HR, 30-09-1998, nr. 33602
ECLI:NL:HR:1998:AA2303
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-09-1998
- Zaaknummer
33602
- LJN
AA2303
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2303, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑09‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Milieurecht Totaal 1998/280 met annotatie van Redactie
WFR 1998/1457
V-N 1998/50.29 met annotatie van Redactie
Uitspraak 30‑09‑1998
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juni 1997 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de zuiveringslasten van het zuiveringsschap Veluwe.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 ter zake van het perceel a-straat 1 te Q een aanslag in de zuiveringslasten van het zuiveringsschap Veluwe (hierna: het Schap) opgelegd ten bedrage van f 86.153,76, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het dagelijks bestuur van het Schap is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het dagelijks bestuur van het Schap in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
- 3.
Beoordeling van de klachten 3.1. De aanslag is aan belanghebbende opgelegd naar een aantal vervuilingseenheden van 1554, welk aantal is verkregen door vermenigvuldiging van 773 m3 mest met een vervuilingscoëfficient van 2,01. Het aantal kubieke meters mest is blijkens 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding ontleend aan een proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: AID), welke dienst aan de hand van de mestboekhouding van belanghebbende een op het genoemde aantal kubieke meters uitkomende berekening heeft gemaakt van de hoeveelheid "mest dat zoek is over het jaar 1990". De AID heeft daartoe blijkens het proces-verbaal en een daarop gegeven toelichting aan de hand van de door belanghebbende ingevulde diertellingkaart en eigen onderzoek het aantal dieren op het bedrijf van belanghebbende berekend, vervolgens per diercategorie aan de hand van de normen die zijn vastgelegd in de Bijlage van de "Regeling aanwijzing diersoorten en hun mestproductie" alsmede in de "Regeling vaststelling hoeveelheid fosfaat per 100 kilogram dierlijke meststof" berekend hoeveel kilogram fosfaat en hoeveel kubieke meter mest die dieren geacht worden te hebben geproduceerd, en heeft ten slotte van de aldus berekende totale mestproductie een hoeveelheid op eigen land uitgereden mest, met nota en mestbon afgevoerde mest en aan het eind van het jaar meer in voorraad aanwezige mest afgetrokken. 3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de lozingen een geringere hoeveelheid mest betroffen dan door de AID berekend en in dat verband onder meer aangevoerd dat in werkelijkheid minder mest is geproduceerd dan door de AID aan de hand van al jaren achterhaalde normen is berekend. Belanghebbende heeft die stelling onder meer toegelicht door te wijzen op een door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uitgevoerd onderzoek. Voorts heeft belanghebbende in dit verband aangevoerd dat ook in 1993, toen niet meer illegaal werd geloosd, volgens een proces-verbaal van de AID 500 m3 te weinig mest zou zijn afgevoerd, hetgeen (eveneens) erop duidt dat minder mest is geproduceerd dan berekend. 3.3. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het de onder 3.2 vermelde stelling, die voor de beoordeling van de juistheid van de aanslag essentieel is, heeft onderzocht. Daarbij verdient opmerking dat voor de vraag hoeveel kubieke meter mest naar redelijke schatting door belanghebbende is geloosd en de daarop gebaseerde schatting van het aantal vervuilingseenheden, anders dan door het Schap is verdedigd, de forfaitaire normen die ingevolge de Meststoffenwet of de Wet Bodembescherming zijn gesteld niet zonder meer, ongeacht het realiteitsgehalte ervan, beslissend zijn. 's Hofs uitspraak is derhalve onvoldoende met redenen omkleed en de daarop betrekking hebbende klacht in cassatie is gegrond. De uitspraak van het Hof kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De vraag of in verband met de behandeling van het geding voor het Hof aan belanghebbende een vergoeding voor proceskosten dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - gelast dat door het Schap aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedragen van f 315,--.
Dit arrest is op 30 september 1998 vastgesteld door de vice - president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.