type: SVcoll:
Rb. Amsterdam, 17-06-2015, nr. C-13-570514 - HA ZA 14-810
ECLI:NL:RBAMS:2015:3906
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-06-2015
- Zaaknummer
C-13-570514 - HA ZA 14-810
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:3906, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑06‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 5, p. 268
Uitspraak 17‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Renteswap. Samenstel van overeenkomsten. Overeenkomst gezien de omstandigheden zo uitgelegd dat partijen naast de renteswap een gefixeerde opslag op de lening zijn overeengekomen. Door afnemer op de lening betaalde rentetermijnen moeten, voor zover zij zien op het verhoogde opslagpercentage, terug als onverschuldigd betaald.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/570514 / HA ZA 14-810
Vonnis van 17 juni 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.P. Raas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van [eiser] van 6 augustus 2014, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 10 december 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2015, met de daarin genoemde processtukken;
- -
de brief van de zijde van [eiser] van 7 april 2015, met commentaar op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is tandarts van beroep en hij heeft zijn eigen tandartspraktijk. [eiser] heeft zijn vermogen belegd in vastgoed. Hij bankiert al lange tijd bij ING.
2.2.
Eind 2007 spraken [eiser] en ING over herfinanciering van de leningenportefeuille van [eiser], waarbij ING de leningen die [eiser] aanhield bij andere banken zou overnemen. Tevens wenste [eiser] extra kredietruimte, waarvan een groot gedeelte in lening en niet als rekening-courant.
2.3.
[eiser] beschikte op dat moment, naast een woninghypotheek, over een kredietfaciliteit bij ING van EUR 1.414.583,47, bestaande uit:
- -
een Euroflexlening van EUR 414.583,47; en
- -
een rekening courant krediet van EUR 1.000.000,--.
2.4.
Per e-mail van 6 juni 2008 heeft [accountmanager], de account manager van [eiser] bij ING, het volgende aan [eiser] bericht:
“Beste [eiser],
De afgelopen dagen hebben wij contact gehad met jouw accountant inzake de gevraagde financieringsaanbieding. Wij zijn bereid – op hoofdlijnen – de volgende gewijzigde aanbieding te doen.
Wij stellen voor om een totale faciliteit te verstrekken van EUR 2.980.000,00, te verdelen als volgt:
- -
een privéhypotheek ad EUR 620.000,00 (conform eerdere voorstel tegen variabele rente);
- -
de continuatie van de privéhypotheek ad EUR 111.286,12 (blijft zoals het nu is)
- -
een rekening-courant krediet ad EUR 250.000,00 (verlaging van EUR 750.000,00 t.o.v. huidige kredietlimiet, condities ongewijzigd)
- -
Euroflexlening ad EUR 2.000.000,00, ingaande 1 juli a.s. met een aflossing van EUR 10.000,00 per kwartaal en tevens de koppeling van de bestaande kapitaalsverzekering met een doelkapitaal van EUR 670.000,00 bij Avero. De rente hierbij bedraagt thans 0,75% boven het 3-maands Euribor dat geld op de dag van opname (thans 4,87%), te betalen per maand achteraf. Uw accountant heeft de voorkeur uitgesproken voor een rentefixatie voor 5 jaar. Daarbij stellen wij voor om naast de euroflexlening een rentederivaat af te sluiten waarbij het euribor wordt geruild tegen een 5-jaars tarief (gekoppeld aan het IRS). Dit tarief is (indicatief) momenteel 4,95% (inkoop IRS) +/+ 0,75% (debiteurenopslag) = 5,70% per jaar voor 5 jaar fixe. (…)”
2.5.
Op 11 juni 2008 heeft ING een presentatie gegeven waarin diverse mogelijkheden tot afdekking van renterisico’s aan de orde kwamen. Aan de orde kwamen drie verschillende derivatenoplossingen, te weten de renteswap, rentecap en –collar. In de documentatie stond bij de swap vermeld dat er mogelijk een positieve /negatieve waarde zou zijn bij voortijdige verkoop. Voorts stond bij de prijsindicatie vermeld dat deze exclusief de debiteurenopslag in de Euroflex lening was. En in de samenvatting stond dat de totale rentelast vermeerderd diende te worden met de in de Euroflex-financiering overeengekomen debiteurenopslag. Ten slotte stond onder ‘overige voorwaarden’ vermeld: “Alle genoemde prijzen zijn indicaties van maandag 9 juni 2008 en zijn exclusief uw kredietopslag uit hoofde van de financieringsovereenkomst”.
2.6.
Op 18 juni 2008 heeft ING een offerte aan [eiser] gestuurd voor een Euroflexlening van EUR 2.000.000,-- en een rekening courant krediet van EUR 250.000,--. Voor het opgenomen deel van het rekening courant krediet gold het 1-maands Euribor-tarief (toen 4,473%) plus 1,5% per jaar. Voor de Euroflexlening gold het Euribor tarief (toen 4,96%) plus een debetrenteopslag van 0,75%. De offerte vermeldde voorts bij de Euroflexlening onder meer het volgende:
“Tariefafspraak: De opslag op het EURIBOR-tarief wordt éénmaal per jaar door de kredietgever herzien. Indien de opslag wijzigt, wordt u daarover (ongeveer 2 weken van tevoren) ingelicht. Indien de Kredietnemer niet uiterlijk op de laatste dag van de rentevastperiode op het voorstel heeft gereageerd, wordt de Kredietnemer geacht akkoord te zijn gegaan met de aangeboden nieuwe opslag. Het Euribor-tarief wordt gepubliceerd in de landelijke dagbladen.”
En onder ‘Bepalingen bij de kredietfaciliteit’:
“Bijzondere Bepalingen: Indien gebruik wordt gemaakt van het geoffreerde rentederivaat dan wordt de opslag van de Euroflexlening verlaagd naar 0,65% (boven het 3-maands Euribor-tarief).”
2.7.
Op 1 juli 2008 heeft [eiser] de offerte ondertekend. Daarbij is bij de Euroflexlening het percentage van de debetrenteopslag handmatig gewijzigd van 0,75% in 0,65%. Per 1 juli 2008 is [eiser] eveneens met ING een Interest Rate Swap aangegaan (hierna ook wel genoemd: de renteswap of swapovereenkomst). Krachtens de swapovereenkomst betaalde [eiser] voor een periode van 10 jaar maandelijks aan ING een vaste rente van 5,07% over de hoofdsom (van aanvankelijk EUR 2 miljoen en aan het einde van de looptijd ongeveer EUR 1,5 miljoen) en betaalde ING hem in ruil daarvoor over de hoofdsom maandelijks de dan geldende 3 maands-Euribor rente.
2.8.
De door ING overgelegde productkaart “Interest Rate Swap” van ING bevat onder meer twee rekenvoorbeelden over de financieringslasten van een lening met een 5 jaars renteswap. In deze voorbeelden maakt de 12maands-Euribor gedurende die 5 jaar een ontwikkeling door, terwijl de debiteurenopslag in beide voorbeelden gedurende 5 jaar gelijk blijft (1,25%).
2.9.
Per brief van 12 maart 2009 heeft ING [eiser] geïnformeerd over enige wijzigingen in de zekerheden van de kredietfaciliteit. In de brief stond voorts dat de bijzondere bepaling waarbij de debetrenteopslag op de Euroflexlening naar 0,65% werd teruggebracht als [eiser] het renterisico door middel van een swap zou afdekken, kwam te vervallen. Ook wordt de Break Clause geïntroduceerd, die bepaalde dat transacties in renteswaps geheel dan wel gedeeltelijk vervroegd worden tegengesloten indien leningen waarvoor renteswaps met ING Bank NV zijn gesloten geheel of gedeeltelijk worden afgelost danwel de modaliteiten van de lening anderszins wijzigen. [eiser] heeft deze brief op 12 maart 2009 voor akkoord ondertekend.
2.10.
Per brief van 10 juni 2009 heeft ING [eiser] medegedeeld dat op 1 juli 2009 de rentevastperiode van zijn Euroflexlening zou aflopen en doet zij het voorstel voor de nieuwe rentevastperiode, zijnde een debetrente van 0,95% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief.
2.11.
Ten tijde van de comparitie, op 19 maart 2015, betaalde [eiser] een debetrenteopslag van 1,5% en had hij reeds een brief van ING gekregen dat deze opslag zou worden verhoogd tot 1,9%.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
I. Te verklaren voor recht dat de renteswap en de aan de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten vernietigd zijn, althans deze te vernietigen;
II. Te verklaren voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar (zorg)verplichtingen jegens [eiser] en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld;
III. ING te veroordelen tot ongedaanmaking van de tussen [eiser] en ING gesloten renteswap en de overeenkomsten die aan de renteswap ten grondslag liggen;
IV. ING te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [eiser] geleden heeft, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van iedere schadepost;
V. ING te veroordelen tot terugbetaling van de in strijd met de redelijkheid en billijkheid doorgevoerde tussentijdse verhogingen van de opslagen op de variabele rente, vermeerderd met de wettelijke rente;
VI. ING te veroordelen om alle in het kader van de renteswap door [eiser] betaalde kosten en provisies en dergelijke terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. ING te veroordelen om de ten gevolge van de renteswap gestelde zekerheden vrij te geven, onder verbeurte van een dwangsom;
VIII. Te verklaren voor recht dat een eventuele negatieve waarde uitsluitend ten laste van ING komt;
Subsidiair
I. De renteswap en de overeenkomsten die aan de renteswap ten grondslag liggen te ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming van ING in de nakoming van deze overeenkomsten dan wel in de nakoming van haar zorgverplichtingen;
II. ING te veroordelen tot vergoeding van alle schade welke ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming door [eiser] geleden is en nog geleden zal worden, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
Meer subsidiair
I. ING te veroordelen tot wijziging van de renteswapovereenkomst zodanig dat de nadelige gevolgen ten aanzien van (i) de negatieve marktwaarde van de renteswap en (ii) de boven de variabele rente uitstijgende bedragen voor rekening en risico van ING zijn;
II. Althans ING te veroordelen om [eiser] te compenseren voor het nadeel dat hij lijdt bij instandhouding van de renteswapovereenkomst;
III. ING te gelasten om de zekerheden die zijn gesteld vrij te geven, onder verbeurte van een dwangsom;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
ING te veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten, met wettelijke rente;
ING te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] baseert zijn vernietigingsvordering en ongedaanmakingsvorderingen op dwaling, stellende dat hij bij het aangaan van de swapovereenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomsten onjuist door ING is geïnformeerd en daardoor een onjuiste voorstelling van zaken had. Voorts beroept hij zich op tekortschieten van ING in de precontractuele fase door het schenden van de zorgplicht, hetgeen tevens onrechtmatig handelen van ING is. Daarop baseert [eiser] zijn vordering tot ontbinding en tot schadevergoeding. Ook vordert [eiser] terugbetaling van de door hem betaalde verhogingen van de debetrenteopslag op de lening, stellende dat deze tussentijdse verhoging in strijd met de redelijkheid en billijkheid was. Ten slotte vordert hij wijziging van de swapovereenkomst.
3.3.
ING voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de leningsovereenkomst en de swapovereenkomst dermate met elkaar samenhangen dat zij als een samenstel van overeenkomsten en derhalve als een geheel moeten worden beschouwd. Behalve dat de overeenkomsten op dezelfde datum zijn aangegaan en door dezelfde partijen, werd de in de leningsovereenkomst genoemde debetrenteopslag afhankelijk gesteld van het al of niet afdekken van het renterisico door middel van het aangaan van de swapovereenkomst, en was de hoofdsom van de swapovereenkomst gelijk aan het uitstaande bedrag van de lening. Het uitgangspunt was dan ook om met de renteswap het aan de Euroflexlening verbonden risico van een rentestijging te beperken.
4.2.
Toen vanaf eind 2008 de Euribor rente ging dalen profiteerde [eiser] hier weliswaar niet van, omdat hij aan zijn swapovereenkomst gebonden was, maar zo lang hij zijn maandelijkse betalingen onder de swap maar voldeed, verwachtte hij niet voor verrassingen te komen staan. Toch is het zo niet gegaan, omdat ING tussentijds de renteopslag op de leningsovereenkomst verhoogde, stellende dat de swapovereenkomst door de aanhoudende rentedaling een negatieve waarde had gekregen, waardoor het risico dat [eiser] niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen, steeg. Omdat ING daarom een groter kredietrisico liep, was zij genoodzaakt tot het verhogen van de debetrenteopslag, aldus ING.
4.3.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde stukken de indruk wekken dat – behalve de op de lening te betalen rente, ook de opslag daarop van 0,65%, gefixeerd was voor de duur van de overeenkomst. In de overeenkomst met betrekking tot de Euroflexlening (de offerte van 18 juni 2008) wordt weliswaar in het algemeen vermeld dat de opslag op het Euribor-tarief éénmaal per jaar door de kredietgever wordt herzien. Hieruit blijkt echter niet dat deze bepaling geldt in afwijking op het elders op dezelfde bladzijde gedefinieerde debetrente opslagpercentage van 0,75% (later uitonderhandeld tot 0,65%) per jaar boven het 3-maands Euribor tarief, wat dan zomaar zou kunnen worden gewijzigd door ING. Ook de documentatie en rekenvoorbeelden (2.8) geven geen blijk van variabele opslagpercentages gedurende de looptijd van de overeenkomst. En uit de correspondentie blijkt het ook niet. De onder 2.4 van dit vonnis geciteerde aanbieding van de ING accountmanager aan [eiser] per e-mail van 6 juni 2008 doet juist vermoeden dat sprake is van een fixatie van rente én opslag voor de duur van de (5-jaars)swap, wanneer hij zijn rekenvoorbeeld besluit met: “In feite betaal je dan voor deze lening een tarief van 4,95% (inkoop IRS) +/+ 0,75% (debiteurenopslag) = 5,75% per jaar voor 5 jaar fixe.”
Een andere uitleg zou ook niet stroken met de kenbare belangen en bedoelingen van [eiser], omdat hij anders juist geen zekerheid verkreeg. ING heeft in deze procedure weliswaar aangevoerd dat zij bovenop het Euribor–tarief, zijnde de gemiddelde rente waartegen een groot aantal Europese banken elkaar leningen in euro’s verstrekken, een debetrenteopslag rekent welke haar onder andere compenseert voor de werkelijke inkoopkosten en het kredietrisico dat zij loopt, en dat dit risico kan veranderen als gevolg van het gewijzigde risicoprofiel van de klant. Maar de bedoeling en belangen van ING met de debetrenteopslag waren destijds voor [eiser] niet kenbaar, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van ING moet blijven.
4.4.
De overweging dat [eiser] bij een variabele debetrenteopslag juist geen zekerheid verkreeg met zijn combinatie van lening en renteswap klemt te meer omdat hij in het geval van een negatieve waarde van de renteswap en een stijgende debetrenteopslag ook redelijkerwijs niet in staat zou zijn de leningsovereenkomst te beëindigen. Als hij het geld voor aflossing van de lening al had, zou hij immers ook de swap moeten beëindigen, met afrekening van de negatieve waarde, omdat de swap anders als louter speculatief instrument zou overblijven, hetgeen de in overweging 2.9. genoemde Break Clause belet. Ook het herfinancieren van de lening door een andere bank zou, als deze hiertoe al bereid zou zijn, hetgeen volgens [eiser] niet het geval was, tot een vergelijkbare renteopslag leiden vanwege de negatieve waarde van de swapovereenkomst. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat ING de opslag op de lening tussentijds verhoogde. De door de raadsman van ING ter comparitie aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 19 juni 2013 verschilde qua feitencomplex met deze zaak, in die zin dat daar sprake was van een opslag op een variabele lening zonder de combinatie met een renteswap en daar derhalve wel sprake was van een reële opzeggingsmogelijkheid voor de cliënt.
4.5.
Nu de rechtbank aldus de lenings- en swapovereenkomst zo uitlegt dat er geen contractuele (of andere) basis is voor verhoging van de debetrenteopslag op de Euroflexlening, is hetgeen [eiser] heeft betaald uit hoofde van de verhoging van de opslag dan ook onverschuldigd betaald. [eiser] heeft in dit verband terugbetaling gevorderd van hetgeen hij heeft betaald als gevolg van de tussentijdse verhogingen van de opslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betalingen tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal uitgaan van het opslagpercentage van 0,75% waarmee [eiser] zich op 12 maart 2009 vanaf toen uitdrukkelijk akkoord heeft verklaard. Blijkens een, in zoverre niet gemotiveerd bestreden, berekening van Interest & Currency Consultants ICC van 9 juli 2014 (overgelegd als productie 16 bij dagvaarding) is vanaf 1 juli 2009 tot aan de datum van het rapport een bedrag van € 58.140,42 (€ 60.149,31-/-€ 2.008,89) teveel aan rente betaald. De gevorderde wettelijke rente over de teveel betaalde opslagen is eveneens toewijsbaar, waarbij ING wordt geacht in verzuim te zijn geraakt per datum dagvaarding. Vanaf datum dagvaarding is derhalve wettelijke rente verschuldigd over genoemd bedrag van EUR 58.140,42. Over elke daarna betaalde termijn, voor zover betrekking hebbend op de verhoogde debetrenteopslag, is wettelijke rente verschuldigd, steeds gerekend vanaf de dag van de (periodieke) betaling .
4.6.
Het beroep van ING op verjaring en schending van de klachtplicht slaagt niet. De artikelen 19 en 20 van de Algemene Bankvoorwaarden hebben geen betrekking op de inhoud van overeenkomsten tussen de bank en haar cliënten, maar op de gebondenheid van de cliënt aan door de bank verstrekte gegevens. Verder heeft [eiser] voldoende onderbouwd aangevoerd dat hij een aantal maal, in ieder geval in 2011, vragen heeft gesteld over en heeft geprotesteerd tegen de situatie waarin hij zich ten gevolge van het aangaan van de combinatie van de renteswap en de Euroflexlening bevond. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] pas gaandeweg ontdekte dat hij min of meer vast zat aan de swapovereenkomst terwijl ING de renteopslag eenzijdig verhoogde. Onder die omstandigheden kan [eiser] niet snel geacht worden stilzwijgend akkoord te zijn gegaan met genoemde verhogingen van de debetrenteopslag.
4.7.
[eiser] heeft ook een beroep op dwaling gedaan, stellende dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had. Overwogen wordt dat uit het geheel van de door ING verstrekte informatie voldoende duidelijk blijkt dat sprake was van een variabele lening met een opslag en een renteswap voor de duur van 10 jaar. Voorts stond in de bij de presentatie gebruikte documentatie dat de swap bij tussentijdse beëindiging een positieve of negatieve waarde kan hebben. Gegeven het feit dat [eiser] heeft getekend voor het vastzetten van de rente voor een periode van 10 jaar door middel van een 10-jaars swapovereenkomst, overtuigt zijn stelling dat hij eigenlijk een variabele rente wilde niet. De stelling van [eiser] dat bij hem de indruk was gewekt dat hij met de swapovereenkomst een vaste rente had met de flexibiliteit van een variabele rente, laat onverlet dat hij was geïnformeerd dat de swap bij tussentijdse beëindiging een positieve of negatieve waarde kon hebben. Wat de flexibiliteit van een variabele rente in dat verband volgens hem inhield is verder niet door [eiser] toegelicht, zodat zijn beroep op dwaling reeds daarom ontoereikend is gemotiveerd. Voorzover [eiser] toch meent dat hij de overeenkomsten met een verkeerde voorstelling van zaken is aangegaan, geldt dat het op zijn weg had gelegen om, alvorens de overeenkomsten aan te gaan, redelijke inspanningen te verrichten om de inhoud ervan te begrijpen teneinde een eventuele verkeerde voorstelling te corrigeren of ten minste zijn voorstelling van zaken te toetsen of ter sprake te brengen. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij dat heeft gedaan, moet een eventuele dwaling voor zijn rekening blijven. Het beroep op dwaling slaagt dan ook niet.
4.8.
De rechtbank is voor het overige niet van oordeel dat [eiser] ten gevolge van de swapovereenkomst schade heeft geleden die voor vergoeding door ING in aanmerking komt. Nu hij de Euroflexlening nog steeds heeft – desgevraagd heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij deze inmiddels deels heeft aangewend voor de financiering van zijn privé woning - en hij derhalve niet genoodzaakt is geweest om de swapovereenkomst te beëindigen, functioneert de swapovereenkomst zoals deze was overeengekomen. Met betrekking tot de stelling van [eiser] dat hij ten gevolge van de negatieve waarde van de swap is belemmerd in zijn financiële mogelijkheden, geldt dat niet is komen vast te staan dat de beperktere financieringsmogelijkheden van [eiser] bij ING geheel aan de swap te wijten waren, en niet (ook) aan de waardedaling van de vastgoedportefeuille ten gevolge van de financiële crisis, of de als gevolg van de financiële crisis toegenomen terughoudendheid van banken om financieringen te verstrekken, al dan niet in combinatie met overige ontwikkelingen in de financiële situatie van [eiser]. Zowel het bestaan van deze schade als het causaal verband daarvan met een eventuele tekortkoming van ING in haar verplichting om [eiser] vooraf goed te informeren over de mogelijke tussentijdse negatieve waarde van de swap is dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9.
[eiser] heeft ook nog gesteld dat hij is is overgekrediteerd omdat zijn financieringslasten niet uit zijn reguliere inkomen bestaande uit salaris en huurinkomsten konden worden opgebracht. De rechtbank overweegt hierover dat de vraag of sprake is van overkreditering moet worden beschouwd aan de hand van artikel 4:34 Wft. Dit artikel bepaalt in lid 1 dat de aanbieder in het belang van de consument informatie inwint over de financiële positie van de consument en beoordeelt of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is, ter voorkoming van overkreditering. Lid 2 bepaalt dat de aanbieder geen kredietovereenkomst aangaat met een consument indien dit met het oog op overkreditering onverantwoord is. [eiser] heeft zijn betoog onderbouwd met het verwijt aan de bank dat hij thans mede is aangewezen op een additionele dividendstroom uit zijn B.V. Dit verwijt, wat hier ook van zij, levert niet zonder meer een schending op van artikel 4:34 Wft dan wel van enige maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Zoals ING aanvoert mocht bij de beoordeling van het krediet, behalve naar de inkomsten uit huur, ook worden gekeken naar het potentiële inkomen van [eiser] uit aanmerkelijk belang en niet alleen naar het inkomen dat hij zichzelf als DGA uitbetaalde.
4.10.
Aan de overige stellingen van partijen wordt niet toegekomen.
4.11.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal, waarbij ervan uitgegaan wordt dat ING niet eerder dan op datum dagvaarding (derhalve na 1 juli 2012) terzake van terugbetaling van de debetrenteopslagverhoging in verzuim is geraakt. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is dan ook van toepassing. Het thans gevorderde bedrag is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook ambtshalve matigen tot het wettelijke tarief. In het onderhavige geval komt dat, uitgaande van het met het ICC deskundigenrapport onderbouwde bedrag van ongeveer EUR 60.000,--, neer op een bedrag van EUR 875,-- over de eerste EUR 10.000,-- en EUR 500,-- over de volgende 50.000,--, zijnde samen EUR 1.375,--.
4.12.
[eiser] vordert ook vergoeding van de kosten van een accountant ad EUR 9.526,51 en van een externe deskundige ad EUR 1.815,--. [eiser] heeft de betreffende facturen niet in het geding gebracht. Voor toewijsbaarheid van vergoeding van kosten als bedoeld in van artikel 6:96 lid 2 sub b BW is vereist dat het gaat om redelijke kosten die noodzakelijk waren ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. ING heeft betwist dat de kosten gemaakt zijn en dat ze redelijk zijn. Nu geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade en de gestelde kosten niet noodzakelijk waren ter vaststelling van aansprakelijkheid van ING terzake van de onverschuldigde betaling, wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen.
4.13.
ING zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 77,52
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.733,52
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt ING tot terugbetaling van de door [eiser] op de Euroflexlening betaalde opslag op het 3-maands Euribor tarief, voorzover deze opslag meer bedroeg dan 0,75%, hetgeen neerkomt op
- -
het per datum dagvaarding betaalde bedrag van EUR 58.140,42, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:119 BW,
- -
iedere rentebetaling op de Euroflexlening nadien, voorzover betrekking hebbende op de verhoging van de debetrenteopslag boven 0,75%, met wettelijke rente daarover, steeds gerekend vanaf de dag van (periodieke) betaling tot aan de dag van terugbetaling,
5.2.
veroordeelt ING tot vergoeding van EUR 1.375,-- aan door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.733,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door mr. S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑06‑2015