Einde inhoudsopgave
Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016
Artikel 6 Beleggingen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Bronpublicatie:
05-04-2018, Stcrt. 2018, 22988 (uitgifte: 25-04-2018, regelingnummer: 1325371)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2018, Stcrt. 2018, 22988 (uitgifte: 25-04-2018, regelingnummer: 1325371)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Middelen van instellingen die tijdelijk overtollig zijn kunnen in een belegging worden uitgezet.
2.
De periode van het beleggen door instellingen is eindig en de belegging wordt op een vooraf vastgestelde einddatum terugontvangen.
3.
De hoofdsom van de belegging wordt door de financiële onderneming, bedoeld in artikel 4 gegarandeerd. In geval van koerswijzigingen op de belegging kan hier, met instemming van de interne toezichthouder, van af worden geweken.
4.
Instellingen mogen beleggen in staatsobligaties van lidstaten, mits deze lidstaten aan de ratingeisen, genoemd in artikel 4, eerste lid, voldoen.
5.
Instellingen beleggen niet in:
- a.
achtergestelde spaarrekeningen en achtergestelde deposito’s;
- b.
aandelen of vergelijkbare producten, tenzij deze van toepassing zijn voor de uitvoering van de wettelijke taak van de instelling.
6.
Beleggingen worden conform het treasurystatuut afgesloten en vooraf ter kennisname aan de interne toezichthouder gestuurd.