Hof Leeuwarden, 10-07-2012, nr. 200.107.214/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4191
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-07-2012
- Zaaknummer
200.107.214/01
- LJN
BX4191
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4191, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑07‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2012/172
Uitspraak 10‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Machtiging gesloten plaatsing. Relatieve bevoegdheid rechtbank. In strijd met artikel 29f lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg heeft de rechtbank de minderjarige ten onrechte niet gehoord.
Partij(en)
Beschikking d.d. 10 juli 2012
Zaaknummer 200.107.214
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
verblijvende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat mr. R.F.M. Mullaart,
toegevoegd raadsman als bedoeld in artikel 29f lid 2 van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ),
kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 3 mei 2012 (zaaknummer 196523 / JL KR 12-286) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening van de minderjarige [appellant], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met ingang van 8 mei 2012 verlengd voor de duur van één jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 mei 2012, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 3 mei 2012, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te vernietigen, kosten rechtens. Ter zitting heeft mr. Mullaart toegelicht dat bedoeld is te concluderen tot bekrachtiging van de beschikking van 3 mei 2012 voor de periode van 8 mei 2012 tot 8 november 2012 en vernietiging van de beschikking van 3 mei 2012 voor de periode vanaf 8 november 2012, onder afwijzing in zoverre van het inleidend verzoek van BJZ.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 11 juni 2012 heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van 24 mei 2012 van mr. Mullaart.
Het hof heeft bij beschikking van 25 mei 2012 aan de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven om mr. Mullaart als raadsman toe te voegen aan [appellant].
Ter zitting van 21 juni 2012 is de zaak behandeld. [appellant] is voorafgaand aan de zitting in aanwezigheid van mr. Mullaart gehoord door een raadsheer-commissaris. [appellant] is ook ter zitting aanwezig geweest, bijgestaan door mr. Mullaart. Voorts zijn namens BJZ ter zitting verschenen mevrouw Gol (gezinsvoogd) en mevrouw Mulder. De Raad voor de Kinderbescherming is, in het kader van zijn adviserende taak, niet ter zitting verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
- 1.
[appellant] is geboren uit de relatie van [de moeder] (hierna: de moeder) en
[de vader] (hierna: de vader). De moeder is op 14 februari 2007 overleden. De vader heeft [appellant] niet erkend en is niet in een verzorgende en opvoedende rol bij [appellant] betrokken.
- 2.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 15 mei 2007 is BJZ met de voogdij over [appellant] belast. [appellant] was toen al sinds 7 februari 2006 (voorlopig) onder toezicht gesteld van BJZ. Sinds 2006 en tot voor kort woonde [appellant] samen met zijn zusje in een pleeggezin.
- 3.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 12 oktober 2011 is met ingang van 11 oktober 2011 een voorlopige machtiging tot plaatsing van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend voor de duur van vier weken.
- 4.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2011 is de beschikking van 12 oktober 2011 bekrachtigd en is voorts met ingang van 8 november 2011 machtiging verleend tot plaatsing van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden, derhalve tot 8 mei 2012.
- 5.
BJZ heeft de kinderrechter op 27 maart 2012 verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] in een gesloten jeugdzorgvoorziening te verlengen voor de duur van één jaar.
- 6.
De rechtbank heeft op dit verzoek beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
De relatieve bevoegdheid van de rechtbank
- 7.
[appellant] voert aan dat de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, niet bevoegd was om van het inleidend verzoek kennis te nemen. Nu de voogdij over [appellant] bij BJZ Groningen, gevestigd te Groningen, berust, was de rechtbank Groningen volgens [appellant] relatief bevoegd.
- 8.
BJZ stelt dat het verzoekschrift op 21 maart 2012 bij de rechtbank Groningen is ingediend. Op 26 maart 2012 heeft BJZ het verzoekschrift retour ontvangen van de rechtbank Groningen, met daarbij de opmerking dat de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, bevoegd is, nu de vader van [appellant] woonachtig is in Lelystad. BJZ heeft de rechtbank vervolgens telefonisch geïnformeerd dat [appellant] onder voogdij staat bij BJZ en dat de vader geen gezag heeft. De rechtbank Groningen heeft echter gepersisteerd bij haar standpunt dat de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, relatief bevoegd is, waarna BJZ het verzoekschrift aldaar heeft ingediend. De rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, heeft zich niet onbevoegd verklaard.
- 9.
Het hof stelt voorop dat de beslissing van de eerst aangezochte rechter dat hij relatief onbevoegd is en de zaak verwijst naar een andere rechter van gelijke rang, ingevolge het bepaalde in artikel 270 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient te worden neergelegd in een beschikking. Het bevreemdt het hof dan ook dat de rechtbank Groningen in deze geen formeel juridische beslissing heeft genomen, maar zich heeft beperkt tot het terugsturen van het inleidend verzoek naar BJZ. Deze gang van zaken acht het hof onjuist en in strijd met de wet.
- 10.
Het hof zal hierna beoordelen of de rechtbank Groningen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij relatief onbevoegd was om van het inleidend verzoek kennis te nemen.
- 11.
Artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in zaken betreffende minderjarigen, hieronder ook begrepen een verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, de rechter van de woonplaats van de minderjarige bevoegd is.
- 12.
Ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Vast staat dat BJZ is belast met de voogdij over [appellant]. Nu BJZ haar statutaire zetel in Groningen heeft, is Groningen ingevolge artikel 1:10 BW de woonplaats van BJZ en kan worden geconcludeerd dat ook [appellant] zijn woonplaats in Groningen heeft. De rechtbank Groningen was derhalve op grond van artikel 265 Rv relatief bevoegd om van het verzoek tot verlenging van de machtiging kennis te nemen.
- 13.
Het betoog van BJZ dat ook de rechtbank Zwolle-Lelystad relatief bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen op grond van artikel 262 Rv mist juridische grondslag. Nog los van het feit dat de vader van [appellant] - anders dan BJZ meent - in deze geen belanghebbende is, nu hij [appellant] niet heeft erkend en niet in een verzorgende en opvoedende rol bij [appellant] is betrokken, derogeert artikel 265 Rv als lex specialis aan het algemene artikel 262 Rv.
- 14.
Gelet op het vorenstaande, heeft [appellant] terecht naar voren gebracht dat de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, relatief onbevoegd was om van het verzoek van BJZ kennis te nemen.
- 15.
In verzoekschriftprocedures geldt als uitgangspunt dat de rechter de relatieve bevoegdheid ambtshalve moet toetsten. Het gaat immers om zaken waarin de rechtsgevolgen niet ter vrije bepaling van partijen staan. Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2012 valt niet af te leiden dat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, door de kinderrechter aan de orde is gesteld. Nu uit de in eerste aanleg overgelegde stukken naar voren komt dat de machtiging waarvan verlenging werd verzocht door de rechtbank Groningen is verleend, en de rechtbank Groningen ook alle daaraan voorafgaande verzoeken betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] heeft behandeld, had naar het oordeel van het hof van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, mogen worden verwacht dat - nu de rechtbank Groningen dat had nagelaten - een beslissing over de bevoegdheid werd genomen. Het had hierbij in de rede gelegen dat de zaak in de stand waarin deze zich bevond was verwezen naar de rechtbank Groningen. Dat dit niet is gebeurd klemt temeer nu als gevolg hiervan niet mr. Mullaart - die [appellant] ook in voorgaande procedures heeft bijgestaan en daardoor bekend is met [appellant]s situatie en zijn vertrouwen geniet - maar een advocaat uit het arrondissement Zwolle-Lelystad aan [appellant] is toegevoegd.
- 16.
Het hof ziet evenwel geen aanleiding om de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, onbevoegd te verklaren om van het verzoek van BJZ kennis te nemen, onder vernietiging van de bestreden beschikking, en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Groningen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat het rechtsgebied van het gerechtshof Leeuwarden ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de Wet op de rechterlijke indeling zowel de rechtbank Zwolle-Lelystad als de rechtbank Groningen omvat. Het gerechtshof Leeuwarden is derhalve ook wanneer de rechtbank Groningen de zaak in eerste aanleg zou hebben behandeld de bevoegde instantie voor de behandeling van het hoger beroep. [appellant] heeft daarom, hoewel juridisch correct, geen belang bij deze grief.
Het recht van hoor- en wederhoor
- 17.
[appellant] is van mening dat bij een zo zwaarwichtig verzoek als het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg, waarbij bovendien anders dan te doen gebruikelijk is verzocht om deze met een jaar te verlengen, in plaats van met zes maanden, de kinderrechter geen beslissing had mogen geven zonder hem te horen. Anders dan zijn advocaat ter zitting bij de kinderrechter naar voren heeft gebracht, was [appellant] van mening dat de machtiging slechts voor de duur van zes maanden mocht worden verlengd. Dit heeft hij niet aan de kinderrechter kenbaar kunnen maken.
- 18.
Dat het horen van de minderjarige een essentieel onderdeel is van de procedure tot het verkrijgen van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing, blijkt uit de tekst van artikel 29f lid 1 WJZ, alsmede uit de memorie van toelichting.
- 19.
Artikel 29 f lid 1 WJZ - voor zover thans van belang - bepaalt dat de kinderrechter de jeugdige hoort alvorens te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing, tenzij de kinderrechter vaststelt dat de jeugdige niet bereid is zich te doen horen.
- 20.
In de memorie van toelichting staat bij artikel 29f lid 1 WJZ vermeld:
“Het onderhavige artikel bevat een aantal aanvullingen op die regeling die recht doen aan de ingrijpendheid van de maatregel. Zo wordt aan de rechter niet de vrijheid gelaten de jeugdige al dan niet te horen. Het eerste lid vereist dat de rechter de jeugdige en de stichting (of in voorkomende gevallen de raad) hoort. Dit geldt zowel wanneer een machtiging wordt verzocht als wanneer een voorlopige machtiging wordt verzocht. Van horen kan slechts worden afgezien als de rechter vaststelt dat de persoon niet bereid is zich te laten horen.”
- 21.
Hoewel de aan [appellant] toegevoegde advocaat wel namens [appellant] ter zitting is verschenen, maken de omstandigheden van het geval dat in casu naar het oordeel van het hof onvoldoende aan de hoorplicht van artikel 29f lid 1 WJZ is voldaan. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat ter zitting voor alle aanwezigen duidelijk was dat [appellant] voornemens was om naar de zitting van de kinderrechter te komen om te worden gehoord, maar dat hij door omstandigheden buiten zijn schuld gelegen niet aanwezig heeft kunnen zijn. Vast staat immers dat de jeugdzorginstelling waar [appellant] verblijft, [X] te [plaats], had verzuimd het vervoer van [appellant] naar de rechtbank te regelen. Daar komt bij dat uit het kinderverhoor in hoger beroep naar voren is gekomen dat [appellant] niet alleen bereid was zich te laten horen, maar dat hij zelfs uitdrukkelijk wenste te worden gehoord. Hij was het immers niet eens met de verzochte duur van de machtiging. Hoewel [appellant]s advocaat ter zitting heeft verklaard dat [appellant] het verzoek van BJZ ondersteunde, was dit volgens [appellant] zo niet besproken.
- 22.
Gelet op de aard en de ingrijpendheid van de onderhavige maatregel, zeker nu deze was verzocht voor een aanzienlijke langere termijn dan te doen gebruikelijk, had de kinderrechter [appellant] de mogelijkheid moeten bieden om op korte termijn alsnog te worden gehoord. Nu de kinderrechter dit heeft nagelaten, is onvoldoende aan de wettelijke hoorplicht voldaan en kleeft er een gebrek aan de bestreden beschikking.
- 23.
[appellant] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij vindt dat dit gebrek in hoger beroep voldoende is hersteld, doordat hij alsnog - zowel voorafgaand aan de zitting door een raadsheer-commissaris als ter zitting - is gehoord. Nu de procedure in hoger beroep er mede toe strekt eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren, is het hof met [appellant] van oordeel dat het gebrek aan de bestreden beschikking in hoger beroep voldoende is hersteld. Gelet hierop heeft [appellant] ook bij behandeling van deze klacht geen belang.
De verlenging van de machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg
- 24.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg ten onrechte met een jaar is verlengd, in plaats van - zoals te doen gebruikelijk - met een half jaar. [appellant] bestrijdt niet dat de in artikel 29b lid 3 WJZ genoemde gronden voor de machtiging aanwezig zijn, maar voert aan dat hij een halfjaarlijks toetsmoment gewenst acht, zodat zijn behandeling kan worden gevolgd en zijn vooruitgang wordt bewaakt.
- 25.
BJZ stelt zich op het standpunt dat er voldoende gronden aanwezig zijn die verlenging van de machtiging tot plaatsing van [appellant] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg voor de duur van een jaar rechtvaardigen. BJZ stelt dat verlenging voor een jaar is verzocht, omdat [X] heeft aangegeven dat de behandeling van [appellant] nog zeker anderhalf à twee jaar zal gaan duren. Daar komt bij dat verlenging van de termijn van de machtiging met een half jaar volgens BJZ te belastend voor [appellant] is. Hij moet dan immers elk half jaar naar de rechtbank reizen voor de verlengingszitting en mist als gevolg daarvan een dag school en therapie.
- 26.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden een halfjaarlijkse rechterlijke toetsing van de machtiging tot gesloten plaatsing op zijn plaats is. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat het EVRM regelmatige toetsing van de rechtmatigheid van een dergelijke vrijheidsontnemende maatregel voorschrijft. Hoewel BJZ heeft aangevoerd dat verlenging van de duur van de machtiging met een half jaar onnodig belastend voor [appellant] zou zijn, is uit het kinderverhoor van [appellant] naar voren gekomen dat hij juist door de langere duur van de machtiging extra wordt belast, nu hij een dergelijke periode moeilijk kan overzien. Nu [appellant] gemotiveerd heeft betoogd belang te hebben bij een halfjaarlijkse toetsing, zodat zijn behandeling kan worden gevolgd en zijn vooruitgang wordt bewaakt, terwijl vast staat dat [appellant] zich tot het uiterste inspant om de behandeling tot een succes te maken, is het hof van oordeel dat aan dit belang tegemoet moet worden gekomen. BJZ heeft ter zitting weliswaar naar voren gebracht dat er elke drie maanden een behandelbespreking over [appellant] plaatsvindt, en dat zijn behandeling en vooruitgang daardoor voldoende worden getoetst, maar het hof is van oordeel dat in deze - gelet op de aard en het ingrijpende karakter van de maatregel - een rechterlijke toetsing geboden is. Zoals BJZ terecht stelt is de verwachte duur van de behandeling een belang dat ook bij de beoordeling in aanmerking dient te worden genomen, maar onder de gegeven omstandigheden dient naar het oordeel van het hof - mede gelet op zijn positieve instelling ten opzichte van de behandeling - het belang van [appellant] bij een halfjaarlijkse toetsing te prevaleren. Daar komt bij dat een kortere duur van de machtiging niet in de weg hoeft te staan aan een succesvolle afronding van de behandeling.
Conclusie
- 27.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, zal het hof de verlenging van de machtiging tot plaatsing van [appellant] in een gesloten jeugdvoorziening uitsluitend voor de periode van 8 mei 2012 tot 8 november 2012 bekrachtigen. De machtiging zal worden vernietigd voor de periode vanaf 8 november 2012 en het inleidend verzoek van BJZ zal worden afgewezen voor zover dit ziet op de periode vanaf 8 november 2012.
- 28.
Het hof zal derhalve als volgt beslissen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 3 mei 2012 waarvan beroep, voor zover daarbij machtiging is verleend tot plaatsing van [appellant] in een gesloten jeugdzorgvoorziening voor de periode van 8 mei 2012 tot 8 november 2012;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 3 mei 2012 waarvan beroep, voor zover daarbij machtiging is verleend tot plaatsing van [appellant] in een gesloten jeugdzorgvoorziening voor de periode vanaf 8 november 2012;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van BJZ tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] in een gesloten jeugdzorgvoorziening af voor zover het de periode vanaf 8 november 2012 betreft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, A.W. Beversluis en A.H. Garos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 juli 2012 in bijzijn van de griffier.