Zie p. 1 van de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2010.
HR, 16-09-2011, nr. 10/05436
ECLI:NL:HR:2011:BQ8871
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-09-2011
- Zaaknummer
10/05436
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BQ8871
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8871, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8871
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8871, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8871
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Familierecht; alimentatie gewezen echtelieden; draagkracht alimentatieplichtige; oordeel dat inkomen nieuwe partner alimentatieplichtige in het onderhavige geval niet behoeft te worden meegenomen in de draagkrachtberekening deugdelijk gemotiveerd.
16 september 2011
Eerste Kamer
10/05436
DV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 91479/FA RK 08-1492 van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2009 en 8 april 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.038.259 van het gerechtshof te Leeuwarden van 30 september 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 september 2011.
Conclusie 14‑06‑2011
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Conclusie inzake:
[De vrouw]
tegen
[De man]
1.
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de draagkracht van de man in het kader van de vaststelling van partneralimentatie. De zaak komt naar mijn mening voor toepassing van art. 81 RO in aanmerking, zodat volstaan wordt met een verkorte conclusie.
2.
Partijen zijn op 20 juni 1973 in de gemeente Rauwerderhem, thans gemeente Boarnsterhim, met elkaar in algemene gemeenschap van goederen gehuwd.1.
3.
Bij inleidend verzoekschrift van 10 september 2008 heeft de man de rechtbank te Leeuwarden verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en, voor zover thans van belang, te bepalen dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw een door de rechtbank conform de draagkracht en behoefte vast te stellen partneralimentatie zal betalen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de draagkrachtberekening van de man en — voor zover van belang — verzocht de man te veroordelen tot het betalen van een partneralimentatie van € 905 met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.
Bij beschikking van 21 januari 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak wat betreft de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw verwezen naar de terechtzitting. De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2009 plaatsgevonden.
5.
De echtscheidingsbeschikking is op 18 februari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op 27 april 2009 is de man hertrouwd.
6.
Bij beschikking van 8 april 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat de man met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen een bedrag van € 905 per maand moet betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud.
7.
De man is tegen de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden. Daarbij heeft de man, voor zover van belang, het hof verzocht onder vernietiging van de beschikking van de rechtbank, te bepalen dat de man met ingang van de datum van de echtscheiding aan de vrouw een bruto partneralimentatie van € 272 per maand verschuldigd is tot en met ingang van de datum waarop de man zijn ouderdomspensioen zal genieten.
8.
De vrouw heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend en incidenteel appel ingesteld, dat de man heeft bestreden (maar in cassatie niet van belang is).
9.
Bij beschikking van 30 september 2010 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw beslissende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 18 februari 2009 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) tot 27 april 2009 (de datum van het huwelijk van de man) bepaald op € 743 per maand en met ingang van 27 april 2009 op € 334 per maand.
10.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. De man is in cassatie niet verschenen.2.
11.
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel 1 klaagt dat het hof niet, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het inkomen van de nieuwe vrouw van de man niet is meegenomen in de draagkrachtberekening van de man, terwijl dit wel past in de systematiek van de Tremanormen.
12.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man is de rechter in hoge mate vrij en mag hij rekening houden met alle omstandigheden, waaronder redelijke uitgaven die ten laste van de man komen. De financiële positie van de nieuwe partner van de man kan daarbij van betekenis zijn, maar dit impliceert niet dat de tweede vrouw moet opkomen voor de alimentatie ten behoeve van de eerste. De omstandigheid dat de tweede vrouw een inkomen heeft, kan echter betekenen dat de draagkracht van de man door het tweede huwelijk niet of in mindere mate verslechtert of zelfs — doordat lasten worden verdeeld — verbetert.3.) De inkomsten van de nieuwe partner blijven buiten de draagkrachtberekening, indien deze toereikend zijn om die partner in eigen levensonderhoud te laten voorzien. De helft van de woonlasten en overige gezamenlijke lasten worden dan aan die partner toegerekend en voor de toe te passen bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage wordt die partner buiten beschouwing gelaten. Naar gelang bij de onderhoudsplichtige al dan niet eigen kinderen inwonen, voor wie hij financieel moet opkomen, geldt ten aanzien van de partneralimentatie in een dergelijk geval voor hem de norm voor een eenoudergezin dan wel voor een alleenstaande en wordt het draagkrachtpercentage dienovereenkomstig aangepast. Indien het inkomen van de nieuwe partner niet toereikend is om in eigen onderhoud te voorzien, wordt, indien sprake is van vaststelling van partneralimentatie, dat inkomen als gezinsinkomen bij dat van de onderhoudsgerechtigde opgeteld. Voor de toe te passen bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage wordt dan uitgegaan van een gezinssituatie.4.
13.
Het hof heeft ten aanzien van de man de bijstandsnorm van een gezin toegepast5., waarmee het hof kennelijk heeft aangenomen dat het inkomen van de nieuwe echtgenote van de man niet toereikend is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Uit de gedingstukken in hoger beroep blijkt dat partijen het inkomen van de nieuwe echtgenote van de man hebben betrokken bij de vraag in hoeverre de man ten koste van zijn draagkracht gehouden is een bijdrage te leveren aan het levensonderhoud van de kinderen van zijn nieuwe echtgenote en in welke mate de nieuwe echtgenote van de man zelf onderhoudsplichtig is jegens haar kinderen.6. Uit het aldus gevoerde partijdebat heeft het hof begrijpelijkerwijs kunnen opmaken dat een van de geschilpunten ten aanzien van de partneralimentatie (zie rov. 9 en 10) de positie van de man als stiefvader betreft en de vraag of de man in dat verband onderhoudsplichtig is jegens de kinderen van zijn nieuwe echtgenote. Over deze vraag heeft het hof zich vervolgens in rov. 13 t/m 16 gebogen, waarbij het hof in zoverre wel met het inkomen van de nieuwe echtgenote van de man rekening heeft gehouden in die zin dat zij wordt geacht ook bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen. Hierdoor kan de draagkrachtruimte van de man naar het oordeel van het hof voor 52,5% worden aangewend voor partneralimentatie. Dit oordeel is aan het hof als feitenrechter voorbehouden. De daartegen gerichte klacht faalt mitsdien.
14.
Het onderdeel ziet overigens over het hoofd dat indien de nieuwe partner van de man met een inkomen van ongeveer € 1.700 netto per maand zelf in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, deze inkomsten buiten de draagkrachtberekening blijven. De vraag óf het inkomen van de nieuwe echtgenote toereikend is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zoals nr. 1.6 van het cassatieverzoekschrift met stelligheid beweert dan wel dat inkomen onderdeel vormt van het gezinsinkomen waarvan het hof kennelijk is uitgegaan, is in de feitelijke instanties ook niet aan de orde gekomen.7. Voor zover het onderdeel ter zake een beroep doet op de zogenaamde Tremanormen, verliest het uit het oog dat deze richtlijnen volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen ‘recht’ in de zin van art. 79 RO vormen, zodat over schending van die normen in cassatie niet kan worden geklaagd.8.
15.
Onderdeel 2 klaagt dat het hof in rov. 17 niet, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom de hypotheeklasten van de man deels dubbel zijn meegeteld alsmede het volledige forfait overige eigenaarslasten en derhalve de consequenties van de afspraken tussen partijen heeft miskend. Ter toelichting stelt het onderdeel dat in het bedrag van € 796 (hypotheekrente) een bedrag van € 288 inzake de maandelijkse rente van de voormalige echtelijke woning van partijen is verdisconteerd. Dit bedrag zou, gelet op een tussen partijen gemaakte afspraak, met € 144 omlaag moeten tot € 652 en het bedrag van € 144 aan niet-aftrekbare hypotheekrente zou uit de draagkrachtberekening moeten verdwijnen. Ook zou met slechts de helft van het forfait overige eigenaarslasten rekening mogen worden gehouden. Het correcte bedrag aan woonlasten is daarom € 497,50 in plaats van € 833, aldus de vrouw.
16.
Het bedrag van € 796 aan hypotheekrente wordt niet betwist evenmin als de maandelijkse rente van de voormalige echtelijke woning ad € 288,66. In eerste aanleg heeft de man zich bereid verklaard de eigenaarslasten met betrekking tot deze woning te blijven voldoen tot de woning in eigendom is overgedragen aan een derde.9. In hoger beroep heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw gehouden is om met ingang van 1 oktober 2008 de helft van de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning van partijen aan de man te vergoeden, hetgeen de vrouw heeft bestreden.10. Op de op 11 januari 2010 gehouden comparitie van partijen hebben partijen ter beëindiging van een deel van hun geschil en de procedure in hoger beroep onder meer verklaard te zijn overeengekomen ‘dat de aan de echtelijke woning verbonden eigenaarslasten gedeeld moeten worden, maar dat deze lasten verrekend zullen worden met de te verwachten overwaarde uit de verkoop van de echtelijke woning. Voor zover het het aan de vrouw toekomende deel betreft’.
17.
Het hof heeft ten aanzien van de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning in rov. 17 overwogen dat de helft, afgerond op een bedrag van € 144 per maand, zal worden opgenomen in de draagkrachtberekening van de man. Deze verdeling heeft het hof gebaseerd op de tussen partijen op 11 januari 2010 gesloten overeenkomst, op grond waarvan de lasten van de echtelijke woning bij helfte zullen worden verdeeld totdat de woning is verkocht en geleverd. Hiervan uitgaande heeft het hof twee draagkrachtberekeningen aan zijn beschikking gehecht, waarvan de basis van de posten en bedragen de berekening van de rechtbank is, voor zover daartegen niet is gegriefd dan wel in appel door de man niet betwist en behoudens voor zover het hof niet anders heeft geoordeeld (rov. 18). De rechtbank heeft in de eerste, aan haar beschikking gehechte berekening een bedrag van € 289 aan (aftrekbare) hypotheekrente opgenomen. In de tweede berekening is dat bedrag verhoogd tot € 796 vanwege de hypotheekrente die wordt voldaan voor de woning die de man samen met zijn nieuwe partner heeft gekocht (rov. 3.1, slot).
18.
In de hypotheeklasten van € 796 is de hypotheekrente van € 288 verdisconteerd. Het hof heeft vervolgens de helft van dit bedrag aangemerkt als woonlast in de vorm van niet-aftrekbare hypotheekrente. Aldus heeft het hof bij het vaststellen van de draagkracht van de man rekening gehouden met de afspraak tussen partijen inzake het delen van de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning. Op grond van deze afspraak betaalt de man immers voorlopig de volledige lasten en is de helft van de hypotheekrente voor hem niet aftrekbaar. Pas bij de eventuele verkoop van de woning zal alsnog met de vrouw een verrekening plaatsvinden met de te verwachten overwaarde uit de verkoop van de woning wat betreft het aan haar toekomende deel. Van een dubbeltelling, zoals het onderdeel betoogt, is geen sprake. Het hof heeft derhalve met de afspraak van partijen en de consequenties daarvan rekening gehouden, zodat het onderdeel feitelijke grondslag mist.
19.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2011
De man heeft bij brief van 29 december 2010 gereageerd op het cassatieverzoekschrift. Gelet op de verplichte procesvertegenwoordiging van art. 426b lid 3 Rv blijft deze brief buiten beschouwing.
Asser/De Boer, Personen- en familierecht, 2010, nr. 627. Zie ook M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, Alimentatieverplichtingen, Monografieën (echt)scheidingsrecht, deel 4a, 2011, p. 49–50.
M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, Alimentatieverplichtingen: berekeningsmethodieken, Monografieën (echt)scheidingsrecht, deel 4b, p. 33–34 en Alimentatieverplichtingen: richtlijnen werkgroep Alimentatienormen, deel 4c, p. 45.
Vgl. de draagkrachtberekening, waarnaar het hof in rov. 18 verwijst (bijlage II bij de beschikking van het hof en de (in het eerste halfjaar van 2009) geldende bijstandsnorm voor een echtpaar (zie M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, Alimentatieverplichtingen: berekeningsmethodieken, Monografieën (echt)scheidingsrecht, deel 4b, p. 103).
Zie het appelrekest, nr.12 en 17–19 en het verweerschrift in appel, nr. 3–9 (p.5–7).
Een toelichting c.q. onderbouwing of een vindplaats naar de gedingstukken in de feitelijke instanties ontbreekt dan ook.
Zie bijv. HR 23 januari 1998, NJ 1998/365.
Verzoekschrift tot echtscheiding, nr. 10. Zie ook het verweerschrift echtscheiding met nevenverzoeken, nr. 8 en rov. 3.1 van de beschikking van de rechtbank.
Appelrekest, nr. 36 (grief X) en het verweerschrift in incidenteel appel, nr. 14–15 respectievelijk het verweerschrift in appel, nr. 19.