Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2020, nr. 21-004221-15
ECLI:NL:GHARL:2020:7902
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-10-2020
- Zaaknummer
21-004221-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:7902, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:414
ECLI:NL:GHARL:2016:8811, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑11‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich, samen met een ander en in zijn functie als politieambtenaar, schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een persoon die aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd, en aan valsheid in geschrift. In hoger beroep veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf na langdurig proces.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004221-15
Uitspraak d.d.: 1 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 6 juli 2015 met parketnummer 08-700140-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 oktober 2016, 19 september 2019 en 17 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit en veroordeling van verdachte voor de onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,mr. I.E. Leenhouwers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Overijssel heeft verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit en heeft verdachte veroordeeld voor de onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 20 februari 2012, te [plaats] in de gemeente [gemeente] , en/of te [gemeente] . tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met een persoon, te weten [benadeelde partij] van wie hij en/of zijn medeverdachte wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn en/of lichamelijk onmacht verkeerde, handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hebbende hij en/of zijn mededader, die [benadeelde partij] , die kennelijk verkeerde onder invloed van een meer dan geringe hoeveelheid alcohol, gevingerd, althans betast in en/of aan haar vagina en/of hun penis(sen) in de mond en/of in, althans tegen, de vagina van die [benadeelde partij] gebracht, terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken;
1. subsidiairhij op of omstreeks 20 februari 2012 te [plaats] in de gemeente [gemeente] , en/of te [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als ambtenaar ontucht heeft gepleegd met een persoon, te weten [benadeelde partij] , die aan hun althans zijn gezag was onderworpen en/of die aan hun althans zijn waakzaamheid was toevertrouwd of aanbevolen, immers hebben/heeft hij en/of zijn mededader, werkzaam als opsporingsambtenaar/politieambtenaar, die [benadeelde partij] , die kennelijk verkeerde onder invloed van een meer dan geringe hoeveelheid alcohol, tijdens een surveillance in hun/een (dienst)auto meegenomen, waarbij zij, althans hij die [benadeelde partij] liet(en) weten haar naar haar verblijfsadres te brengen, en (vervolgens) die [benadeelde partij] gevingerd, althans betast aan haar vagina, en hun/zijn penis(sen) gebracht in respectievelijk haar mond en/of in, althans tegen haar vagina,
terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken;
2.hij op of omstreeks 20 februari 2012 te [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk in een (BVH) mutatierapport, registratienummer 2012015598, één of meerdere tijdstippen onjuist te vermelden,
terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen weliswaar is gebleken dat aangeefster in de nacht van 19 op 20 februari 2012 in behoorlijke mate alcohol gedronken had, maar niet dat dat dusdanig was dat zij daardoor in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft verzocht het in eerste aanleg gehouden pleidooi als herhaald en ingelast te beschouwen. Het hof is daarmee akkoord gegaan. In het kader van de begrijpelijkheid zal het hof hieronder voor zover in hoger beroep relevant de zakelijke weergave van het pleidooi van de raadsvrouw in eerste aanleg, zoals door de rechtbank in het vonnis beschreven, opnemen.
"De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1
en 2 tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ze heeft daarvoor, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn, het DNA-spoor niet past in de verklaringen van aangeefster, de gegevens uit het AVLS systeem niet zo stellig kunnen worden geïnterpreteerd als door de politie is gedaan en daardoor niet als ondersteuning voor de aangifte kunnen dienen, de berichtjes van aangeefster ondersteuning geven voor de stelling dat ze niet voor 01.00 uur bij verdachte en de medeverdachte in de auto heeft gezeten, het telecomonderzoek niet heeft kunnen vaststellen dat de telefoon van aangeefster en de dienstauto tussen 00.10 en 01 .01 uur bij elkaar in de buurt zijn geweest, diverse getuigen verklaringen hebben afgelegd die passen in de tijdlijn zoals verdachte en de medeverdachte hebben aangegeven, dat uit forensisch onderzoek niet de conclusie getrokken kan worden dat tijdens de route seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte, de medeverdachte en aangeefster en dat evenmin kan worden bewezen dat aangeefster de bewuste nacht niet in staat is geweest haar grenzen aan te geven.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de gezagsverhouding van invloed is geweest op de mogelijkheid van aangeefster om nee te zeggen tegen de seksuele toenadering. Daarbij was er geen sprake van de op grond van artikel 249, lid 2, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereiste juridisch geformaliseerde relatie tussen verdachte, de medeverdachte en aangeefster.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond
van het voorgaande de tijdlijn van verdachte en de medeverdachte gevolgd moet worden en
alleen daarom al feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Subsidiair heeft de
raadsvrouw aangevoerd dat artikel 225 Sr niet ziet op het door verdachte en de medeverdachte opgemaakte mutatierapport en dat verdachte en de medeverdachte geen opzet hebben gehad op het vervalsen van het mutatierapport."
Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De camerabeelden en de beschrijving hiervan in het dossier, bieden geen ondersteuning voor de aangifte en zijn dus niet bruikbaar voor het bewijs. Ten aanzien van de WhatsAppberichten geldt dat, zonder nader onderzoek, de door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verstrekte screenshots niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Het AVLS-systeem was ten tijde van het tenlastegelegde onvoldoende betrouwbaar en stabiel om als ondersteunend bewijs te gebruiken. Uit de bevindingen van het telecomonderzoek kan niet worden vastgesteld dat de telefoon van aangeefster en de dienstauto tussen 00.10 en 01.01 uur in elkaars nabijheid zijn geweest. De rechtbank heeft de telecom-gegevens gebruikt ter ondersteuning van de aangifte op een wijze die in strijd is met de bevindingen van de diverse ingeschakelde deskundigen. De wijze waarop het door verdachte aangedragen alternatieve scenario met betrekking tot het forensisch onderzoek is verworpen, is onjuist. Het DNA-bewijs kan in deze zaak niet dienen als ondersteuning voor het tenlastegelegde. De verklaringen van aangeefster zijn onvoldoende betrouwbaar en voor de grote verschillen daarin is geen afdoende verklaring gegeven. Dit leidt tot het standpunt dat primair vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van seksueel contact, vrijspraak dient te volgen en subsidiair dat indien wel wordt uitgegaan van seksueel contact, dit niet is te kwalificeren als een strafbaar feit.
Verzoeken van de verdediging
Nader onderzoek aan de digitale image van de iPhone van aangeefster
De raadsvrouw heeft verzocht nader onderzoek te doen aan de digitale image die is gemaakt van de mobiele telefoon van aangeefster.
Het hof constateert dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is op dit verzoek van de verdediging, dat overigens reeds eerder is gedaan tijdens de regiezitting van 20 oktober 2016. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd, maakt dit onderzoek naar het oordeel van het hof echter niet noodzakelijk. Uit het dossier blijkt dat onderzoek aan de telefoon van aangeefster heeft geleid tot de conclusie dat de tijd op de telefoon van aangeefster synchroon liep met de daadwerkelijke tijd. De verdediging heeft geen concrete aanwijzing voor manipulatie van de instellingen van die telefoon aangedragen en uit het dossier blijken ook overigens geen aanwijzingen voor manipulatie. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek de inhoud van het volledige dossier en het verhandelde op de verschillende terechtzittingen in aanmerking genomen. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof zich voldoende geïnformeerd. Het hof wijst het verzoek tot nader onderzoek als niet noodzakelijk af.
Horen [getuige 3]
De raadsvrouw heeft verzocht om [getuige 3] , een oud-collega van verdachte, te horen. Hij was werkzaam in dezelfde politieregio met dezelfde systemen en kan vanuit eigen ervaring toelichten wat de gebreken waren van het systeem. Ter onderbouwing van dit verzoek zijn op internet beschikbare informatie en een brief aan korpschef [naam korpschef] betreffende de werking van PBS-systemen ingebracht.
Het hof overweegt dat het verzoek tot het horen van [getuige 3] reeds eerder door de verdediging is gedaan ter zitting van het hof van 20 oktober 2016. [getuige 3] kan echter niet verklaren over de concrete AVLS-data in de onderhavige zaak en over de bruikbaarheid daarvan in deze zaak. De bijdrage van deze getuige aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de AVLS-data zou niet verder reiken dan het weergeven van zijn eigen gebruikerservaring in algemene zin. Door de verdediging zijn geen wezenlijk nieuwe argumenten aangevoerd voor het horen van deze getuige, behalve het overleggen van een brief van de politiechef en de voorzitter van de ondernemingsraad gericht aan korpschef [naam korpschef] , in combinatie met algemene internetberichten. Het hof stelt vast dat de werking en betrouwbaarheid van het AVLS-systeem uitvoerig onderwerp zijn geweest van meervoudig (deskundigen)onderzoek. Ter zitting van de rechtbank zijn de ingeschakelde deskundigen bevraagd op de resultaten van hun onderzoek. Gelet op die aan en omtrent de concrete AVLS-data in deze zaak verrichte onderzoeken acht het hof het verzoek met de nu gegeven onderbouwing onvoldoende gemotiveerd en ziet het evenmin de noodzaak om [getuige 3] te horen. Het hof heeft ook hier de inhoud van het gehele dossier en het verhandelde op de verschillende terechtzittingen in aanmerking genomen. Het verzoek wordt afgewezen.
Oordeel van het hof
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het
onderhavige, waarin de verklaringen van aangeefster en verdachte voor wat betreft het ten
laste gelegde feit 1 subsidiair lijnrecht tegenover elkaar staan - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor de beweringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van aangeefster volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
In alle strafzaken dienen aangiftes kritisch, zorgvuldig en behoedzaam te worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast aangever en verdachte(n) geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof is van oordeel dat aangeefster in de kern consistent is geweest in haar verklaring tijdens het informatieve gesprek en het daaropvolgende verhoor. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris bleef zij in hoofdlijn consistent verklaren, terwijl dit verhoor drie jaren na het tenlastegelegde plaatsvond. Aangeefster heeft haar verklaring ten aanzien van de wijze waarop verdachten haar oppikten, de seksuele handelingen die zij verrichtten, wie van de verdachten wat deed en wie het meeste het woord voerde niet aangevuld. Voorts is aangeefster consistent in haar verklaring omtrent de wijze waarop zij de politie heeft benaderd op de dag na het tenlastegelegde. Het hof komt tot het oordeel dat de door aangeefster afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van aangeefsters verklaringen draagt naar het oordeel van het hof bij dat aangeefsters beweegreden om melding te maken van het tenlastegelegde blijkens het meldkamergesprek op 20 februari 2012 veeleer was gelegen in de mogelijkheid om vast te stellen of zij een SOA had opgelopen dan dat die erop gericht was om verdachte en medeverdachte nadeel toe te brengen. Het hof acht de verklaringen van aangeefster en de wijze waarop zij uiteindelijk tot een aangifte komt authentiek en overtuigend. Haar worsteling om tot een aangifte te komen wordt ook inhoudelijk ondersteund in het zich in het dossier bevindende appverkeer dat zij overdag na het gebeurde in de nacht heeft gehad met getuige [getuige 1] . Het hof neemt verder in aanmerking dat aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde weliswaar onder invloed van alcohol was maar oordeelt dat dit de betrouwbaarheid van haar verklaring niet in de weg staat. De manier waarop zij heeft verklaard - ook van aanvang af over het alcoholgebruik die carnavalsavond - is plausibel en navolgbaar. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in haar verklaring naar voren komt, heeft aangeefster daar nadere uitleg over gegeven. De essentie van haar verklaring blijft daarbij steeds gelijk. Het standpunt van de raadsvrouw dat de verklaringen van aangeefster lijken “uit te dijen”, volgt het hof dan ook niet.
Omtrent de verklaringen van aangeefster is voor het hof geen enkele twijfel ontstaan. De verklaringen van aangeefster acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal haar verklaringen als uitgangspunt nemen.
Zoals hierboven weergegeven, dient de juistheid van de kern van de tenlastelegging ook uit ander bewijsmateriaal dan alleen de - door het hof betrouwbaar geachte - verklaringen van aangeefster te volgen. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Korte inhoud verklaring aangeefster
Aangeefsters verklaring komt er - in de kern - op neer dat zij in de nacht van 19 op 20 februari 2012 discotheek [naam discotheek] net na twaalf uur verliet, teveel alcohol had gedronken, via de brug over het kanaal richting het benzinestation in de [straatnaam] is gelopen, onderweg nog heeft gereageerd op Whatsappberichtjes, daar stil voor moest staan, zich niet goed voelde en even tegen een gevel stond geleund toen er een zilverkleurige auto stopte met daarin twee politieagenten die vroegen of het wel ging en of zij thuisgebracht wilde worden. Zij herkende de agenten en is op dit aanbod ingegaan. Zij dacht dat het wel verstandig was en is ingestapt. Dat zij zag dat de auto de verkeerde kant op ging, dat ze zei dat ze verkeerd reden maar dat de agenten zeiden dat de ronde wel moest worden afgemaakt. Aangeefster verklaart dat het gesprek vervolgens over seks ging, de agent op de passagiersstoel haar, terwijl de auto reed, heeft gevingerd in haar vagina, de auto vervolgens stopte, beide achterportieren opengingen en dat terwijl zij ruggelings op de achterbank lag de ene agent haar in haar mond penetreerde terwijl de andere agent - vanaf het andere achterportier - haar kort in haar vagina penetreerde. Vervolgens is aangeefster door de agenten bij de woning van haar oma aan [straatnaam] in [gemeente] - alwaar zij verbleef - gebracht.
Het hof overweegt dat deze verklaring van aangeefster ondersteuning vindt in ander bewijs.
Camerabeelden
Het dossier bevat camerabeelden van de nacht van 19 op 20 februari 2012 bij [naam discotheek] te [gemeente] . Deze camerabeelden zijn door het hof bekeken. Een gedeelte van deze beelden is ter zitting in hoger beroep op 17 september 2020 getoond. Daarnaast bevinden zich in het dossier twee processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , die die beelden bekeken en beschreven heeft.
De verdediging heeft ter zitting betoogd dat beide processen-verbaal van [verbalisant 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, nu daarin waarnemingen worden beschreven die niet gebaseerd kunnen worden op de videobewakingsbeelden in het dossier.
Het hof deelt de conclusie van de verdediging niet.
De verdediging heeft in de eerste plaats betoogd dat uit de beschrijving van [verbalisant 1] niet kan worden geconcludeerd dat aangeefster, zoals de rechtbank in haar vonnis heeft opgenomen, de discotheek een paar seconden na middernacht heeft verlaten en dat zij daarna niet meer is teruggekeerd naar de discotheek.
Het hof volgt de verdediging hierin niet.
[verbalisant 1] heeft in zijn tweede proces-verbaal van bevindingen - juist ter toetsing van de mogelijkheid of aangeefster die nacht bij [naam discotheek] terug is geweest - de beelden over het gehele tijdvak van 00.03.36 uur tot 01.30.30 uur uitgekeken en heeft gerelateerd dat aangeefster of een op haar gelijkend persoon in dat tijdsbestek niet is waar te nemen.
Gevoegd bij de verklaring van de getuige [getuige 4] - die heeft gezegd dat de discotheek die avond en nacht slechts via één en naast elkaar gelegen in- en uitgang toegankelijk was en dat het niet mogelijk was de discotheek op een andere wijze binnen te komen - ziet het hof geen aanleiding voor de conclusie dat aan [verbalisant 1] constatering dat aangeefster die nacht niet is teruggekeerd, moet worden getwijfeld.
Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat uit de beelden niet kan worden opgemaakt dat aangeefster met haar telefoon bezig is, dat sprake is van een lichtgekleurde VW Golf of dat aangeefster om 0.04 uur de weg oversteekt in de richting van de voetgangersbrug overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt vast dat op de camerabeelden te zien is dat aangeefster rond middernacht [naam discotheek] heeft verlaten. Het hof heeft hierbij gelet op de zichtbare roze pruik en boa, de jas die tot ongeveer de knie reikt, het zichtbare streepje jurk, de laarzen en het stukje van haar benen dat zichtbaar is. De beschrijving van [verbalisant 1] op dit punt (het verlaten van [naam discotheek] ) komt overeen met de waarneming van het hof en is ter zitting door de verdediging niet betwist. Deze waarneming komt bovendien naar het oordeel van het hof overeen met de foto van aangeefster in het dossier, waarop zijzelf, inclusief een deel van haar outfit, in een spiegel zichtbaar is.
Vervolgens heeft het hof waargenomen dat, op de camera die staat gericht op een deel van het terras van [naam discotheek] , grenzend aan de straat, vanaf 00.01.34 uur bovenin beeld achter de auto beweging zichtbaar is. Daarna is te zien dat een persoon op de hoek van het terras, bij de terrasafzetting, enkele minuten stilstaat. Het hof heeft ter zitting waargenomen dat er op dat moment een lichtpuntje aan de bovenzijde van de persoon zichtbaar is, evenals een lichtpuntje op borsthoogte. Ook heeft het hof waargenomen dat de armen van deze persoon voor de borst zichtbaar zijn met iets lichts, alsook dat het hoofd van deze persoon verlicht wordt. Voorts heeft het hof waargenomen dat een roze schijnsel te zien is bij het hoofd, en dat laarzen en daarboven lichtere punten - hetgeen stukjes van het been van deze persoon zouden kunnen zijn - zichtbaar zijn. Het silhouet van deze persoon bij de terrasafzetting, zoals het hof heeft waargenomen, komt naar het oordeel van het hof overeen met de beschrijving door [verbalisant 1] van aangeefster zoals zij zichtbaar is wanneer zij [naam discotheek] verlaat, evenals met de hiervoor opgenomen beschrijving door het hof van aangeefster die [naam discotheek] verlaat. De duiding van [verbalisant 1] dat aangeefster om 00.02.06 uur ter hoogte van de glazen terrasafzetting kennelijk met haar telefoon in de weer is, acht het hof niet onbegrijpelijk tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven positie van de armen en de zichtbare lichtpuntjes bij borst en hoofd. Daarbij past ook hetgeen hierna nog wordt overwogen over het Whatsappverkeer op en rond dat tijdstip, met name gezien het door aangeefster aan de getuige [getuige 1] om 00.03 uur gestuurde Whatsappbericht.
Het hof heeft tevens op de beelden waargenomen dat een opvallende politieauto om 00.03.03 uur het beeld in komt rijden en stil gaat staan. Om 00.03.12 uur rijdt een andere, schijnbaar lichtgekleurde auto, vierdeurs hatchback, het beeld in, stopt naast de opvallende politieauto en blijft enige tijd staan. Om 00.04.10 uur rijdt de tweede auto rechtdoor uit beeld. Even daarna rijdt de opvallende politieauto ook weg. Dat, zoals de verdediging heeft betoogd, uit de beelden niet is af te leiden dat die tweede (onopvallende) auto een Volkswagen Golf is, zodat dat - bij gevolg - de dienstauto van verdachte(n) niet kan zijn, volgt het hof niet. Hierbij is ook van belang dat hetgeen op die beelden te zien is, past bij de verklaring van getuige [getuige 5] .
De als getuige gehoorde aspirant van politie, [getuige 5] , heeft over dat moment verklaard dat hij samen met zijn collega [verbalisant 2] en collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in de nacht van 19 op 20 februari 2012 rond 23.30 uur op een melding van een beroving afging die had plaatsgevonden in [naam discotheek] . [getuige 5] heeft verklaard dat hij, toen [verbalisant 2] en hij langs het kanaal richting [naam discotheek] reden in hun opvallende politievoertuig, zag dat verdachten hun achterna reden. Verdachten reden in een onopvallende Volkswagen Golf. Toen zij bij [naam discotheek] aankwamen, hebben [verbalisant 2] en hij hun voertuig gestopt voordat zij de parkeerplaats opreden. Daarna stopte medeverdachte [medeverdachte] het voertuig naast dat van hen. Ze hebben toen nog met elkaar gesproken, waarna verdachten zijn doorgereden en aangaven dat zij aan de andere kant van de discotheek gingen kijken. [getuige 5] is met zijn collega de parkeerplaats op gereden.
Op basis van bovenstaande waarnemingen van [getuige 5] in combinatie met hetgeen het hof hierboven heeft waargenomen op de beelden omtrent de opvallende politieauto en de tweede auto die in beeld komt, houdt het hof het ervoor dat de tweede - op de beelden lichtgekleurde - auto de dienstauto van verdachten betreft. [verbalisant 1] constatering dat het een Volkswagen Golf is, is naar het oordeel van het hof ook goed te volgen gezien de waargenomen grootte en het model van de auto. De door [verbalisant 1] gemelde bevinding dat het om een lichtgekleurde auto gaat, past naar het oordeel van het hof bovendien bij de kleur van de bij verdachten in gebruik zijnde dienstauto ( [kenteken] ) op die avond, zoals die in de kennisgeving van inbeslagneming is vermeld: zilverkleurig.
Hier komt nog bij dat medeverdachte [medeverdachte] in zijn verhoor bij de politie de verklaring van [getuige 5] in zoverre heeft bevestigd waar hij heeft verklaard dat hij van een grijze Volkswagen Golf gebruik maakte tijdens zijn dienst, de sleutels van deze auto, de 64.18 heeft gepakt, en [getuige 5] en [verbalisant 2] heeft gesproken aan de [straatnaam] voor [naam discotheek] of bij de parkeerplaats.
Wat betreft het door de verdediging opgeworpen punt dat uit de beelden niet valt af te leiden dat aangeefster om 4 minuten na middernacht de weg oversteekt in de richting van de voetgangersbrug overweegt het hof dat op de beelden te zien is dat de persoon (het hof begrijpt: aangeefster) die op de hoek van het terras van [naam discotheek] stil staat, om 00.04.02 schuin over de weg uit het beeld weg loopt, van [naam discotheek] vandaan. Raadpleging van Google Maps leert dat in de richting waarin zij loopt, zich een voetgangersbrug en de [straatnaam] bevinden. Ook hier acht het hof de beschrijving en conclusie van [verbalisant 1] in het door hem opgestelde proces-verbaal adequaat en evenzeer bruikbaar voor het bewijs.
Screenshots WhatsApp
Ondersteuning van de door aangeefster geschetste gang van zaken, juist voor wat betreft de tijdstippen, is voorts te vinden in het Whatsappverkeer in die nacht tussen 00.03 uur en 01.10 uur.
Omtrent de door aangeefster aan [getuige 1] en [getuige 2] gestuurde WhatsApp-berichten heeft de rechtbank in dat verband het volgende overwogen:
"Op 20 februari 2012 tussen 00:05 en 00:09 uur heeft aangeefster via Whatsapp contact met getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . waarin aangeefster vermeldt dat ze er niets aan vindt en te veel gedronken heeft. Om 01:07 uur whatsappt aangeefster naar [getuige 1] het bericht “politie (ook van toen heeft mij thuis gebracht) na seks.” En om 01:08 uur het bericht “bah!”. Om 01:10 uur whatsappt aangeefster naar [getuige 2] het bericht “politie wou sex!”“bah!”."
Het hof neemt bovenstaande overweging van de rechtbank over. Het hof acht de screenshots waarop bovenstaande Whatsappberichten leesbaar zijn, bruikbaar voor het bewijs. Zoals hiervoor overwogen, blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van aangeefster dat de tijd op haar telefoon synchroon liep met de daadwerkelijke tijd. Het hof heeft voorts geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de tijd die op de screenshots van de Whatsappberichten op de telefoons van [getuige 1] en [getuige 2] zichtbaar is.
In dat verband overweegt het hof aanvullend dat het eerdere in de nacht van 20 februari 2012, namelijk om 00.03 uur, gestuurde Whatsappbericht naar [getuige 1] (met als tekst "Bijna …") naadloos past bij de beschrijving van [verbalisant 1] zoals hierboven weergegeven, namelijk dat aangeefster van 00.02.06 tot 00.04.02 uur zichtbaar stilstaat waarbij zij kennelijk bezig is met haar telefoon.
AVLS en Telecom
Uit het door deskundige J.A.M. Bontekoe opgestelde rapport van 11 december 2014 genaamd "Onderzoek AVL", komt naar voren dat de auto van verdachte en medeverdachte op 20 februari 2012 zich rond middernacht in de omgeving van onder meer de [straatnaam] en de [straatnaam] in [gemeente] heeft bevonden, om 00.30.28 is gestopt bij de [straatnaam] , dat de auto om 00.52.04 van daar weer is gaan rijden en zich rond 01.01 uur heeft bevonden in (de omgeving van) [straatnaam] in [gemeente] .
Uit het rapport "Schouwing van onderzoek GSM/UMTS netwerk" van 27 mei 2014, opgesteld door deskundige C.A. van Holten, blijkt dat op de mobiele telefoon met IMSI 204163 702926511 en MSISDN 06-819800 70 (het hof begrijpt: de telefoon van aangeefster) tussen middernacht en één uur 's nachts activiteit is en dat die zich door het netwerk beweegt. Op basis van de printgegevens kan worden gezegd dat in dit uur de mobiel zich op enig moment in de cellen 43771, 4154, 43776 en 56939 heeft bevonden. Uit een combinatie van de dekkingsanalyse en de printgegevens blijkt dat de mobiel rond middernacht vanuit de omgeving van het basisstation aan de [straatnaam] in [gemeente] zich naar het westen heeft begeven. [gemeente] ligt westelijk van [gemeente] . Verder blijkt dat de mobiel zich gedurende 25 minuten heeft bevonden in het dekkingsgebied van cell 4154, binnen het dekkingsgebied waarvan zich de [straatnaam] bevindt. En voorts blijkt daaruit dat de mobiel zich tussen 00.45 uur en 01.00 uur in oostelijke richting begeeft, richting [gemeente] . Ook blijkt daaruit dat de mobiel zich tussen één uur 's nachts en negen uur 's ochtends bevond aan de westkant van [gemeente] in het dekkingsgebied van cell 56393, en dat er dan geen actieve datacommunicatie meer plaatsvindt.
In het NFI-rapport van 7 januari 2015, opgesteld door deskundige R.M. van der Knijff, getiteld "Locatiegegevens uit het AVLS systeem van voertuig IJS6418 op 19 en 20 februari 2012", staat weergegeven dat er geen bijzonderheden zijn geconstateerd rondom het functioneren van het GPS systeem op 19 en 20 februari 2012.
Zoals hiervoor overwogen neemt het hof de verklaring van aangeefster als betrouwbaar uitgangspunt. De tijdsspanne die zij daarin noemt, past in het door Bontekoe verrichtte AVLS-onderzoek en het telecomonderzoek zoals dat is verricht door Van Holten. De daaruit naar voren komende verplaatsingen van de mobiel van aangeefster en de verplaatsing van het dienstvoertuig overlappen elkaar in tijd en plaats in de in de rapportages weergegeven afgelegde trajecten. Beide deskundigen zijn ondervraagd omtrent de onderzoeken die zij uitgevoerd hebben. Het hof acht het onderzoek en de conclusies van de deskundigen in beide rapporten volledig, navolgbaar en betrouwbaar. Het hof heeft gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen en hetgeen zijzelf daarover hebben verklaard. Het hof ziet op basis van de bevindingen van deze deskundigen geen reden om te twijfelen aan het functioneren van het AVLS-systeem in de auto van verdachten ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Hetgeen de raadsvrouw hieromtrent heeft aangevoerd in combinatie met de overgelegde brief aan korpschef [naam korpschef] en artikelen omtrent plaatsbepalingssystemen, is van een dermate algemene strekking, dat dit het voorgaande niet anders maakt.
Naar het oordeel van het hof ondersteunen de deskundigenrapporten de verklaring van aangeefster op de punten:
- -
dat zij door verdachte en medeverdachte wordt opgepikt in [gemeente] iets na middernacht - even na het moment waarop zij Whatsappberichtjes heeft gestuurd aan [getuige 1] en [getuige 2] ;
- -
dat zij met verdachten in de auto, na enige tijd gereden te hebben, heeft stilgestaan;
- -
dat zij rond 01.00 uur terug is gekomen bij haar oma aan [straatnaam] in [gemeente] .
Dat laatste moment ligt dicht bij het tijdstip waarop aangeefster naar [getuige 1] de volgende berichten stuurt: “politie (ook van toen heeft mij thuis gebracht) na seks.” En naar [getuige 2] het bericht “bah!” en “politie wou sex!” “bah!”.
De AVLS-gegevens van de dienstwagen van verdachten bevestigen naast het bovenstaande de aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachte met hun dienstauto rond middernacht bij [naam discotheek] aan de [straatnaam] alwaar aangeefster op dat moment vertrok en enige tijd zichtbaar aan de voorzijde van het pand heeft gestaan. Het voorgaande vindt ook weer bevestiging in de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 1] en in hetgeen collega politieman [getuige 5] verklaart.
Op basis van die AVLS-gegevens kan vervolgens worden vastgesteld dat die Golf met verdachten zich om 00.03.59 uur vanaf de [straatnaam] door een aantal straten in [gemeente] heeft begeven en om 00.10.40 uur op de [straatnaam] stil is gaan staan. De door [verbalisant 1] beschreven zichtbare auto aan de overzijde van het kanaal past in de AVLS-registratie op dat moment.
Forensisch onderzoek
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onder meer de jas en haren van aangeefster onderzocht op DNA-sporen. Op het linker voorpand van de jas, op de rand onder de kraag, is een DNA-hoofdprofiel van verdachte aangetroffen. Het NFI heeft in het rapport van 27 april 2012 opgenomen dat op grond van de resultaten van het onderzoek naar de aanwezigheid van spermavloeistof en op grond van de resultaten van het DNA-onderzoek aan het celmateriaal in de stringente lysisfractie van deze bemonstering (AACM2653NL#01) kan worden geconcludeerd dat de bemonstering sperma bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een ander dan verdachte is, is kleiner dan één op één miljard. Deze conclusie is niet door de andere materiedeskundigen weersproken, zodat het hof hiervan uitgaat.
Verdachte heeft bij wijze van alternatief scenario voor de aanwezigheid van zijn DNA-profiel - zakelijk weergegeven - (na inhoudelijke wijziging van die verklaring in de loop van de procedure) uiteindelijk de volgende verklaring afgelegd.
Op zondagavond 19 februari 2012 omstreeks 19.20 uur heeft hij seksueel contact gehad met [getuige 6] . Hij is daarbij klaargekomen in de vagina van [getuige 6] . Daarna is hij naar het politiebureau gegaan om zijn dienst te beginnen. Op het toilet heeft hij met een vochtig doekje zijn geslachtsdeel en de binnenzijden van zijn onderbroek en zijn dienstbroek schoongemaakt. Dit doekje heeft hij in een plastic zakje gedaan en in zijn broekzak gedaan. Daarna heeft hij niet zijn handen gewassen. Omstreeks 20.30 uur is hij in de politieauto gestapt en zag hij dat de achterbank vies was. Met het doekje uit het plastic zakje in zijn broekzak heeft hij de achterbank schoongemaakt door over het oppervlak van de achterbank te vegen. Die nacht rond 01.00/02.00 uur is aangeefster in de politieauto gestapt en is ze een aantal malen omgevallen. Bij aangeefster thuis (het hof begrijpt: het huis van haar oma) heeft verdachte de portierdeur geopend en heeft hij haar ondersteund, samen met medeverdachte [medeverdachte] . Hierbij hing aangeefster tussen beide verdachten in en leunde op hen. Verdachte heeft aangeefster bij haar armen vastgehad, vermoedelijk met een hand onder de oksel.
Het hof volgt deze verklaring van de verdachte niet. Het hof stelt allereerst vast dat verdachte in zijn scenario niet consequent is geweest. Dit doet - hoe dan ook - afbreuk aan de geloofwaardigheid daarvan. De verklaring van verdachte vindt evenmin ondersteuning in de verklaring van [getuige 6] over de seks met haar. Zij heeft weliswaar inderdaad verklaard over seksueel contact op die zondagavond van het carnavalsweekend 2012, maar vertelt anders over de wijze waarop dat plaatsvond. Zij verklaart in de avond thuis te zijn opgepikt door verdachte en de medeverdachte tezamen terwijl zij gezamenlijk dienst draaiden, dat zij in politie-uniform waren en dat zij in de dienstauto - die zij als een grijze VW Polo of Golf omschrijft - op de achterbank met beide verdachten (terwijl de auto stilstond in de buurt van [plaats] , vlak bij camping [naam camping] en de [plaats] ) seksuele handelingen heeft verricht. Het scenario van verdachte omvat een andere gang van zaken en ontbeert daarmee feitelijke grondslag. Het hof acht de verklaring niet geloofwaardig.
Het hof stelt vast dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte zijn penis in de mond van aangeefster heeft gedaan en is klaargekomen. Het hof acht de vindplaats, te weten op het linker voorpand van de jas, op de rand onder de kraag, van het DNA spoor passend bij de verklaring van aangeefster over de feitelijke toedracht van de seksuele handelingen van verdachte, ook nu aangeefster desgevraagd bij de rechter-commissaris heeft verklaard een deel van het sperma te hebben uitgespuugd.
Ter zitting in hoger beroep is voorts verweer gevoerd over de conclusies van het in hoger beroep verrichte activiteiten onderzoek neergelegd in het rapport van het NFI van 23 november 2018. Het hof zal dit rapport niet bezigen voor bewijs en het verweer behoeft derhalve geen verdere bespreking. Dat geldt evenzeer voor het verweer met betrekking tot een door het NFI geduid vaginaal spoor dat een onvolledig profiel bevat dat mogelijk in verband met medeverdachte [medeverdachte] kon worden gebracht. Nader FLDO onderzoek met behulp van de MPS techniek heeft geen nadere helderheid kunnen brengen. Het hof zal ook dit NFI rapport niet bezigen voor bewijs en het verweer met betrekking tot dit spoor behoeft om die reden ook geen bespreking.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep nog verwezen naar de rapportage van het IFS en een rapport uit 2012 van C.J. van den Bout en daarbij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster juist niet door de bevindingen uit het biologische sporen- en DNA onderzoek wordt ondersteund.
Naar het oordeel van het hof wordt het standpunt van de raadsvrouw weerlegd door het bovenstaande, namelijk het door het hof geselecteerde betrouwbaar geachte bewijs waaronder de bovenomschreven betrouwbaar geachte deskundigenonderzoeken in samenhang met de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De (alternatieve) verklaring van verdachte en medeverdachte
Verdachte en medeverdachte hebben de tenlastegelegde feiten ontkend. Zij hebben verklaard dat zij aangeefster inderdaad hebben opgepikt en in hun dienstauto bij haar oma hebben afgezet, maar zij geven aan dat dit op een later tijdstip in diezelfde nacht heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt allereerst vast dat het door verdachten aangevoerde alternatieve scenario wordt bestreden door de hiervoor genoemde betrouwbaar geachte bewijsmiddelen. Daarbij overweegt het hof nog het volgende. De in het kader van het alternatieve scenario door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat aangeefster na haar vertrek rond middernacht later in die nacht is teruggekeerd naar [naam discotheek] , waarna zij dus later door verdachten is meegenomen, wordt onder meer bestreden door het tweede proces-verbaal van verbalisant en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] waarin hij onderzoek heeft gedaan naar de vraag of aangeefster na haar eerste vertrek is teruggegaan. Dat blijkt aldus het proces-verbaal van [verbalisant 1] niet het geval. Het hof stelt daarnaast vast dat dit resultaat van het onderzoek past bij de verklaring van aangeefster en de overige bevindingen rondom de tijdstippen. De door de verdediging genoemde verklaring van [getuige 7] maakt het oordeel van het hof niet anders, nu deze verklaring op zichzelf staat, terwijl [getuige 7] bij het tijdstip bovendien over "ongeveer" spreekt.
Verder valt ook het latere tijdstip waarop verdachte en medeverdachte verklaren dat zij aangeefster zouden hebben opgepikt, niet te rijmen met het tijdstip waarop aangeefster heeft verklaard te zijn thuisgekomen. Dat door aangeefster genoemde tijdstip van thuiskomst wordt, nog afgezien van de AVLS-gegevens, inhoudelijk ondersteund door de Whatsappberichten die zij aan [getuige 1] en [getuige 2] heeft verstuurd en waarin zij zich juist direct na 01.00 uur uitlaat over het gegeven dat zij door de politie is thuisgebracht nadat er seks is geweest. In het scenario van verdachten had rond dat tijdstip echter nog geen contact met aangeefster plaatsgevonden. Volgens de in de politiemutatie in BVH neergelegde lezing van verdachten, gebeurde dat thuisbrengen pas rond 01.32 uur. Een en ander draagt niet bij aan de aannemelijkheid van het door verdachten geschetste alternatieve scenario.
Het hof ziet dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat aangeefster na een eerder vertrek is teruggekeerd naar [naam discotheek] en daarna nog naar huis is gebracht. Het hof vindt ook overigens in het dossier geen objectieve ondersteuning voor het door verdachten aangedragen alternatieve scenario. Evenmin in de tijdstippen die de oma van aangeefster noemt, nu het hof de beschrijvingen van oma als benaderingen van de tijd leest waar zij over “rond” de klok en “tegen” half één verklaart.
Het hof acht het scenario niet aannemelijk geworden.
Emotionele situatie aangeefster
Het hof heeft tot slot nog in aanmerking genomen dat oma aangeefster in de nacht direct na thuiskomst heeft gezien en gesproken. Ze zag dat aangeefster opgezwollen ogen had. Oma duidt dit alsof aangeefster had gehuild. Zij hoorde aangeefster op haar vraag of het leuk was geweest, zeggen dat zij daar niet over kon praten. Oma zag de volgende ochtend een kapot mens, een angstige vogel, hypernerveus en radeloos, terwijl zij aangeefster zo niet kent. Aangeefster vertelde oma de volgende dag uiteindelijk dat de alcohol niet goed was gevallen, ze die nacht langs de veilige kant naar huis wilde lopen, werd aangesproken door de politie. Dat ze met z’n tweeën aan de gang waren geweest en dat ze dacht dat ze veilig was. Dat ze vreselijk heeft gehuild.
Het hof is van oordeel dat de wijze waarop aangeefster door oma is aangetroffen die nacht, haar emotionele toestand ook de volgende dag en de wijze waarop aangeefster oma te woord heeft gestaan ondersteuning biedt voor de verklaring die aangeefster over het misbruik door verdachten heeft afgelegd.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de - betrouwbaar geachte - verklaringen van aangeefster op meerdere onderdelen genoegzaam worden ondersteund door de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof stelt vast dat die bewijsmiddelen niet op zichzelf staan en elkaar op verschillende onderdelen telkens ondersteunen.
Medeplegen
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
"De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde -
intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling. de rol in de voorbereiding. de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In casu zaten verdachte en zijn medeverdachte, op dat moment tegelijk bezig met hun
politietaken, samen in een dienstvoertuig. Verdachte maakte seksueel getinte opmerkingen
en al rijdende heeft hij aangeefster gevingerd. De medeverdachte bestuurde de auto en is naar de [straatnaam] gereden in plaats van rechtstreeks naar het verblijfadres van aangeefster.
Bij de [straatnaam] aangekomen heeft de medeverdachte de auto tot stilstand gebracht,
zijn beide verdachten uit de auto gekomen, om vervolgens beide seksuele handelingen bij
aangeefster, die zich op dat moment nog op de achterbank van het dienstvoertuig bevond, te
verrichten.
Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van de gepleegde ontuchtige handelingen, waarbij de bijdrage aan het delict van de verdachten van voldoende gewicht zijn."
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over. Het hof acht medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Functionele relatie De raadsvrouw heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat geen sprake is geweest van een functionele afhankelijkheid die ervoor heeft gezorgd dat de wilsvrijheid van aangeefster werd beperkt, waardoor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In de nacht van 19 op 20 februari 2012 draaide verdachte samen met de medeverdachte als politieagenten een horecadienst. Niet in discussie is dat verdachte tezamen met zijn medeverdachte als dienstdoend politieman toen was belast met de wettelijke taak de rechtsorde te handhaven en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Zij maakten tijdens hun werkzaamheden die nacht gebruik van een dienstauto en waren gekleed in politie-uniform. Zij spraken aangeefster tijdens hun surveillance aan vanuit hun dienstauto en informeerden of het wel ging. Vervolgens hebben zij aangeefster gevraagd of zij thuis gebracht wilde worden.
Het hof twijfelt niet aan de dronkenschap van aangeefster zoals door haarzelf beschreven. Aangeefster is op het aanbod ingegaan en vond het fijn dat zij naar huis kon worden gebracht en - aldus haar verklaring – het voelde goed dat het politie was waarin zij vertrouwen had.
De geformaliseerde relatie tussen verdachte en medeverdachte enerzijds en aangeefster anderzijds ziet op de manier waarop aangeefster werd meegenomen in de dienstauto. Zij heeft, zoals te lezen valt in de woordelijke uitwerking van het eerste verhoor, zelf verklaard dat zij bij verdachte en medeverdachte in de auto stapte omdat zij zag - en van een eerdere ontmoeting wist - dat het agenten waren. Hun kwaliteit als politiebeambten zorgde er dus voor dat aangeefster is ingestapt. Indachtig de idee dat de politie er is om hulp te bieden aan hen die die nodig hebben, is het gegeven dat aangeefster in haar beschonken en op dat moment door de nachtelijke straten alleengaande toestand bij verdachten instapte, begrijpelijkerwijs te koppelen aan het feit dat verdachten politieagenten waren. Die omstandigheid maakt dan ook dat zij aan de waakzaamheid van verdachte en medeverdachte in hun hoedanigheid van politieagenten was toevertrouwd. Gelet op aangeefsters verklaring in het eerste verhoor was er voor wat betreft het seksuele contact dat weinig later plaats vond voorts geen sprake van een reële positieve beslissing dan wel van actieve vrijwilligheid van de kant van aangeefster om mee te doen. Uit het dossier volgt dat voor haar op dat moment de functionele relatie die zij met de agenten in de auto had een rol heeft gespeeld in haar handelen in de auto bij de seksuele handelingen die de agenten bij haar verrichtten. Zij verklaart dat zij na thuiskomst huilde en het helemaal niet heeft gewild. Door te handelen zoals verdachte en zijn medeverdachte onder de gegeven omstandigheden van die nacht hebben gedaan, hebben zij dan ook misbruik gemaakt van een gelegenheid die hen door hun ambt als politieambtenaar was geschonken.
Bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit
Het hof acht, gelet op het voorgaande, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de tijdlijn die door verdachte en medeverdachte is geschetst niet de werkelijke tijdlijn betreft. Zelfs als dit wel kon worden vastgesteld, dan nog kan geen bewezenverklaring van het tweede feit volgen, aldus het subsidiaire standpunt van de raadsvrouw. Niet kan worden bewezen dat verdachte samen met medeverdachte de mutatie heeft opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Ze hadden "geplot" en dit moest worden "afgemuteerd" aldus verdachte. Het is nooit de bedoeling geweest dat de mutatie in een latere procedure zou worden opgevoerd om als "bewijs" van hun gelijk te dienen.
Oordeel van het hof
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de zinsnede in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) 'bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen' aldus te worden uitgelegd dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis pleegt te worden toegekend met betrekking tot het bewijs van een feit.
De rechtbank heeft als volgt overwogen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
"(…) nu wettig en overtuigend bewezen is dat de verklaring van
aangeefster met betrekking tot de door haar genoemde tijdstippen juist is, volgt daar uit dat
het door verdachte en zijn medeverdachte opgemaakte mutatierapport ten aanzien van de
daarin genoemde tijdstippen onjuist is opgemaakt, ter verhulling van het door verdachten
(onder 1 bewezenverklaarde) gepleegde strafbare feit.
Het verweer van de verdediging dat een dergelijk mutatierapport niet bedoeld is om tot
bewijs te dienen volgt de rechtbank niet. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat
dergelijke mutaties ten behoeve van de waarheidsvinding regelmatig aan strafdossiers
worden toegevoegd, al dan niet in uitgewerkte vorm."
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over.
Evenals de rechtbank ziet het hof ook regelmatig BVH-meldingen terugkeren in strafdossiers. Het ingevulde BVH-mutatierapport is onder andere bedoeld om informatie te verschaffen over incidenten tijdens diensten die relevant worden geacht. Daarmee heeft de vastgelegde informatie mede een bewijsbestemming.
Uit hetgeen eerder is overwogen volgt dat de tijdstippen in het BVH-mutatierapport zodanig zijn geconstrueerd dat geen sprake kan zijn van een vergissing en dat zij niet in overeenstemming kunnenzijn met de werkelijkheid. Daarmee acht het hof opzet op het vals opmaken bewezen. Verdachten hebben hierin overleg gevoerd en gezamenlijk gehandeld.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiairhij op 20 februari 2012 te [plaats] in de gemeente [gemeente] en te [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, als ambtenaar ontucht heeft gepleegd met een persoon, te weten [benadeelde partij] , die aan hun waakzaamheid was toevertrouwd, immers hebben hij en zijn mededader, werkzaam als opsporingsambtenaar/politieambtenaar, die [benadeelde partij] , die kennelijk verkeerde onder invloed van een meer dan geringe hoeveelheid alcohol, tijdens een surveillance in hun dienstauto meegenomen, waarbij zij die [benadeelde partij] lieten weten haar naar haar verblijfsadres te brengen, en vervolgens die [benadeelde partij] gevingerd en hun penissen gebracht in respectievelijk haar mond en in haar vagina terwijl verdachte bij het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken;
2.hij op 20 februari 2012, tezamen en in vereniging met een ander, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk in een (BVH) mutatierapport, registratienummer 2012015598, tijdstippen onjuist te vermelden, terwijl verdachte door het begaan van dit strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid hem door zijn ambt als politieambtenaar geschonken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
als ambtenaar ontucht plegen met een persoon aan zijn waakzaamheid toevertrouwd, waarbij hij als ambtenaar door het begaan van dat strafbare feit gebruik maakt van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, waarbij hij als ambtenaar door het begaan van dat strafbare feit gebruik maakt van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met een ander en in zijn functie als politieambtenaar, schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een persoon die aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd, en aan valsheid in geschrift onder de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn ambtelijke positie.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Verdachte en medeverdachte hebben samen op een afgelegen plek ten behoeve van hun eigen gerief misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van een dronken jonge vrouw. Daarna hebben zij hun handelen willen verbergen door de tijdstippen in een door hen gedane BVH-melding aan te passen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van de middelen en bevoegdheden die hem als politieambtenaar waren verschaft.
Van een politieambtenaar wordt juist verwacht dat hij zich dienstbaar maakt aan de burgers in de samenleving en hulp verleent waar dat nodig is. Daartoe worden de politie bevoegdheden verschaft, vertrouwen en respect geschonken. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen het vertrouwen dat het slachtoffer in de politie had ernstig geschonden, maar ook de politie in het algemeen in diskrediet gebracht.
Zoals blijkt uit het schadeonderbouwingsformulier is het gebeurde voor het slachtoffer zeer belastend geweest. Uit haar eigen verklaring en ook die van haar oma volgt dat aangeefster na het gebeurde van streek was. Zij is haar vertrouwen in de politie kwijtgeraakt. Het slachtoffer heeft zichzelf uit schaamtegevoel heel lang ten onrechte de schuld gegeven.
Het hof neemt bij het bepalen van een passende straf ook mee dat verdachte een first offender is: hij is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de feiten. Dat is een recht dat verdachte toekomt. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring. Het hof stelt vast dat nu verdachte de feiten heeft ontkend een situatie ontstaat waarin geen verantwoordelijkheid is genomen voor de bewezenverklaarde feiten. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat strafvervolging mede tot doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie om die reden bestaat vooralsnog dan ook geen aanleiding.
Gelet op bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, zoals opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal, in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft verder gelet op het volgende. Op het laakbare optreden van verdachte als agent is door de korpsleiding inmiddels definitief gereageerd met ontslag. In zoverre heeft verdachte reeds consequenties van zijn handelen ervaren.
Het hof moet ook acht slaan op de lange duur van de procedure. In de onderhavige zaak is sprake van undue delay in de zin van artikel 6 van het EVRM. De bewezenverklaarde feiten vonden plaats op 20 februari 2012. Het vonnis van de rechtbank dateert van 6 juli 2015, waarna het hof in hoger beroep uitspraak doet op 1 oktober 2020. Hoewel een deel van het tijdsverloop is veroorzaakt door de afwikkeling van meerdere onderzoekswensen van de kant van de verdediging, acht het hof het tijdsverloop zo groot dat dit niet geheel voor rekening van verdachte dient te komen.
Ten gevolge van dit tijdsverloop, in combinatie met de andere matigende omstandigheden, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.203,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering niet voldoende is onderbouwd en daarom dient te worden afgewezen. Het is onduidelijk waarom voor de benadeelde partij de hulpverlening door een GZ-psycholoog na verwijzing door de huisarts niet door de zorgverzekering is vergoed.
Het hof overweegt als volgt.
Het verzoek om schadevergoeding omvat de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van de inschakeling van een psycholoog die zij nodig had in het kader van de verwerking van hetgeen verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer hebben aangedaan. Het verzoek wordt begeleid door de declaraties van de kosten die de psycholoog aangeefster in rekening heeft gebracht. In de bijlagen bij het ingevulde schadeonderbouwingsformulier zijn de rekeningen per bezoek aan de psycholoog gespecificeerd. Daarbij is een verklaring van de psycholoog geleverd waarom de behandeling nodig was. De geleden schade is daarmee concreet onderbouwd. De betwisting van de raadsvrouw, inhoudende dat onduidelijk is waarom de zorgverzekering de kosten niet heeft gedragen, is geen afdoende inhoudelijke betwisting. De vordering van de benadeelde partij ligt voor toewijzing gereed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.203,50. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.203,50 (duizend tweehonderddrie euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.203,50 (duizend tweehonderddrie euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 februari 2012.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 1 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Uitspraak 03‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Het hof beslist in het tussenarrest op de onderzoekswensen van de verdediging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004221-15
Uitspraak d.d.: 3 november 2016
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 6 juli 2015 met parketnummer 08-700140-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 20 oktober 2016 is de onderhavige zaak voor regie behandeld. Door de verdediging zijn aanvankelijk bij appelschriftuur 6 onderzoekswensen ingediend. Ter terechtzitting van het hof is daar door de verdediging nog één onderzoekswens aan toegevoegd. Deze onderzoekswens wordt hieronder benoemd als onderzoekswens 1a. Ter terechtzitting is aangegeven dat bij het onderhavige tussenarrest op de onderzoekswensen zal worden beslist. Deze beslissingen staan hieronder opgenomen.
Naast de onderzoekswensen is ook een tweetal punten van praktische aard naar voren gebracht. De verdediging heeft verzocht om een inventarisatie van de zich in het dossier bevindende gegevensdragers en heeft verzocht om een kopie van al deze gegevensdragers. De advocaat-generaal heeft het verzoek gedaan om een kleurenkopie van het dossier te ontvangen, omdat haar zwart-wit versie niet toereikend is. Deze beide verzoeken worden toegewezen. Aan het slot van dit tussenarrest is een inventarisatie opgenomen van alle digitale gegevensdragers. Kopieën van deze gegevensdragers zullen aan het openbaar ministerie en de verdediging worden verstrekt. Voorts zal ook het volledige dossier in kleurenkopie door het hof aan zowel het openbaar ministerie als de verdediging worden verstrekt.
Onderzoekswensen
Onderzoekswens 1
De verdediging wenst de deskundige [deskundige1 ] , opsteller van een zich in het dossier bevindend rapport aangaande AVLS-data, nader te horen omtrent hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft opgenomen en de conclusies die zijn getrokken uit de AVLS-data. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de conclusie van de rechtbank strijdig is met de bevindingen van de deskundige.
Het hof constateert dat de deskundige in eerste aanleg ter terechtzitting is gehoord en dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is op het verzoek van de verdediging. Het verzoek komt er in essentie op neer dat de verdediging de conclusie van de rechtbank bekritiseert. Die kritiek houdt in dat de rechtbank de bevindingen en conclusies van de deskundige onjuist heeft uitgelegd. De deskundige zou die onjuiste uitleg kunnen bevestigen. Voor het duiden van de, in de visie van de verdediging, vaststaande en juiste bevindingen en conclusies van de deskundige, is echter in beginsel geen nadere bevraging van de deskundige noodzakelijk. De verdediging kan het hof immers zelf uiteenzetten welke duiding aan die conclusies en bevindingen moet worden gegeven. Daarbij komt dat door de verdediging geen concrete nadere vragen zijn genoemd die aan de deskundige dienen te worden gesteld. Een en ander maakt dat onvoldoende onderbouwd is waarom toewijzing van dit verzoek noodzakelijk zou zijn. Derhalve zal deze onderzoekswens worden afgewezen.
Onderzoekswens 1a
Ter terechtzitting heeft de verdediging verzocht [wijkagent] , wijkagent van de (toenmalige) politie IJsselland, team Salland, te horen als getuige omdat [wijkagent] aan verdachte [verdachte] heeft gezegd dat hij vanuit zijn ervaring heeft gemerkt dat het AVLS-systeem meermalen niet heeft gewerkt.
Het hof constateert dat dit verzoek eerst ter terechtzitting van het hof is gedaan en dat derhalve het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is op deze onderzoekswens. De gevraagde getuige kan niet verklaren over de AVLS-data in de onderhavige zaak en over bruikbaarheid daarvan in deze zaak. Hiermee zou de bijdrage van de getuige aan het antwoord op de vraag naar de betrouwbaarheid van de AVLS-data niet verder reiken dan het weergeven van zijn eigen gebruikerservaring. Om die reden ziet het hof de noodzaak niet [wijkagent] als getuige te horen en wordt het verzoek afgewezen.
Onderzoekswens 2
De verdediging heeft verzocht om het horen van [deskundige2] , telecomdeskundige, naar aanleiding van een rapport van zijn hand. De verdediging wenst de diverse bevindingen en de conclusies die daaruit voortvloeien aan de orde te stellen.
Het hof constateert dat het criterium van het verdedigingsbelang van toepassing is op deze onderzoekswens en ziet het belang dat de verdediging heeft bij het horen van deze deskundige. Het verzoek zal worden toegewezen en de zaak zal dienaangaande worden verwezen naar de raadsheer-commissaris.
Onderzoekswens 3
Als derde onderzoek heeft de verdediging aangegeven een tegenonderzoek te willen doen met betrekking tot het aangetroffen DNA-materiaal. Er dient een deskundige te worden benoemd en bij de beoordeling van het DNA-materiaal dient ook het alternatieve scenario (of scenario’s) die de verdediging heeft aangedragen te worden betrokken.
Op deze onderzoekswens is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Het hof ziet de noodzaak voor het nader uitvoeren van DNA-onderzoek en zal de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde uitvoering te geven aan deze onderzoekswens. Opgemerkt dient hierbij wel te worden dat in samenspraak met de raadsheer-commissaris nog wel tot concrete onderzoeksvragen dient te worden gekomen, teneinde op een doelmatige wijze een deskundige te kunnen benoemen en te bevragen. Het is ook aan de raadsheer-commissaris te bepalen welke deskundige met het onderzoek wordt belast.
Onderzoekswens 4
Als vierde onderzoekswens heeft de verdediging verzocht om een nader onderzoek naar het WhatsApp-verkeer tussen aangeefster en de getuigen [getuige1] en [getuige2] . Dit omdat de rechtbank zich mede baseert op deze berichten en tijdstippen en meer objectieve data noodzakelijk is. De verdediging heeft daarbij de suggestie gewekt dat de data en tijdstippen die vermeld staan bij WhatsApp-gesprekken kunnen worden gewijzigd.
Het hof constateert dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is op dit verzoek van de verdediging. De noodzaak voor toewijzing van dit verzoek is niet gebleken, nu door de verdediging geen enkele concrete aanwijzing voor manipulatie is aangedragen en hiervoor ook overigens geen aanwijzingen uit het dossier blijken. Het verzoek is daarom onvoldoende onderbouwd. Deze onderzoekswens zal niet worden toegewezen.
Onderzoekswens 5
Als vijfde onderzoekswens heeft de verdediging verzocht om een reconstructie van de handelingen op de achterbank van de dienstauto, teneinde te onderzoeken of de handelingen zoals deze zijn beschreven door aangeefster feitelijk mogelijk zijn.
Het hof constateert dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is op het onderhavige verzoek. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom de handelingen die door aangeefster zijn beschreven onmogelijk zouden zijn. Derhalve is de noodzaak niet gebleken en wordt het verzoek afgewezen.
Onderzoekswens 6
Als laatste onderzoekswens heeft de verdediging verzocht een reclasseringsrapport te laten opmaken, zodat er ten tijde van de inhoudelijke behandeling een actueel beeld bestaat van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof zal dit verzoek toewijzen en draagt de advocaat-generaal op omtrent verdachte een reclasseringsrapportage te doen opmaken.
Inventarisatie gegevensdragers
Uit inventarisatie is gebleken dat de volgende gegevensdragers zich bij de stukken van het dossier van het hof bevinden:
[gegevensdrager 1]
[gegevensdrager 2]
[gegevensdrager 3]
[gegevensdrager 4]
[gegevensdrager 5]
[gegevensdrager 6]
[gegevensdrager 7]
[gegevensdrager 8]
[gegevensdrager 9]
[gegevensdrager 10]
[gegevensdrager 11]
Deze gegevensdragers, waarbij de gegevensdragers die zich dubbel in het dossier bevinden, uiteraard slechts eenmaal zullen worden verstrekt, zullen door het hof worden gekopieerd en een kopie zal worden verstrekt aan de advocaat-generaal en aan de verdediging.
BESLISSING
Het hof:
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde uitvoering te geven aan de beslissing op de onderzoekswensen 2 en 3 en overigens al datgene te doen dat de raadsheer-commissaris nuttig en noodzakelijk voorkomt.
Verzoekt de advocaat-generaal opdracht te geven aan de reclassering om een reclasseringsrapport omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op te maken.
Verzoekt de griffier zorg te dragen voor:
- afgifte aan advocaat-generaal en verdediging van de hiervoor vermelde gegevensdragers;
- afgifte van een kleurenkopie van het dossier.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van verdachte en aan de benadeelde partij.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. W.P.M. ter Berg en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 3 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.