Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2018/1673 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld
Artikel 10 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 02-12-2018
- Bronpublicatie:
23-10-2018, PbEU 2018, L 284 (uitgifte: 12-11-2018, regelingnummer: 2018/1673)
- Inwerkingtreding
02-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-10-2018, PbEU 2018, L 284 (uitgifte: 12-11-2018, regelingnummer: 2018/1673)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten, indien:
- a)
het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat is gepleegd;
- b)
het strafbare feit door een van zijn onderdanen is gepleegd.
2.
Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht uit te breiden naar in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:
- a)
de dader zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van die lidstaat heeft;
- b)
het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon.
3.
Indien meer dan één lidstaat rechtsmacht heeft ten aanzien van een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafbaar feit en elk van hen ten aanzien van dezelfde feiten op geldige wijze vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg welk van hen de dader zal vervolgen, teneinde de procedure in één lidstaat te concentreren.
Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende factoren:
- a)
het grondgebied van de lidstaat waar het strafbare feit is gepleegd;
- b)
de nationaliteit of verblijfplaats van de dader;
- c)
het land van oorsprong van het slachtoffer of de slachtoffers, en
- d)
het grondgebied waarop de dader werd aangetroffen.
In voorkomend geval wordt de zaak overeenkomstig artikel 12 van Kaderbesluit 2009/948/JBZ naar Eurojust verwezen.