artikel 173, lid 1, laatste volzin, van het douanewetboek van de Unie, moet worden vastgesteld dat de formulering van deze bepaling door het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord ‘andere’ voldoende ruim is om iedere wijziging uit te sluiten die betrekking heeft op goederen die niet in de oorspronkelijke aangifte waren opgenomen, met inbegrip van goederen die de hoeveelheid aangegeven goederen overschrijden. Ook al zijn die goederen kwalitatief identiek aan de goederen die in de aangifte zijn opgenomen, dan valt die extra hoeveelheid goederen namelijk juist niet onder wat aanvankelijk bij de douane was aangegeven.
40
Ten tweede wordt een strikte uitlegging van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, volgens welke een wijziging geen betrekking kan hebben op een grotere hoeveelheid goederen dan die welke in de aanvankelijke douaneaangifte waren opgenomen, bevestigd door de context van deze bepaling, om te beginnen lid 3 van artikel 173. Het is juist dat een douaneaangifte volgens lid 3 na vrijgave van de goederen kan worden gewijzigd, maar uitsluitend ‘zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen’. Aangezien pas na aangifte van een goed kan worden verondersteld dat het onder een dergelijke regeling is gebracht, kan artikel 173 van het douanewetboek van de Unie slechts betrekking hebben op goederen die onder de aandacht van de douaneautoriteiten zijn gebracht middels de douaneaangifte waarvan om wijziging wordt verzocht. Dit kan echter niet het geval zijn voor een hoeveelheid goederen die de oorspronkelijk aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt.
41
Voorts berust het douanewetboek van de Unie volgens de rechtspraak van het Hof op een aangiftesysteem om douaneformaliteiten en -controles zo veel mogelijk te beperken, en tegelijk fraude of onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de begroting van de Unie te voorkomen. Het is vanwege het belang van deze aangiften voor de goede werking van de douane-unie dat de aangever bij artikel 15 van het douanewetboek van de Unie wordt verplicht juiste en volledige inlichtingen te verstrekken (arrest van 9 juli 2020, Unipack, C-391/19, EU:C:2020:547, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
Deze verplichting is het uitvloeisel van het beginsel dat de douaneaangifte onherroepelijk wordt zodra zij is aanvaard, aangezien uitzonderingen op dit beginsel in het desbetreffende recht van de Unie strikt zijn geregeld (arrest van 17 september 2014, Baltic Agro, C-3/13, EU:C:2014:2227, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Hoewel dit beginsel van onherroepelijkheid in het douanewetboek van de Unie wordt afgezwakt doordat een douaneaangifte krachtens artikel 173 kan worden gewijzigd, vormt deze mogelijkheid niettemin een strikt uit te leggen uitzondering op dit beginsel.
44
Deze uitlegging brengt bovendien de wil van de Uniewetgever tot uitdrukking. Zoals namelijk volgt uit een vergelijking van artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie zoals de wetgever het heeft vastgesteld, met de tekst die de Commissie had voorgesteld in artikel 149 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie [COM(2012) 64 final], is het deze wetgever die aan artikel 173 de voorwaarde heeft toegevoegd waarnaar wordt verwezen in punt 40 van dit arrest, dat na vrijgave van de goederen slechts om een wijziging kan worden verzocht om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen. Hieruit blijkt de wil van die wetgever om de mogelijkheden tot wijziging van de douaneaangiften te beperken.
45
Wat ten derde de doelstellingen van de regeling in het hoofdgeding betreft, zij erop gewezen dat deze doelstellingen en met name die van de strijd tegen fraude in overweging 15 van dit wetboek steun geven aan een uitlegging van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie volgens welke een wijziging geen betrekking kan hebben op een hoeveelheid goederen die de oorspronkelijk aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt.
46
Volgens punt 41 van dit arrest speelt de verplichting van de aangevers om in hun aangiften juiste en volledige inlichtingen te verstrekken namelijk een essentiële rol bij de goede werking van de douanecontroles en de strijd tegen fraude en onregelmatigheden. Met het nastreven van deze doelstelling strookt dus dat de mogelijkheden om een douaneaangifte te wijzigen strikt beperkt zijn. Bovendien blijkt uit deze overweging dat de douanecontroles inherent zijn aan de verwezenlijking van deze doelstelling.
47
Wat dat betreft heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad om in zaken betreffende de herziening van douaneaangiften na vrijgave van de goederen te benadrukken hoe belangrijk het is om de betreffende goederen te kunnen tonen en welke moeilijkheden het oplevert wanneer de te verifiëren gegevens een fysieke controle van de goederen vergen en deze niet meer kunnen worden getoond, met name wanneer de materiële gegevens zoals de aard of de kenmerken van de goederen zijn gewijzigd (zie in die zin arresten van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C-468/03, EU:C:2005:624, punten 47 en 48, en 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C-97/19, EU:C:2020:574, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48
Deze overwegingen verklaren waarom de Uniewetgever, om de doelstelling van de strijd tegen fraude te verwezenlijken, middels artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie hoe dan ook heeft willen uitsluiten dat een aangever zich door een materiële wijziging van de douaneaangifte kan onttrekken aan de aanvankelijke verplichting om de betreffende goederen aan te geven bij de douaneautoriteiten.
49
Gelet op een en ander moet worden geconstateerd dat het begrip ‘andere goederen dan die waarop een douaneaangifte oorspronkelijk betrekking had’ in artikel 173, lid 1, van dit wetboek, aldus moet worden uitgelegd dat een hoeveelheid goederen die de in die oorspronkelijke douaneaangifte aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt, daaronder valt.
50
Artikel 173 van het douanewetboek van de Unie moet dus zo worden uitgelegd dat een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van die aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in die douaneaangifte staat vermeld.
51
Wat in de tweede plaats artikel 174 van het douanewetboek van de Unie betreft, volgens dit artikel kunnen de douaneautoriteiten in bepaalde gevallen van lid 1 een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig maken. Zoals al is geoordeeld onder verordening nr. 2913/92, waarvan artikel 66 is overgenomen in artikel 174 van het douanewetboek van de Unie, gaat de douaneschuld die voortvloeide uit de ongeldig gemaakte aangifte teniet en vervalt die aangifte (zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C-97/19, EU:C:2020:574, punten 39 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52
Zoals artikel 174, lid 2, van dit wetboek verduidelijkt is deze ongeldigmaking slechts mogelijk voordat de goederen zijn vrijgegeven, ‘tenzij anders is bepaald’. Na vrijgave is artikel 174 dus in beginsel niet van toepassing.
53
Artikel 175 van dit wetboek verleent de Commissie evenwel de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2, van dit wetboek. Met name op grond van deze bepaling heeft de Commissie gedelegeerde verordening 2015/2446 vastgesteld, waarvan artikel 148 de gevallen bepaalt waarin de douaneaangifte zelfs na de vrijgave van de goederen ongeldig kan worden gemaakt. Blijkens de tekst van deze bepaling vallen de omstandigheden van het hoofdgeding echter niet binnen een van de gevallen in artikel 148 van gedelegeerde verordening 2015/2446, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
54
Gelet op een en ander moet artikel 174 van het douanewetboek van de Unie aldus worden uitgelegd dat een verzoek om een douaneaangifte ongeldig te maken in een geval zoals beschreven in punt 33 van dit arrest, niet kan worden ingewilligd indien dat verzoek is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen.
55
Gezien alle voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 173 en 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld, omdat:
- —
een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte krachtens de eerste bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van de aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in die douaneaangifte staat vermeld, en
- —
een verzoek tot ongeldigmaking van een douaneaangifte krachtens de tweede bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen.
Derde vraag
56
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij de situatie kan regulariseren op grond van andere bepalingen in dit wetboek dan de artikelen 173 en 174, zonder dat hem in voorkomend geval een sanctie wordt opgelegd.
57
Opgemerkt zij dat de aangever in dat geval krachtens artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1, van dit wetboek hoe dan ook alle goederen die niet in zijn douaneaangifte zijn vermeld, moet aangeven. Dit wetboek sluit evenwel niet uit dat de douaneautoriteiten deze te late aangifte aanvaarden maar de aangever toch sancties opleggen wegens niet-naleving van de douanewetgeving.
58
Krachtens artikel 42, lid 1, van het wetboek moet elke lidstaat namelijk effectieve, proportionele en afschrikkende sancties vaststellen voor het niet naleven van de douanewetgeving.
59
Volgens de rechtspraak van het Hof beogen de in artikel 42 bedoelde sancties geen eventuele frauduleuze of illegale activiteiten te bestraffen, maar elke niet-naleving van de douanewetgeving (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C-655/18, EU:C:2020:157, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
60
In dit verband zijn bij het ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van een door die wetgeving ingestelde regeling, de lidstaten bevoegd om de sancties te kiezen die zij passend achten. Zij moeten hun bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en derhalve met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C-655/18, EU:C:2020:157, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
61
In het bijzonder mogen de bestuursrechtelijke of repressieve maatregelen die krachtens een nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd en mogen zij bovendien niet onevenredig zijn aan die doelen (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C-655/18, EU:C:2020:157, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62
Wanneer de douaneautoriteiten in een geval als in het hoofdgeding een nationale wettelijke regeling toepassen die moet overeenkomen met de in de punten 59 en 60 van het onderhavige arrest aangehaalde beginselen, moeten zij dus voor zowel de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk als de eventuele vaststelling van de sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
63
Gelet op een en ander moet het douanewetboek van de Unie, in het bijzonder artikel 42, artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij die extra goederen in een nieuwe aangifte moet opnemen. Indien de douaneautoriteiten bij een dergelijke te late aangifte verplicht zijn om een nationale wettelijke regeling toe te passen die voorziet in sancties overeenkomstig artikel 42 van dit wetboek, moeten zij voor de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk en de eventuele vaststelling van sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
Kosten
64
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
De artikelen 173 en 174 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij niet van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld, omdat:
- —
een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte krachtens de eerste bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van de aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in de aanvankelijke douaneaangifte staat vermeld, en
- —
een verzoek tot ongeldigmaking van een douaneaangifte krachtens de tweede bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Europese Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen.
- 2)
Verordening nr. 952/2013, in het bijzonder artikel 42, artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1,
moet aldus worden uitgelegd dat
indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij de extra goederen in een nieuwe aangifte moet opnemen. Indien de douaneautoriteiten bij een dergelijke te late aangifte verplicht zijn om een nationale wettelijke regeling toe te passen die voorziet in sancties overeenkomstig artikel 42 van deze verordening, moeten zij voor de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk en de eventuele vaststelling van sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑06‑2023
Conclusie 26‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Verordening (EU) nr. 952/2013 — Foutieve douaneaangifte — Fout die door de douaneautoriteit als ‘administratieve overtreding’ wordt gekwalificeerd — Mogelijkheid van de aangever om zijn fout te herstellen, teneinde de sanctie te vermijden
J. Richard de la tour
Partij(en)
Zaak C-640/211.
SC Zes Zollner Electronic SRL
tegen
Direcţia Regională Vamală Cluj — Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj Napoca
[verzoek van de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 173 en 174 van verordening (EU) nr. 952/20132..
2.
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC Zes Zollner Electronic SRL (hierna: ‘ZZE’), een Roemeense onderneming, en de Direcţia Regională Vamală Cluj — Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj-Napoca [regionale douanedirectie Cluj — grensdouanekantoor luchthaven Cluj-Napoca (Roemenië)], dat betrekking heeft op de oplegging door laatstgenoemde van een boete aan ZZE wegens het onttrekken van 5 000 elektronische geïntegreerde schakelingen aan de douanecontrole en de eis tot betaling van een bedrag gelijk aan de douanewaarde van deze goederen, vermeerderd met invoerrechten en andere verschuldigde rechten.
3.
Concreet heeft ZZE bij een Zwitserse vennootschap twee bestellingen gedaan voor een totale hoeveelheid van 10 000 elektronische geïntegreerde schakelingen. Deze vennootschap heeft hiertoe op dezelfde dag twee aparte facturen opgesteld voor elk 5 000 stuks en een waarde van 4 950 EUR.
4.
Bij ontvangst van de zending in haar bedrijfsruimten stelde ZZE vast dat deze een hoeveelheid van 10 000 elektronische geïntegreerde schakelingen bevatte, terwijl slechts de goederen met betrekking tot een van de twee facturen, te weten 5 000 elektronische geïntegreerde schakelingen, bij het grensdouanekantoor op de luchthaven van Cluj-Napoca waren aangegeven.
5.
ZZE heeft daarom dit kantoor verzocht de vastgestelde onregelmatigheid te verhelpen door de vaststelling van een besluit van de douaneautoriteiten om de situatie te regulariseren en de betrokken douaneverplichtingen te berekenen.
6.
Tegen deze achtergrond wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de vraag of een douaneaangifte kan worden gewijzigd, teneinde daarin nog een extra hoeveelheid goederen op te nemen, terwijl de douaneautoriteiten de betrokken goederen reeds hebben vrijgegeven. Daartoe zal de reikwijdte moeten worden verduidelijkt van de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie.
7.
Het Hof wordt ook verzocht zich uit te spreken over de vraag of, indien een dergelijke wijziging niet is toegestaan, om de ongeldigverklaring van de douaneaangifte kan worden verzocht op grond van artikel 174 van het douanewetboek van de Unie, ook al hebben de douaneautoriteiten de betrokken goederen reeds vrijgegeven.
8.
In deze conclusie geef ik, na mijn analyse, het Hof in overweging te verklaren dat artikel 173 van het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat, om te beginnen, de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van die bepaling, zich niet uitstrekt tot een extra hoeveelheid van dezelfde goederen, wanneer kan worden aangetoond dat dit overschot identiek is aan de oorspronkelijk aangegeven goederen, aangezien het onder dezelfde tariefonderverdeling is ingedeeld en onder dezelfde aangifte had kunnen vallen indien er geen materiële fout was gemaakt, en, voorts, dat dit artikel na vrijgave van de goederen niet in de weg staat aan de wijziging van een douaneaangifte, teneinde hierin een extra hoeveelheid van de oorspronkelijk aangegeven goederen op te nemen, mits het verzoek om wijziging vergezeld gaat van elementen die het verband kunnen aantonen tussen deze extra hoeveelheid goederen en de invoerdocumenten en elk vermoeden van fraude wordt uitgesloten.
9.
Ook geef ik het Hof in overweging te verklaren dat artikel 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat, wanneer een extra hoeveelheid goederen niet is opgenomen in de oorspronkelijke douaneaangifte, de bevoegde douaneautoriteiten de oorspronkelijke douaneaangifte ongeldig maken nadat de goederen zijn vrijgegeven.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
10.
De overwegingen 15 en 23 van het douanewetboek van de Unie luiden:
- ‘(15)
De facilitering van de legale handel en de strijd tegen de fraude vereisen eenvoudige, snelle en gestandaardiseerde douaneregelingen en -procedures. […]
[…]
- (23)
[…] Er moet worden gegarandeerd dat in de gehele interne markt op een passend niveau effectieve, afschrikkende en evenredige sancties worden toegepast.’
11.
Artikel 5, punten 16 en 26, van dit wetboek (‘Definities’) bepaalt het volgende:
‘In dit wetboek wordt verstaan onder:
[…]
- 16)
‘douaneregeling’: een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig [dit] wetboek kunnen worden geplaatst:
- a)
in het vrije verkeer brengen,
- b)
bijzondere regelingen,
- c)
uitvoer;
[…]
- 26)
‘vrijgave van goederen’: terbeschikkingstelling door de douaneautoriteiten van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;
[…]’
12.
Artikel 15, lid 2, van het douanewetboek van de Unie (‘Verstrekking van inlichtingen aan de douaneautoriteiten’) bepaalt het volgende:
‘Eenieder die een douaneaangifte, […] indient, aanvaardt de aansprakelijkheid voor al het volgende:
- a)
de juistheid en volledigheid van de in de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag verstrekte inlichtingen;
- b)
de echtheid, juistheid en geldigheid van de stukken ter staving van de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag;
- c)
in voorkomend geval, het nakomen van alle verplichtingen inzake de plaatsing van de betreffende goederen onder een douaneregeling of het verrichten van toegestane handelingen.
[…]
Indien de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag wordt ingediend, of de inlichtingen worden verstrekt door een douanevertegenwoordiger van de betrokken persoon, zoals bedoeld in artikel 18, gelden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde verplichtingen ook voor die douanevertegenwoordiger.’
13.
Artikel 42, lid 1, van dit wetboek (‘Opleggen van sancties’) luidt:
‘Iedere lidstaat stelt sancties vast voor het niet naleven van de douanewetgeving. Dergelijke sancties moeten effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.’
14.
Artikel 173 van dit wetboek (‘Wijziging van een douaneaangifte’) bepaalt het volgende:
- ‘1.
De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
- 2.
Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:
- a)
de douaneautoriteiten hebben de aangever in kennis gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;
- b)
de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn;
- c)
de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.
- 3.
Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.’
15.
Artikel 174 van dit wetboek (‘Ongeldigmaking van een douaneaangifte’) luidt:
- ‘1.
Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig in elk van de volgende gevallen:
- a)
indien voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een andere douaneregeling zullen worden geplaatst;
- b)
indien voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Indien de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de douaneaangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
- 2.
De douaneaangifte wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.’
16.
Artikel 175 van het douanewetboek van de Unie bepaalt het volgende:
‘De [Europese] Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 284 gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2.’
17.
Artikel 176 van dit wetboek luidt:
‘De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen nader de procedureregels voor:
[…]
- c)
de wijziging van de douaneaangifte na vrijgave van de goederen overeenkomstig artikel 173, lid 3.
[…]’
18.
Artikel 194 van dit wetboek (‘Vrijgave van de goederen’) luidt:
- ‘1.
Mits is voldaan aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betrokken regeling en voor zover er geen beperking op de goederen is gesteld en de goederen niet onder een verbod vallen, geven de douaneautoriteiten de goederen vrij zodra de vermeldingen op de douaneaangifte zijn geverifieerd of zonder verificatie zijn aanvaard.
[…]
- 2.
Alle goederen waarop een aangifte betrekking heeft, worden tegelijkertijd vrijgegeven.
Voor de toepassing van de eerste alinea worden in een douaneaangifte die betrekking heeft op goederen die onder twee of meer artikelen vallen, de gegevens inzake goederen die onder hetzelfde artikel vallen, geacht een afzonderlijke douaneaangifte te vormen.’
B. Roemeens recht
1. Wet nr. 86/2006 houdende het Roemeense douanewetboek
19.
Ingevolge artikel 68 van Lege nr. 86/2006 privind Codul vamal al României (wet nr. 86/2006 houdende het Roemeense douanewetboek)3., van 10 april 2006, kunnen de goederen, met toestemming van de douaneautoriteit, op verzoek worden onderzocht of bemonsterd met het oog op de toekenning van een douanebestemming.
20.
Artikel 100 van deze wet bepaalt het volgende:
- ‘1.
De douaneautoriteit heeft het recht om ambtshalve of op verzoek van de aangever binnen vijf jaar na de datum van vrijgave de douaneaangifte te corrigeren.
- 2.
Binnen de in lid 1 bedoelde termijn onderzoekt de douaneautoriteit alle documenten, dossiers en boekingen die betrekking hebben op de vrijgegeven goederen of op latere handelstransacties betreffende deze goederen. De controle kan worden verricht bij de aangever, bij elke andere persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde verrichtingen betrokken is of bij elke andere persoon die in het bezit is van de genoemde documenten of informatie daarover. Ook kan een fysieke controle van de goederen worden uitgevoerd, indien deze nog bestaan.
- 3.
Indien bij een nieuwe controle van de aangifte of bij een onderzoek achteraf blijkt dat de bepalingen betreffende de betrokken douaneregeling zijn toegepast op grond van onjuiste of onvolledige gegevens, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de situatie te regulariseren, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikt.
- 4.
De douaneautoriteit stelt het model van het voor de regularisatie vereiste document en de instructies voor het invullen ervan op.
- 5.
Indien wordt vastgesteld dat een douaneschuld is ontstaan of dat er te veel is betaald, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de ontbrekende bedragen in te vorderen of de te veel betaalde bedragen terug te betalen overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
- 6.
In het kader van de controle achteraf van de aangiften stelt de douaneautoriteit overeenkomstig lid 3 vast of er te veel of te weinig is betaald met betrekking tot andere belastingen en rechten die in verband met douanetransacties aan de staat verschuldigd zijn, en neemt zij maatregelen om de vastgestelde tekorten te innen. Te veel betaalde bedragen uit hoofde van deze belastingen worden terugbetaald overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.
- 7.
Indien de overtreding van de douanevoorschriften een administratieve overtreding of een strafrechtelijke overtreding vormt, past de douaneautoriteit de sancties voor administratieve overtredingen toe of legt zij de zaak voor aan de met strafrechtelijke vervolging belaste autoriteiten.
- 8.
De aanvaarde en geregistreerde douaneaangifte en het in lid 4 bedoelde document vormen een schuldbewijs.’
2. Uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek
21.
Artikel 653, onder a), van Hotărâre Guvernului nr. 707/2006 pentru aprobarea Regulamentului de aplicare a Codului vamal al României (besluit nr. 707/2006 van de regering houdende goedkeuring van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek)4., van 7 juni 2006, bepaalt dat het aan de douanecontrole onttrekken van enig goed dat onder een douaneregeling valt, een administratieve overtreding vormt die bestraft wordt met een boete van 3 000 tot 8 000 Roemeense leu (RON) (ongeveer 635 tot ongeveer 1 693 EUR).5. Bovendien worden de goederen in dat geval in beslag genomen.
22.
Ingevolge artikel 654 van die regeling moet de overtreder, in geval van de in artikel 653, onder a), bedoelde administratieve overtreding en wanneer de goederen niet meer kunnen worden geïdentificeerd, het bedrag betalen dat overeenkomt met de douanewaarde van de goederen, vermeerderd met de invoerrechten en andere wettelijk verschuldigde rechten die de op het tijdstip van het in het vrije verkeer brengen van de goederen vastgestelde belastingen en heffingen vertegenwoordigen, waarbij deze maatregel, wat het tenietgaan van de douaneschuld betreft, hetzelfde rechtsgevolg heeft als de inbeslagneming van de goederen.
III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen
23.
ZZE heeft bij haar Zwitserse partner, de vennootschap EM Microelectronic Marin SA, twee bestellingen geplaatst voor een totale hoeveelheid van 10 000 elektronische geïntegreerde schakelingen. Laatstgenoemde heeft daartoe twee afzonderlijke facturen opgesteld: factuur nr. VFE19-03168 van 2 juli 2019 voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR, en factuur nr. VFE19-03169 van 2 juli 2019, eveneens voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR.
24.
Op 4 juli 2019 heeft ZZE het bericht van invoer ontvangen voor luchtvrachtbrief nr. 1Z3022056899895681 voor een zending van 2,7 kg en een bedrag van 4 950 EUR. Op basis van dit document werden alleen de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19-03169, inclusief vervoerskosten, aangegeven bij het grensdouanekantoor op de luchthaven van Cluj-Napoca.
25.
Bij ontvangst van de zending stelde ZZE vast dat deze de dubbele hoeveelheid bevatte van die welke op factuur nr. VFE19-03169 was vermeld en dat de leverancier op dezelfde dag factuur nr. VFE19-03168 had uitgereikt, waarmee in de aangifte bij de douaneautoriteiten geen rekening was gehouden.
26.
Hierop heeft ZZE op 9 juli 2019 bij het grensdouanekantoor van de luchthaven van Cluj-Napoca een verzoek ingediend om de onregelmatigheid te verhelpen door middel van de vaststelling door de douaneautoriteiten van een besluit om de situatie te regulariseren en de daarmee samenhangende douaneverplichtingen te berekenen.
27.
Op 2 september 2019 hebben de bevoegde douaneautoriteiten een proces-verbaal opgemaakt, waarin zij vaststelden dat ZZE de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19-03168 opzettelijk aan de douanecontrole had onttrokken. Zij hebben ZZE derhalve een boete van 3 000 RON (ongeveer 635 EUR)6. en een bijkomende boete van 27 839 RON (ongeveer 5 893 EUR)7. opgelegd krachtens artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek wegens het begaan van de in artikel 653, onder a), van die regeling bedoelde administratieve overtreding.
28.
ZZE is bij de Roemeense rechter opgekomen tegen dit proces-verbaal.
29.
In eerste aanleg is het beroep van ZZE door de Judecătoria Cluj-Napoca (rechter in eerste aanleg Cluj-Napoca, Roemenië) verworpen. Deze rechter was van oordeel dat het bestreden proces-verbaal was opgemaakt met inachtneming van de toepasselijke bepalingen in formele zin en dat ZZE de bij dit proces-verbaal vastgestelde feiten, ten aanzien waarvan een vermoeden van geldigheid en gegrondheid bestond, niet ten gronde had weten te betwisten. Volgens deze rechter kan de in artikel 653, onder a), van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek bedoelde overtreding zowel door schuld als opzettelijk worden begaan, aangezien de toepassing van deze bepaling zich niet beperkt tot het opzettelijk begaan van de daarin genoemde handelingen. Als rechthebbende van de goederen was ZZE verplicht om de goederen die zij onder een douaneregeling had geplaatst, te verifiëren en een waarheidsgetrouwe douaneaangifte op te stellen en was het gebrek aan waakzaamheid op dit gebied aan haar toe te rekenen. Het feit dat ZZE zich enkele dagen na de vrijgave van de door haar ontvangen goederen tot de bevoegde douaneautoriteiten heeft gewend om haar situatie te regulariseren vormt, aldus de rechter in eerste aanleg, geen grond om de strafbaarheid van de haar door de bevoegde autoriteit verweten feiten uit te sluiten.
30.
Voorts was deze rechter van oordeel dat artikel 173 van het douanewetboek van de Unie in dit geval niet van toepassing was, aangezien deze bepaling niet toestaat dat een douaneaangifte wordt gewijzigd wanneer deze wijziging tot gevolg zou hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop de oorspronkelijke aangifte betrekking had.
31.
Wat de aan ZZE opgelegde geldboete betreft, was de rechter in eerste aanleg van oordeel dat deze het wettelijk minimum was en in verhouding stond tot de mate van concreet maatschappelijk gevaar die de feiten opleverden. Volgens deze rechter was het noodzakelijk geweest om het gedrag van ZZE te bestraffen met een geldboete, aangezien de sanctie van een waarschuwing, die geldt voor lichte overtredingen zelfs wanneer het relevante rechtskader daarin niet uitdrukkelijk voorziet, niet volstond om ZZE ‘te overtuigen van de noodzaak om de wet te eerbiedigen’.
32.
De rechter in eerste aanleg heeft voorts geoordeeld dat de aanvullende sanctie die ZZE krachtens artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek was opgelegd, passend was. Meer bepaald, gezien het tijdsverloop tussen de datum waarop de betrokken goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken en de datum waarop de douaneautoriteiten hierover zijn aangezocht, en gezien het feit dat ZZE in de loop van 2019 acht andere importen van dezelfde soort goederen van dezelfde leverancier had verricht, zou de regionale douanedirectie in Cluj de aan het douanetoezicht onttrokken goederen niet hebben kunnen identificeren. Bovendien had ZZE de betrokken goederen kunnen aanbrengen nadat zij de douaneautoriteiten ter zake had aangezocht, hetgeen zij niet zou hebben gedaan.
33.
De rechter in eerste aanleg heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
34.
ZZE heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) op grond dat, ten eerste, zij eigener beweging de beweerde administratieve overtreding onder de aandacht van de douaneautoriteiten had gebracht, ten tweede, het in feite niet ging om een onttrekking aan de douanecontrole maar om een eenvoudige materiële vergissing en, ten derde, haar in het verleden in soortgelijke gevallen geen administratieve overtreding was verweten, aangezien de bevoegde douaneautoriteiten de procedure van artikel 173 van het douanewetboek van de Unie hadden toegepast.
35.
De verwijzende rechter stelt vast dat de douaneautoriteiten en de rechterlijke instanties de uitlegging van artikel 173 van het douanewetboek van de Unie, met name lid 3 daarvan, verschillend hebben aangepakt, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hij is van mening dat, indien artikel 173 van dit wetboek niet van toepassing zou zijn op een geval als het onderhavige, er niettemin een ander wettelijk middel zou moeten bestaan om een fout als die welke ZZE beweert te hebben begaan, recht te zetten, namelijk hetzij de procedure van artikel 174 van dit wetboek, hetzij een ander proceduremiddel ‘dat geen zware sancties meebrengt die [ZZE] ervan kunnen weerhouden de geldende voorschriften na te leven’.
36.
De verwijzende rechter benadrukt dienaangaande dat ZZE ‘niet te kwader trouw’ is geweest en zij slechts een ‘materiële fout’ heeft gemaakt.
37.
In die omstandigheden heeft de Tribunal Cluj besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
- ‘1)
Wanneer de [ontvanger van goederen] vaststelt dat er meer goederen zijn dan in de aanvankelijke douaneaangifte is vermeld, is dan artikel 173 of artikel 174 van [het douanewetboek van de Unie] van toepassing?
- 2)
Slaat de zinsnede ‘andere goederen dan die waarop [de douaneaangifte] oorspronkelijk betrekking had’ in artikel 173 van [het douanewetboek van de Unie] op andere goederen vanuit kwantitatief oogpunt, kwalitatief oogpunt, of beide oogpunten?
- 3)
Als de ontvanger meer goederen aantreft dan in de douaneaangifte is vermeld, heeft hij dan volgens de verordening een procedure tot zijn beschikking waarmee hij de fouten kan herstellen zonder dat hem een administratieve of strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd?’
38.
De Roemeense en de Estse regering alsmede de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.
IV. Analyse
A. Opmerkingen vooraf
39.
Vooraf zij eraan herinnerd dat het douanewetboek van de Unie berust op een gecontroleerd aangiftesysteem8. om douaneformaliteiten en -controles zoveel mogelijk te beperken, en tegelijk fraude of onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de begroting van de Unie te voorkomen. Vanwege het belang van deze voorafgaande aangiften voor de goede werking van de douane-unie verplicht artikel 15 van het douanewetboek van de Unie de aangever om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken.9.
40.
In dit verband is het uitgangspunt van de onveranderlijkheid van douaneaangiften een fundamenteel beginsel van douanerecht en het verlengstuk van de op elke aangever rustende verplichting om een juiste aangifte in te dienen.10.
41.
Dit beginsel van onveranderlijkheid van de douaneaangiften is evenwel niet absoluut.11. Zonder dit beginsel ter discussie te stellen, bieden de artikelen 173 en 174 van het douaneboek van de Unie de mogelijkheid om een douaneaangifte te wijzigen of ongeldig te maken, terwijl de goederen reeds zijn vrijgegeven.
42.
In deze context zal ik deze bepalingen, rekening houdend met het uitzonderlijke karakter ervan, uitleggen.
43.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 173 dan wel artikel 174 van het douanewetboek van de Unie het mogelijk maakt een douaneaangifte te wijzigen of ongeldig te maken om hierin een extra hoeveelheid goederen op te nemen, wanneer de douaneautoriteiten de betrokken goederen reeds hebben vrijgegeven.
44.
Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de zinsnede ‘andere goederen dan die waarop [de douaneaangifte] oorspronkelijk betrekking had’ in artikel 173 van het douanewetboek van de Unie betrekking heeft op andere goederen vanuit kwantitatief oogpunt, kwalitatief oogpunt, of vanuit beide oogpunten.
45.
Met andere woorden, de verwijzende rechter vraagt zich af of een extra hoeveelheid goederen waarvoor een andere factuur is opgesteld dan de reeds aangegeven goederen, moet worden geacht te vallen onder ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had.
46.
Deze tweede vraag staat mijns inziens centraal bij de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag betreffende de toepasselijkheid van artikel 173 van het douanewetboek van de Unie op een situatie als die in het hoofdgeding.
47.
Uit de gecombineerde lezing van artikel 173, lid 3, en artikel 173, lid 1, van dit wetboek volgt namelijk dat de wijziging van een douaneaangifte in geen geval — noch vóór noch na de vrijgave van de goederen — kan worden toegestaan indien de verzochte wijziging ertoe leidt dat de douaneaangifte wordt opgemaakt voor ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, hetgeen a contrario betekent dat de wijziging mogelijk is indien zij betrekking heeft op identieke goederen.
48.
Ik geef derhalve in overweging om de eerste en de tweede prejudiciële vraag gezamenlijk te beantwoorden door, om te beginnen, vast te stellen wat moet worden verstaan onder ‘andere goederen’ dan die waarop de douaneaangifte oorspronkelijk betrekking had, en, voorts, na te gaan of en in hoeverre het mogelijk is een douaneaangifte te wijzigen nadat de douaneautoriteiten de betrokken goederen hebben vrijgegeven.
49.
Vervolgens zal ik, alvorens de derde prejudiciële vraag te beantwoorden, onderzoeken of artikel 174 van het douanewetboek van de Unie een procedure kent die van toepassing zou kunnen zijn op een situatie als die in het hoofdgeding.
B. Zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had
50.
De verwijzende rechter vraagt zich af of de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, betrekking heeft op andere goederen vanuit kwantitatief oogpunt, kwalitatief oogpunt, of vanuit beide oogpunten.
51.
In de eerste plaats merk ik op dat noch het douanewetboek van de Unie noch gedelegeerde verordening (EU) 2015/244612. noch uitvoeringsverordening (EU) 2015/244713. preciseert wat onder ‘andere goederen’ moet worden verstaan.
52.
In de tweede plaats wordt het bijvoeglijk naamwoord ‘andere’, van het Latijnse ‘alter’, gedefinieerd als dat wat onderscheidend is, verschillend van entiteiten of dingen van dezelfde categorie.14. Deze definitie doet dan wel vermoeden dat ‘andere goederen’ goederen zijn die een andere aard of andere kenmerken hebben dan de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, maar een dergelijke formulering blijft bijzonder ruim. Het is dan ook niet uitgesloten dat een extra hoeveelheid identieke goederen kan worden aangemerkt als ‘andere goederen’ in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie.
53.
In de derde plaats kan dit begrip niet met behulp van de verschillende taalversies van deze bepaling worden gespecificeerd. De Spaanse (‘mercancías distintas’), de Duitse (‘andere Waren’), de Engelse (‘goods other’), de Italiaanse (‘merci diverse’) en de Roemeense (‘altor mărfuri’) taalversie verwijzen namelijk allemaal letterlijk naar de zinsnede ‘andere goederen’.
54.
Volgens de bewoordingen van het douanewetboek van de Unie kan dit begrip verwijzen naar goederen van een andere aard en met andere kenmerken (kwalitatief verschil) alsook naar goederen van dezelfde aard maar in een andere hoeveelheid (kwantitatief verschil) dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had.
55.
Uitgaande van de logica van de tekst, is het echter mogelijk om dat wat onder de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had valt, anders op te vatten.
56.
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het douanewetboek van de Unie berust op een aangiftesysteem om douaneformaliteiten en -controles te beperken, en tegelijk fraude of onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de begroting van de Unie te voorkomen.15.
57.
Om te beginnen volgt uit dit systeem dat douaneaangiften onmiddellijk kunnen worden aanvaard, zoals is bepaald in artikel 172 van het douanewetboek van de Unie. Voorts heeft het Hof erkend dat om snelle en doeltreffende procedures voor het in het vrije verkeer brengen te waarborgen de douaneautoriteiten niet alle goederen die worden aangegeven, aan een grondig onderzoek onderwerpen, hetgeen noch in het belang zou zijn van de deelnemers aan het economisch verkeer, noch in het belang van genoemde autoriteiten.16.
58.
Mijns inziens lijken dus twee criteria doorslaggevend te zijn om te bepalen of een extra hoeveelheid goederen geen ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, vormen.
59.
Ten eerste hadden de goederen die voorwerp van de wijziging zijn, in dezelfde oorspronkelijke douaneaangifte kunnen worden opgenomen indien er geen materiële fout was gemaakt. Enkel de hoeveelheid aangegeven goederen verschilt.
60.
Dit argument vindt steun in artikel 222 van uitvoeringsverordening 2015/2447 dat bepaalt dat wanneer een douaneaangifte twee of meer artikelen omvat, de op elk artikel betrekking hebbende vermeldingen in die aangifte worden beschouwd als een afzonderlijke douaneaangifte. Tenzij specifieke goederen die deel uitmaken van een zending aan verschillende maatregelen zijn onderworpen, worden goederen die deel uitmaken van een zending beschouwd als één artikel wanneer zij, onder andere, worden ingedeeld onder één enkele tariefonderverdeling.
61.
Heeft het verzoek om wijziging van de douaneaangifte betrekking op een extra hoeveelheid goederen die identiek zijn aan de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, dat wil zeggen goederen die onder dezelfde tariefonderverdeling zijn ingedeeld, dan kan deze wijziging dus, anders dan de Commissie betoogt, worden aanvaard, aangezien alle goederen het voorwerp van één enkele douaneaangifte hadden kunnen zijn.
62.
Ten tweede is het, aangezien de goederen waarop de gewijzigde douaneaangifte betrekking heeft identiek zijn aan de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, niet per sé nodig een verdere fysieke controle van die goederen uit te voeren. Hetzelfde geldt a fortiori wanneer de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, vóór de aanvaarding van die aangifte en de vrijgave niet aan een fysieke controle werden onderworpen.
63.
Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat artikel 78 van verordening (EEG) nr. 2913/9217. het voor de douaneautoriteiten mogelijk maakte de resultaten van het gedeeltelijke onderzoek van in een douaneaangifte opgenomen goederen, welk onderzoek is verricht op basis van monsters die van deze goederen zijn genomen, te extrapoleren naar goederen die in eerder door diezelfde aangever ingediende douaneaangiften zijn opgenomen en waarvoor geen dergelijk onderzoek is verricht — en ook niet meer kan worden verricht aangezien reeds vrijgave van deze goederen is verleend — wanneer het om identieke goederen gaat.18.
64.
Ook zij erop gewezen dat de extra goederen kunnen worden omschreven als identiek aan die waarvoor de oorspronkelijke douaneaangifte is gedaan, rekening houdend met onder andere de verstrekte gegevens waaruit blijkt dat deze goederen afkomstig zijn van dezelfde fabrikant, dezelfde benaming en samenstelling hebben en er hetzelfde uitzien.19. Ik ben derhalve van mening dat de hoeveelheid extra goederen niet onder de zinsnede ‘andere goederen’ in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie moet vallen om wijziging van de douaneaangifte te verbieden.
65.
Bijgevolg geef ik het Hof in overweging te verklaren dat onder de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, niet een extra hoeveelheid van dezelfde goederen valt wanneer kan worden aangetoond dat die tweede hoeveelheid goederen identiek is aan de eerste hoeveelheid goederen, omdat zij onder dezelfde tariefonderverdeling zijn ingedeeld en in één enkele aangifte hadden kunnen worden opgenomen indien er geen materiële fout was gemaakt.
C. Mogelijkheid van wijziging van de douaneaangifte na de vrijgave van de goederen
66.
Aangezien een extra hoeveelheid goederen niet onder de zinsnede ‘andere goederen’ in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie valt, kan de douaneaangifte worden gewijzigd zolang de goederen niet zijn vrijgegeven. Derhalve moet worden nagegaan of het verzoek tot wijziging van een douaneaangifte teneinde deze extra hoeveelheid daarin op te nemen, kan worden ingewilligd nadat de goederen overeenkomstig artikel 173, lid 3, van dit wetboek zijn vrijgegeven.
67.
In herinnering moet worden gebracht dat artikel 173, lid 2, onder c), van het douanewetboek van de Unie bepaalt dat de wijziging van een douaneaangifte niet wordt toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan nadat de douaneautoriteiten de goederen hebben vrijgegeven.
68.
Bij wijze van uitzondering bepaalt artikel 173, lid 3, van dit wetboek dat de wijziging van de douaneaangifte kan worden toegestaan na vrijgave van de goederen om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen.
69.
Wat een dergelijke mogelijkheid betreft, lijkt mij de ontwikkeling van de bepalingen tot regeling van de procedure tot wijziging van een douaneaangifte in de verschillende teksten die de materie achtereenvolgens hebben geregeld, veelzeggend.
70.
Het communautair douanewetboek voorzag in twee verschillende regelingen die respectievelijk voor en na de vrijgave van de goederen van toepassing waren op de wijzigingen die konden worden aangebracht in de gegevens die voor de bepaling van de douanewaarde en bijgevolg van de invoerrechten in aanmerking waren genomen.20.
71.
Op grond van artikel 65 van dit wetboek kon de aangever een of meer van de vermeldingen in de douaneaangifte wijzigen nadat deze was aanvaard en zolang de goederen door de douaneautoriteiten niet waren vrijgegeven. Dit recht was te verklaren door het feit dat de juistheid van de wijzigingen zo nodig tot de vrijgave door de douaneautoriteiten aan de hand van een fysieke controle van de goederen gemakkelijk kon worden geverifieerd.21.
72.
Bij artikel 78 van dit wetboek werd een restrictievere regeling ingevoerd door de douaneautoriteiten de mogelijkheid te bieden om na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot wijziging van de douaneaangifte over te gaan, op een tijdstip waarop de goederen niet meer konden worden aangebracht en de invoerrechten reeds waren vastgesteld. Een dergelijke wijziging stond zowel wat betreft het principe ervan als wat betreft het resultaat ervan ter beoordeling van de douaneautoriteiten.22.
73.
De specifieke logica van dit artikel 78, die erin bestond de douaneprocedure af te stemmen op de werkelijke situatie door met name materiële fouten of weglatingen en vergissingen te herstellen, pleitte ertegen dat dit artikel aldus werd uitgelegd dat algemeen kon worden uitgesloten dat de douaneautoriteiten een herziening of andere controles achteraf van douaneaangiften verrichten om in voorkomend geval een en ander recht te zetten.23.
74.
Bij verordening (EG) nr. 450/200824. is het communautair douanewetboek ingetrokken en is een artikel 113 ingevoerd, waarvan de leden 1 en 2 hetzelfde waren geformuleerd als artikel 173, leden 1 en 2, van het douanewetboek van de Unie. Lid 3 van dit artikel 113 voorzag in de mogelijkheid voor de Commissie om maatregelen vast te stellen om te bepalen in welke gevallen wijziging na vrijgave van de goederen kon worden toegestaan. De Commissie heeft echter nooit gebruikgemaakt van deze mogelijkheid.
75.
Ingevolge artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie kunnen de douaneautoriteiten voortaan toestaan dat een douaneaangifte na vrijgave van de goederen wordt gewijzigd, maar enkel om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen.
76.
Uit de ontwikkeling van deze bepalingen volgt dat, om te beginnen, de douaneautoriteiten de nodige maatregelen kunnen nemen om de situatie te herstellen, rekening houdend met de nieuwe elementen waarover zij beschikken, en dat, voorts, deze autoriteiten de documenten en gegevens betreffende de invoerverrichtingen en het onderzoek van de goederen kunnen controleren, wanneer deze nog kunnen worden aangebracht.
77.
Dienaangaande heeft het Hof verklaard dat wanneer de aangever om wijziging van de douaneaangifte verzoekt, de douaneautoriteiten, in het kader van een eerste beoordeling, met name rekening houden met de mogelijkheid om de vermeldingen in deze aangifte en in het verzoek om wijziging te controleren.25.
78.
Voorts kan een wijziging van de gegevens die door een eenvoudige documentencontrole kunnen worden geverifieerd, niet worden vergeleken met een wijziging van de gegevens over de aard of de kenmerken van de goederen, aangezien de douaneautoriteiten kunnen weigeren tot wijziging over te gaan wanneer de te verifiëren gegevens een fysieke controle vergen en die goederen als gevolg van de vrijgave ervan niet meer bij hen kunnen worden aangebracht.26.
79.
Aangezien de in het hoofdgeding te verifiëren gegevens echter betrekking hebben op de hoeveelheid aan te geven goederen, en niet op de aard of de kenmerken ervan, daar deze identiek zijn aan de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, is het denkbaar dat niets eraan in de weg staat dat de douaneaangifte op grond van artikel 173 van het douanewetboek van de Unie kan worden gewijzigd, en dit zelfs al zijn de eerste goederen reeds vrijgegeven.
80.
Bij de uitlegging van artikel 78 van het communautair douanewetboek heeft het Hof erkend dat zelfs indien op het tijdstip waarop het verzoek om wijziging van de douaneaangifte wordt ingediend, een fysieke controle van de goederen onmogelijk is geworden, een dergelijke wijziging toch kan worden overwogen, mits het ontbreken van een dergelijke controle in een concreet geval niet noodzakelijkerwijs in de weg staat aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de betrokken regeling, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van dat geval.27.
81.
Belangrijk is namelijk dat de gevraagde wijziging de andere doelstellingen van de douanewetgeving, waaronder de doelstelling van fraudebestrijding, niet in gevaar brengt.28. Ook moet in gedachten worden gehouden dat artikel 42, lid 1, van het douanewetboek van de Unie bepaalt dat de sancties voor het niet naleven van de douanewetgeving effectief, proportioneel en afschrikkend moeten zijn. Mijns inziens volgt hieruit dat de onregelmatigheid van een douaneaangifte zonder frauduleuze bedoelingen niet zwaar moet worden bestraft.
82.
Ondanks de moeilijkheid om betrouwbare fysieke controles uit te voeren, moet het verzoek om wijziging van de douaneaangifte na de vrijgave van de goederen dus vergezeld gaan van bewijzen die uitsluiten dat het doel van fraudebestrijding in het gedrang komt en het mogelijk maken een verband te leggen tussen de extra hoeveelheid goederen waarop dat verzoek om wijziging betrekking heeft en de documenten betreffende de invoer.29.
83.
Bij deze beoordeling dienen de douaneautoriteiten rekening te houden met factoren zoals het feit dat de extra hoeveelheid goederen en de reeds aangegeven goederen onder dezelfde tariefonderverdeling zijn ingedeeld, dat alle door de aangever ontvangen goederen op hetzelfde tijdstip en in dezelfde verpakking zijn vervoerd, of dat de leverancier van de aangever twee opeenvolgende facturen voor de betrokken goederen heeft opgesteld. Ook moeten de douaneautoriteiten rekening houden met het feit dat het verzoek om wijziging van de douaneaangifte eigener beweging en binnen een korte periode na de aangifte is gedaan en dat elk vermoeden van fraude kan worden uitgesloten.
84.
Wat betreft de in artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie gestelde voorwaarde dat de wijziging van de douaneaangifte nadat de goederen zijn vrijgegeven, de aangever alleen in staat moet stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen, zij er voorts aan herinnerd dat artikel 158, lid 1, van dit wetboek bepaalt dat voor alle goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, een douaneaangifte tot plaatsing onder de desbetreffende regeling moet worden gedaan.
85.
Derhalve zou kunnen worden betoogd dat aangezien de extra hoeveelheid goederen niet het voorwerp van de oorspronkelijke douaneaangifte was en nog niet onder een specifieke douaneregeling is geplaatst, de wijziging van deze aangifte om deze extra hoeveelheid goederen daarin op te nemen de aangever niet in staat zou stellen aan deze verplichtingen te voldoen.
86.
Ik ben het niet eens met dat betoog.
87.
Ik ben namelijk, ten eerste, van mening dat de aangever, om aan zijn verplichtingen inzake de plaatsing van goederen onder de betrokken douaneregeling te voldoen, in staat moet zijn materiële fouten in de oorspronkelijke douaneaangifte te herstellen, in tegenstelling tot gevallen waarin een dergelijke aangifte ongeldig moet worden gemaakt wanneer de goederen onder de verkeerde douaneregeling zijn geplaatst.
88.
Dienaangaande wijs ik erop dat ingevolge artikel 174, lid 1, van het douanewetboek van de Unie een reeds aanvaarde douaneaangifte, voordat de goederen zijn vrijgegeven, ongeldig kan worden gemaakt wanneer deze goederen onmiddellijk onder een andere douaneregeling worden geplaatst, of wanneer, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de douaneregeling, waaronder de goederen zijn geplaatst, niet meer gerechtvaardigd is.
89.
Ook na de vrijgave van de goederen staat artikel 148 van gedelegeerde verordening 2015/2446 een dergelijke ongeldigverklaring toe in zeer specifieke gevallen, zoals onder meer het geval waarin de goederen bij vergissing zijn aangegeven in de plaats van andere goederen of op meer dan één douaneaangifte, of indien de goederen onder een andere douaneregeling zijn geplaatst dan die waaronder zij hadden moeten worden geplaatst, dan wel onder een regeling douane-entrepotregeling zijn geplaatst en niet langer onder die regeling kunnen blijven.
90.
Het in staat stellen van de aangever om zijn verplichtingen inzake de plaatsing van de goederen onder de betrokken douaneregeling na te komen, in de zin van artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie, bestaat dus in het corrigeren van een materiële vergissing die bij de oorspronkelijke douaneaangifte is gemaakt, en niet in het onttrekken van de goederen aan een bepaalde douaneregeling of het plaatsen ervan onder een andere douaneregeling, in tegenstelling tot wat in artikel 174 van dit wetboek is bepaald.
91.
Aangezien, ten tweede, de betrokken goederen het grondgebied van de Unie reeds zijn binnengekomen en bij de douaneautoriteiten zijn aangebracht in dezelfde zending als andere identieke goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had en waarvoor reeds vrijgave is verleend, en aangezien alle goederen voorwerp hadden kunnen zijn van dezelfde aangifte, is de overweging dat deze eerste goederen niet onder een specifieke douaneregeling zijn geplaatst mijns inziens irrelevant.
92.
Anders dan in een geval waarin de goederen aan douanecontrole zouden zijn onttrokken omdat zij, hoewel identiek aan de goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had, in een andere verpakking zijn ingevoerd dan wel omdat zij, ondanks dat zij in dezelfde verpakking zijn ingevoerd, van een andere aard zijn dan de oorspronkelijk aangegeven goederen, bestaat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie namelijk in de correctie van een eenvoudige materiële fout, namelijk een statistische waarde in de aangifte betreffende de hoeveelheid goederen.
93.
Aangezien de extra hoeveelheid goederen reeds op het grondgebied van de Unie is ingevoerd in dezelfde verpakking als andere identieke goederen waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had en die reeds zijn vrijgegeven, ben ik van mening dat de wijziging van de douaneaangifte om die extra hoeveelheid daarin op te nemen de aangever juist in staat stelt te voldoen aan de verplichtingen inzake de plaatsing van alle goederen onder de betrokken douaneregeling.
94.
In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging om voor recht te verklaren dat artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een douaneaangifte na vrijgave van de goederen wordt gewijzigd om daarin een extra hoeveelheid van de reeds eerder aangegeven goederen op te nemen, mits het verzoek om wijziging vergezeld gaat van bewijsstukken aan de hand waarvan een verband kan worden gelegd tussen deze extra hoeveelheid en de invoerdocumenten en elk vermoeden van fraude wordt uitgesloten, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.
D. Artikel 174 van het douanewetboek van de Unie
95.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 174 van het douanewetboek van de Unie van toepassing is, wanneer de ontvanger van goederen vaststelt dat er meer goederen zijn dan in de oorspronkelijke douaneaangifte is vermeld, en zulks nadat de goederen zijn vrijgegeven.
96.
Meer in het bijzonder wenst de verwijzende rechter te vernemen of, ervan uitgaande dat artikel 173 van het douanewetboek van de Unie niet van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding, artikel 174 van dit wetboek een ander wettelijk middel vormt om de begane fout te herstellen dat geen zware sancties meebrengt die ZZE ervan kunnen weerhouden de geldende voorschriften na te leven.
97.
Zoals artikel 174, lid 2, van het douanewetboek van de Unie voorschrijft, wordt de douaneaangifte niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.
98.
Artikel 175 van dit wetboek voegt daar evenwel aan toe dat de Commissie bevoegd is om gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2, van dit wetboek.
99.
Krachtens dit artikel 175 heeft de Commissie gedelegeerde verordening 2015/2446 vastgesteld, waarvan artikel 148 de voorwaarden bepaalt waaronder de douaneaangifte zelfs na de vrijgave van de goederen ongeldig kan worden gemaakt.
100.
Ingevolge artikel 148, leden 1 tot en met 3, van deze gedelegeerde verordening gaat het om gevallen waarin i) wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan in plaats van voor een andere douaneregeling; ii) wordt vastgesteld dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven in de plaats van andere goederen voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan, en iii) de goederen die zijn verkocht in het kader van een overeenkomst op afstand in het vrije verkeer zijn gebracht en worden teruggezonden.
101.
Voorts bepaalt artikel 148, lid 4, van deze gedelegeerde verordening dat de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, wanneer i) goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer, wederuitvoer of passieve veredeling en het douanegebied van de Unie niet hebben verlaten; ii) Uniegoederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling die van toepassing is op niet-Uniegoederen, en hun douanestatus van Uniegoederen nadien is aangetoond; iii) goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte; iv) een vergunning met terugwerkende kracht is verleend, en v) Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst en niet langer onder die regeling kunnen blijven.
102.
Ik wijs erop dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie onder geen van deze gevallen valt.
103.
Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat artikel 174 van het douanewetboek van de Unie een alternatief wettelijk middel is voor artikel 173 van dit wetboek om ernstige sancties te kunnen vermijden die de aangever ervan zouden kunnen weerhouden de toepasselijke voorschriften na te leven.
104.
Samenvattend staat artikel 174 van het douanewetboek van de Unie het mijns inziens niet toe dat een douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt om daarin een extra hoeveelheid goederen op te nemen, terwijl de douaneautoriteiten de betrokken goederen reeds hebben vrijgegeven.
105.
Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om voor recht te verklaren dat artikel 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de douaneautoriteiten na vrijgave van de goederen een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig maken, wanneer een extra hoeveelheid goederen niet in die aangifte is vermeld.
E. Derde prejudiciële vraag
106.
Met zijn derde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of ingeval de ontvanger meer goederen aantreft dan in de oorspronkelijke douaneaangifte is vermeld, hij dan een procedure tot zijn beschikking heeft waarmee hij de fouten kan herstellen zonder dat hem een administratieve of strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd.
107.
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de rechtvaardiging van een verzoek om een prejudiciële beslissing niet is gelegen in het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar in de behoefte aan de werkelijke beslechting van een geschil dat verband houdt met het Unierecht30. en waarvoor de uitlegging van dat recht nuttig is.
108.
Uit de verwijzingsbeschikking blijkt echter niet dat het antwoord op de derde prejudiciële vraag het geschil in het hoofdgeding daadwerkelijk oplost, aangezien de verwijzende rechter het Hof niet verzoekt om uitlegging van een regel van Unierecht, maar om een oplossing voor het geschil. In dat opzicht lijkt mij deze vraag niet-ontvankelijk. Is het Hof, zoals ik in overweging geef, van oordeel dat de douaneaangifte kan worden gewijzigd op grond van artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie, dan wordt deze vraag hoe dan ook irrelevant.
109.
Wat evenwel de vraag van de verwijzende rechter inzake de zwaarte van de opgelegde sancties betreft, breng ik in herinnering dat de in artikel 42 van het douanewetboek van de Unie bedoelde sancties volgens de rechtspraak van het Hof geen eventuele frauduleuze of illegale activiteiten beogen te bestraffen, maar elke niet-naleving van de douanewetgeving.31.
110.
De door de lidstaten vastgestelde sancties moeten ingevolge dit artikel evenwel niet alleen effectief en afschrikkend maar ook proportioneel zijn.
111.
In dit verband zij eraan herinnerd dat bij het ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van een door die wetgeving ingestelde regeling, de lidstaten bevoegd zijn de sancties te kiezen die zij passend achten. Zij moeten hun bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en derhalve met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.32.
112.
In het bijzonder mogen de bestuursrechtelijke of repressieve maatregelen die krachtens een nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd en mogen zij bovendien niet onevenredig zijn aan die doelen.33.
113.
Voorts moet de zwaarte van een sanctie stroken met de ernst van de inbreuk in kwestie. Dit vereiste vloeit voort uit het in artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van evenredigheid van straffen.34.
114.
In casu lijkt mij een sanctie bestaande uit een geldboete en de verplichting tot betaling van een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de extra hoeveelheid goederen evenwel onevenredig.
115.
Een sanctie van een dergelijke geldelijke omvang gaat namelijk verder dan nodig is om met name te voorkomen dat de betrokken goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken, aangezien, om te beginnen, ZZE eigener beweging en binnen een redelijke termijn bij het bevoegde douanekantoor een verzoek heeft ingediend om de vastgestelde onregelmatigheid te verhelpen en, voorts, het risico van fraude nogal beperkt is.
116.
Door in een geval als het onderhavige de aangevers te straffen zouden zij juist worden ontmoedigd om regularisatie van hun situatie aan te vragen en aangemoedigd worden de extra hoeveelheid goederen die per vergissing niet is aangegeven, te verdonkeremanen.
117.
Een dergelijke sanctie zou dus contraproductief zijn, omdat zij de aangevers ertoe zou aanzetten zich aan hun verplichting tot betaling van de invoerrechten te onttrekken en aldus afbreuk zou doen aan de doelstelling van fraudebestrijding en bescherming van de begroting van de Unie.
118.
Samenvattend ben ik van mening dat in een situatie als die in het hoofdgeding en bij gebreke van enig risico dat met de toepasselijke douanewetgeving wordt gefraudeerd, de in de Roemeense wetgeving vastgelegde sancties niet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 42 van het douanewetboek van de Unie en in artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten.
V. Conclusie
119.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Tribunal Cluj te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 173, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
moet aldus worden uitgelegd dat
onder de zinsnede ‘andere goederen’ dan die waarop de oorspronkelijke douaneaangifte betrekking had in de zin van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, niet een extra hoeveelheid van dezelfde goederen valt wanneer kan worden aangetoond dat deze tweede hoeveelheid identiek is aan de eerste hoeveelheid goederen, omdat zij onder dezelfde tariefonderverdeling zijn ingedeeld en in één enkele aangifte hadden kunnen worden opgenomen indien er geen materiële fout was gemaakt.
- 2)
Artikel 173, lid 3, van verordening nr. 952/2013
moet aldus worden uitgelegd dat
het zich er niet tegen verzet dat een douaneaangifte na vrijgave van de goederen wordt gewijzigd om daarin een extra hoeveelheid van de reeds eerder aangegeven goederen op te nemen, mits het verzoek om wijziging vergezeld gaat van bewijsstukken aan de hand waarvan een verband kan worden gelegd tussen deze extra hoeveelheid en de invoerdocumenten en elk vermoeden van fraude wordt uitgesloten.
- 3)
Artikel 174 van verordening nr. 952/2013
moet aldus worden uitgelegd dat
het zich ertegen verzet dat, wanneer een extra hoeveelheid goederen niet in de oorspronkelijke douaneaangifte is vermeld, de bevoegde douaneautoriteiten na vrijgave van de goederen deze aangifte ongeldig maken.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑01‑2023
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1; hierna: ‘douanewetboek van de Unie’).
Monitorul Oficial al României nr. 350 van 19 april 2006.
Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 520 van 15 juni 2006.
Tegen de wisselkoers van 2 september 2019 (zie punt 27 van deze conclusie).
Tegen de wisselkoers van 2 september 2019.
Tegen de wisselkoers van 2 september 2019.
Zie Albert, J.-L., Le droit douanier de l'Union européenne, Bruylant, Brussel, 2019, blz. 379.
Zie arrest van 9 juli 2020, Unipack (C-391/19, EU:C:2020:547, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak Overland Footwear (C-468/03, EU:C:2005:302, punt 33).
Zie de conclusie van advocaat-generaal Mengozzi in de zaak Greencarrier Freight Services Latvia (C-571/12, EU:C:2013:803, punt 34).
Gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1).
Uitvoeringsverordening van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 558).
Definitie uit het woordenboek Larousse.
Zie punt 39 van deze conclusie.
Zie arrest van 27 februari 2014, Greencarrier Freight Services Latvia (C-571/12, EU:C:2014:102, punt 23).
Verordening van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1; hierna: ‘communautair douanewetboek’).
Zie arrest van 27 februari 2014, Greencarrier Freight Services Latvia (C-571/12, EU:C:2014:102, punt 43).
Zie arrest van 27 februari 2014, Greencarrier Freight Services Latvia (C-571/12, EU:C:2014:102, punt 31).
Zie arrest van 10 juli 2019, CEVA Freight Holland (C-249/18, EU:C:2019:587, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 10 juli 2019, CEVA Freight Holland (C-249/18, EU:C:2019:587, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 10 juli 2019, CEVA Freight Holland (C-249/18, EU:C:2019:587, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 16 juli 2020, Antonio Capaldo (C-496/19, EU:C:2020:583, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (PB 2008, L 145, blz. 1).
Zie arrest van 20 oktober 2005, Overland Footwear (C-468/03, EU:C:2005:624, punten 46 en 47).
Zie naar analogie arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen (C-97/19, EU:C:2020:574, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arrest van 12 juli 2012, Südzucker e.a. (C-608/10, C-10/11 en C-23/11, EU:C:2012:444, punt 50).
Zie arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen (C-97/19, EU:C:2020:574, punt 45).
Zie naar analogie arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen (C-97/19, EU:C:2020:574, punt 46).
Zie arrest van 7 april 2022, Autonome Provinz Bozen (C-102/21 en C-103/21, EU:C:2022:272, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 4 maart 2020, Schenker (C-655/18, EU:C:2020:157, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 4 maart 2020, Schenker (C-655/18, EU:C:2020:157, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 4 maart 2020, Schenker (C-655/18, EU:C:2020:157, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 6 oktober 2021, ECOTEX BULGARIA (C-544/19, EU:C:2021:803, punt 97).