HR, 16-09-2014, nr. 13/04850
ECLI:NL:HR:2014:2794, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
13/04850
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2794, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1261, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1261, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2794, Contrair
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Afwijzing aanvraag. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/04850 H
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2010, nummer 23/006031-09, ingediend door mr. A.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Haarlem van 13 november 2009 – de aanvraagster ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" gepleegd op 26 november 2008, veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
3.1.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, de opschorting van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen op de voet van art. 472 Sv.
3.2.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De aanvraag berust op de stelling dat het niet de aanvraagster, maar haar jongere zuster, [betrokkene 1], is geweest die samen met [betrokkene 2] op 26 november 2008 te Zaandam de hiervoor onder 1 bedoelde winkeldiefstal heeft gepleegd. [betrokkene 1] zou destijds, naar [betrokkene 2] thans verklaart, bij haar aanhouding de naam van de aanvraagster hebben opgegeven, omdat zij op dat moment illegaal in Nederland verbleef en geen uitzetting wilde riskeren. Ter onderbouwing van deze stelling is bij de aanvraag gevoegd een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] waarin deze gang van zaken door haar wordt bevestigd, alsmede kopieën van het paspoort van de aanvraagster waaruit zou moeten blijken dat zij op26 november 2008 in Suriname verbleef.
4.3.
Naar aanleiding van de aanvraag is op verzoek van de Advocaat-Generaal Aben door de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
4.4.
Noch de resultaten van het door de Advocaat-Generaal verzochte onderzoek noch hetgeen in de aanvraag is aangevoerd, geeft voldoende steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Nu naar het oordeel van de Hoge Raad uit de door de aanvraagster overgelegde kopieën van haar paspoort niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij op 26 november 2008 in Suriname verbleef, kunnen in feite enkel de verklaringen van [betrokkene 2] steun bieden aan de stelling waarop de aanvraag berust. De inhoud daarvan is, zonder enig steunbewijs, ontoereikend om het in de aanvraag aangevoerde aan te merken als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
Daarbij komt dat de aanvraagster bij de behandeling van haar strafzaak in hoger beroep bij monde van haar gemachtigde raadsman ermee heeft volstaan als bezwaar tegen het vonnis van de Politierechter aan te voeren dat zij de opgelegde straf te hoog vindt maar niet, zoals zij thans wel doet, het verweer heeft gevoerd dat zij op de pleegdatum een alibi had en dat niet zij maar haar zuster het feit waarvoor zij werd vervolgd, heeft gepleegd.
De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen. Het door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 11 genoemde "betrekkelijke gewicht van de zaak" leidt niet tot een ander oordeel.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Afwijzing aanvraag. Conclusie AG: anders.
Nr. 13/04850 H
Mr. Aben
Zitting 22 april 2014
Conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2010 is de aanvrager tot herziening wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week. Tevens heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf voor de duur van twee maanden.
2. Namens de aanvrager heeft mr. A.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, herziening gevraagd van het op 28 juni 2011 onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof.
De veroordeling betreft een winkeldiefstal in vereniging begaan op 26 november 2008 te Zaandam. Aangehouden werden [betrokkene 2] en een vrouw die opgaf te zijn genaamd [aanvraagster]. Beiden bekenden hun aandeel in het delict. Indertijd zijn (kennelijk) geen vingerafdrukken afgenomen c.q. foto’s gemaakt, althans het proces-verbaal rept daarover niet. De personalia van de aanvraagster kwamen overeen met de GBA-gegevens.
4. Namens de aanvraagster tot herziening wordt thans gesteld dat niet de aanvraagster, maar haar zuster [betrokkene 1] degene is geweest die samen met [betrokkene 2] de winkeldiefstal heeft begaan. Zij staaft haar stelling met twee omstandigheden van feitelijke aard die het gerechtshof niet bekend waren:
- een schriftelijke verklaring gedateerd 13 september 2012 van een persoon die meedeelt [betrokkene 2] te zijn genaamd, inhoudende dat zij de bedoelde winkeldiefstal niet heeft gepleegd met de aanvraagster, maar met de zuster van de aanvraagster, genaamd [betrokkene 1]. [betrokkene 1] had haar gevraagd de politie te bevestigen dat zij [aanvraagster] heette, aangezien [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef;
- kopieën van het paspoort van de aanvraagster, met stempels waaruit volgens de raadsman blijkt dat de aanvraagster op 26 november 2008 in Suriname verbleef.
5. Ten behoeve van mijn conclusie naar aanleiding van deze aanvraag tot herziening, heb ik door tussenkomst van ons ‘single point of contact’ bij de KLPD de politie verzocht [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen over deze aanvraag. Het resultaat hiervan d.d. 19 februari 2014 is mij pas zeer recent ter beschikking gesteld. Blijkens dit proces-verbaal is onder de naam [betrokkene 1] niemand ingeschreven in enige gemeentelijke basisadministratie of bekend in de politiesystemen. [betrokkene 2] is ontboden en is verhoord. Zij heeft ook bij de politie volhard in de schriftelijke verklaring die als bijlage bij het herzieningsverzoek is gevoegd, namelijk dat zij de winkeldiefstal niet met de haar bekende aanvraagster heeft gepleegd, maar met de zuster van de aanvraagster, [betrokkene 1]. Met [betrokkene 1] heeft zij thans geen contact meer. [betrokkene 1] bevindt zich volgens [betrokkene 2] (ergens) in Suriname.
6. Thans rijst de vraag of de aangevoerde gegevens een zodanig ernstige twijfel aan de juistheid van de veroordeling teweegbrengen dat als gevolg daarvan het ernstige vermoeden is ontstaan dat het onderzoek van de strafzaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien de rechter met de aangevoerde gegevens bekend zou zijn geweest. Daartoe bespreek ik de volgende kwesties waartoe het aangevulde dossier aanleiding geeft.
7. De afschriften van bladzijden uit het paspoort kunnen m.i. geen novum bijbrengen. Uit de stempels die op de laatste bladzijde zijn geplaatst, kan ik zonder nadere toelichting niet opmaken dat de aanvraagster daadwerkelijk van 5 oktober tot 2 december 2008 in Suriname heeft verbleven. De stempels geven onvoldoende uitsluitsel.
8. Over de waarde van de verklaring van [betrokkene 2] heb ik aarzelingen. Toegegeven zij dat die verklaring op het eerste gezicht bepaald niet onplausibel voorkomt, en dat de getuige bovendien meedeelt om welke reden zij thans anders verklaart dan destijds bij de politie. Er valt echter ook iets tegen de geloofwaardigheid van die verklaring in te brengen. Het is namelijk nog maar de vraag of een zekere [betrokkene 1] überhaupt bestaat. Meer informatie daarover wordt van de zijde van de aanvraagster niet verstrekt. Wellicht ben ik te wantrouwend van aard, doch het is niet ondenkbaar dat een vriendin van de aanvraagster bereid is om de aanvraagster met een dergelijke verklaring bij te staan, teneinde de aanvraagster een detentie voor de duur van 9½ weken te besparen.
9.Ten slotte valt mij op dat de handtekening van de aanvraagster die op het paspoort is afgedrukt sterke gelijkenissen vertoont met de handtekeningen onder het proces-verbaal van verhoor van de persoon die zich bij de politie voor de aanvraagster zou hebben uitgegeven. Anderzijds strookt deze handtekening weer niet met de handtekening onderop de akte van uitreiking in persoon van de dagvaarding in eerste aanleg. En, toegegeven zij dat de handtekening van de aanvraagster imponeert als weinig complex en dus vrij gemakkelijk na te bootsen.
10. Aanknopingspunten voor nader onderzoek zie ik momenteel niet. De indertijd betrokken opsporingsambtenaar [verbalisant] heeft geen herinnering aan zijn ontmoeting met de vrouw die opgaf te zijn genaamd [aanvraagster], hetgeen niet verwonderlijk is.
11. In de afweging waarvoor Uw Raad zich gesteld ziet, moet m.i. het betrekkelijke gewicht van de zaak worden meegewogen, alsook de omstandigheid dat problemen als deze hadden kunnen worden vermeden indien jegens de indertijd aangehouden verdachten identificerende maatregelen zouden zijn getroffen. Naar mijn inzicht roept de verklaring van [betrokkene 2] een dermate ernstige twijfel op over de juistheid van de veroordeling dat het ernstige vermoeden rijst dat de aanvraagster zou zijn vrijgesproken indien de veroordelende rechter bekend was met de betreffende getuigenverklaring.
12. Deze conclusie strekt tot gegrondverklaring van de aanvraag, met een bevel tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak en met verwijzing van de zaak op de voet van artikel 472 Sv.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.