Rb. Arnhem, 30-06-2004, nr. 105747
ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5077
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
30-06-2004
- Zaaknummer
105747
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5077, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 30‑06‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding, op te maken bij staat, wegens onrechtmatig handelen van de bank. De rechtbank oordeelt dat het - mede gezien de op haar rustende zorgplicht en de voor X op het spel staande belangen, waaronder het verlies van zijn woning - van de Rabobank kon worden gevergd, dat zij eerst voor X minder belastende maatregel(en) zou beproeven voordat zij alle krediet(faciliteit)en zou opzeggen. Het staat vast dat de Rabobank dat heeft nagelaten.
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105747 / HA ZA 03-1860
Datum vonnis: 30 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te A,
eiser,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. I. van Bekkum te Nijmegen,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd en kantoor houdende te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.F. van Ingen te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als “X” en “Rabobank”.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 7 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. De vaststaande feiten
1.1. Bij notariële akte van overeenkomst tot geldlening met hypothecaire zekerheid d.d. 23 november 1984 (hierna: “Akte 1984”) heeft de Rabobank aan X en zijn echtgenote, mevrouw B, een bedrag van ƒ 158.325,= (€ 71.844,75) geleend. De Akte 1984 is bij de Rabobank geregistreerd onder nummer: 3839.934.362.
Tot zekerheid van deze geldlening hebben X en B aan de Rabobank een recht van eerste hypotheek verleend op hun woonhuis met aanhorigheden te A.
1.2. Bij notariële akte van hypotheekverlening en verpanding d.d. 22 juli 1998 (hierna: “Akte 1998”) hebben X en B tot een bedrag van ƒ 150.000,= (€ 68.067,03) aan de Rabobank een recht van tweede hypotheek verleend op hun woonhuis. Deze hypotheek strekt - zakelijk weergegeven - tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank van X en B te vorderen heeft of mocht hebben. Daarnaast hebben X en B de in de Akte 1998 genoemde roerende zaken aan de Rabobank verpand.
1.3. Op 1 september 1998 is X een eenmanszaak gestart onder de naam C Consultancy.
1.4. Op 2 september 1998 hebben de Rabobank, X en
B een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna: “Geldlening 1998”), op basis waarvan de Rabobank aan X en B een bedrag van ƒ 150.000,= (€ 68.067,03) heeft geleend. De Geldlening 1998 is bij de Rabobank geregistreerd onder nummer: 3839.921.708.
1.5. Op 17 maart 2000 hebben de Rabobank en X een rekening-courantovereenkomst gesloten (hierna: “de RC-overeenkomst”). Ter financiering van bedrijfs- of beroepsuitoefening is daarbij aan X een kredietfaciliteit verleend tot een bedrag van ƒ 30.000 (€ 13.613,41). De RC-overeenkomst is bij de Rabobank geregistreerd onder nummer 3697.33.525. De daaraan gekoppelde rekening is op naam gesteld van C Consultancy.
1.6. Bij overeenkomst van verpanding d.d. 17 maart 2000 (hierna: “Pandakte 2000”) heeft X onder meer zijn vorderingen op derden aan de Rabobank verpand.
1.7. X en B houden bij de Rabobank een gezamenlijke betaalrekening met kredietfaciliteit (rekeningnummer: 3839.01.391). Daarnaast houdt B een betaalrekening met kredietfaciliteit (rekeningnummer: 3839.22.925).
1.8. Op alle krediet(faciliteit)en zijn - verschillende - door de Rabobank gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing.
1.9. Op 28 december 2000 heeft X zijn eenmanszaak C Consultancy ingebracht in de besloten vennootschap C Consultancy B.V., gevestigd te Westervoort. X is directeur, enig aandeelhouder van C Consultancy B.V.
1.10. De balans per 30 juni 2001 van C Consultancy B.V. (productie 7a CvA) bevat de post “Rabobank RC ƒ 29.864,65”.
1.11. Op verzoek van de Rabobank heeft C Consultancy B.V., daarbij vertegenwoordigd door X, in november 2001 een notitie opgesteld (productie 10 CvA). Die notitie geeft een overzicht van de op dat moment bestaande situatie en de toekomstverwachtingen van C Consultancy B.V.
In die notitie schetst C Consultancy B.V. ook een plan van aanpak, dat onder meer behelst dat zij de Rabobank (i) om hulp zal vragen om orde op zaken te stellen en (ii) zal verzoeken haar een ruimer krediet (ƒ 300.000) te verstrekken. Deze notitie wordt afgesloten met:
“Verder ben ik bereid om als onderpand te laten opnemen mijn huis, maar hierover heb ik nog nader contact met de bank(maandag 26 november).
Voorafgaand aan het gesprek met de bank heb ik een onderhoud met een financieel adviseur.
Indien de bank en de financieel adviseur negatief adviseren, zal ik zo spoedig mogelijk weer contact opnemen met de advocaat om over te gaan naar een faillissementsaanvraag, ondanks dat ik het volste vertrouwen heb in het voortbestaan van ons bedrijf.
X
Cconsultancy bv”
1.12. De pandlijst d.d. 29 november 2001 is op naam gesteld van C Consultancy. Met dat document, dat door X is ondertekend, is opgave gedaan van aan de Rabobank te verpanden rechten/vorderingen (productie 9 CvA). De pandlijst bevat de zinsnede:
“De pandgever verklaart bevoegd te zijn tot verpanding van deze rechten/vorderingen, en verklaart dat daarop geen beperkte rechten of beslagen rusten tenzij anders is vermeld”
1.13. De pandlijst d.d. 29 november 2001 gaat vergezeld van acht facturen, die C Consultancy B.V. aan haar opdrachtgevers heeft verzonden.
Het op deze facturen van C Consultancy B.V. genoemde rekeningnummer is gelijk aan dat, waaronder de RC-overeenkomst bij de Rabobank is geregistreerd.
1.14. Bij brief van 7 december 2001 heeft de Rabobank alle aan X en B verstrekte krediet(faciliteit)en opgezegd (productie 7 CvA). De Rabobank heeft zich beroepen op de volgende overschrijdingen:
? RC-overeenkomst: een stand van ƒ 33.852,82 debet bij een limiet van ƒ 21.000,00;
? Betaalrekening 3839.01.391: een stand ƒ 6.186,26 debet bij een limiet van ƒ 5.000,00;
? Betaalrekening 3839.22.925: een stand van ƒ 184,= debet zonder afgegeven limiet.
1.15. Ook heeft de Rabobank in voornoemde brief aangevoerd dat zij, door de onvoldoende vermogenspositie, de verliesgevende exploitatie en onvoldoende vertrouwen in de opgestelde plannen en prognoses, de verzochte uitbreiding van de financiering niet zou verstrekken.
1.16. De Rabobank heeft de debiteuren vermeld op de pandlijst d.d. 29 november 2001 aangeschreven.
1.17. C Consultancy B.V. is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 17 november 2002 in staat van faillissement verklaard. X heeft een doorstart gemaakt met een (nieuwe) eenmanszaak.
1.18. Bij brief van 7 oktober 2003 zijn X en B namens de Rabobank bericht, dat de Rabobank zou overgaan tot executoriale verkoop van hun woning (productie 1 bij dagvaarding). Hangende de onderhavige procedure heeft de Rabobank die uitwinning opgeschort.
2. Het geschil
2.1. Zakelijk weergegeven, stelt X - en hij vordert terzake een verklaring voor recht - dat de Rabobank in haar verplichtingen jegens hem en de voorheen door hem bestuurde C Consultancy B.V. tekortgeschoten is, althans onrechtmatig jegens beide gehandeld heeft. X baseert het tekortschietend, dan wel onrechtmatig handelen van de Rabobank met name op het - na de opzegging van de krediet(faciliteit)en - doen van mededeling van een vermeend pandrecht en het inzetten en voortzetten van het executietraject.
X acht de Rabobank jegens hem gehouden tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
2.2. De Rabobank heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij bestrijdt dat zij onrechtmatig en onzorgvuldig jegens X heeft gehandeld. De Rabobank erkent weliswaar dat zij debiteuren heeft aangeschreven die toebehoorden aan C Consultancy B.V., maar bestrijdt dat zij daarmee onrechtmatig jegens X heeft gehandeld. Naar haar overtuiging zou dat handelen hooguit als onrechtmatige daad jegens C Consultancy B.V. kunnen worden gekwalificeerd. Overigens betwist de Rabobank, dat X schade heeft geleden en dat er causaal verband bestaat tussen die schade en het handelen van de Rabobank. Ten slotte heeft de Rabobank, voor het geval zij jegens X aansprakelijk en tot schadevergoeding gehouden zou zijn, een beroep gedaan op eigen schuld van X.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt het volgende voorop. C Consultancy B.V. is in deze procedure geen partij. Voorzover de vordering schade betreft die aan deze vennootschap is toegebracht dan wel door haar is geleden, is de vordering reeds op die grond niet toewijsbaar.
3.2. Datzelfde lot treft de stelling van X, dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door - zakelijk weergegeven - mededeling te doen van een vermeend, namelijk niet-bestaand pandrecht. De op die stelling gebaseerde vordering tot schadevergoeding strandt om de volgende redenen.
3.3. Onbetwist is, dat X het op basis van de RC-overeenkomst aan hem verstrekte krediet heeft ingebracht in C Consultancy B.V. Dat krediet komt immers niet alleen voor op de balans 2001 van C Consultancy B.V.; het daaraan gekoppelde rekeningnummer wordt ook vermeld op de rekeningen die C Consultancy B.V. aan haar opdrachtgevers heeft verzonden.
3.4. Nu X de (wijze van) inbreng niet nader heeft gemotiveerd of toegelicht, kwalificeert de rechtbank deze, zoals ook de Rabobank heeft betoogd, als contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek (BW).
Daardoor is de volledige RC-overeenkomst - zowel de verstrekte lening, als de daaraan gekoppelde pandrechten/zeker-heden, aldus artikel 6:159 lid 3 juncto de openingszin van artikel 6:157 lid 2 BW - aan C Consultancy B.V. overgedragen.
3.5. Deze contractsoverneming betekende ook, dat vorderingen van C Consultancy B.V., en niet langer vorderingen van X privé, aan de Rabobank dienden te worden verpand en op de pandlijst d.d. 29 november 2001 dienden te worden geplaatst. Dat die pandlijst (nog) op naam was gesteld van de eenmanszaak C Consultancy, hetgeen gezien het voorgaande inmiddels C Consultancy B.V. diende te zijn, maakt dat niet anders. Temeer niet daar X (ook) bevoegd was C Consultancy B.V. te vertegenwoordigen en er op die pandlijst - naar uit het voorgaande blijkt, terecht - alleen vorderingen van C Consultancy B.V. voorkwamen.
3.6. Nu de RC-overeenkomst niet alleen aan C Consultancy B.V. was overgedragen, maar ook op 7 december 2001 was opgezegd, stond het de Rabobank in beginsel vrij om de bij de RC-overeenkomst aan haar verstrekte zekerheden uit te winnen. Tot die zekerheden behoorden de op 29 november 2001 aan de Rabobank verpande vorderingen.
3.7. Bij dat alles geldt weliswaar de voorwaarde, dat de Rabobank tot opzegging van de RC-overeenkomst bevoegd was, maar de vraag of zij dat was kan hier onbeantwoord blijven. Een eventuele onrechtmatigheid van, dan wel onregelmatigheid bij die opzegging kan immers slechts leiden tot het oordeel, dat de Rabobank jegens C Consultancy B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van haar zijde van de verbintenis, dan wel jegens C Consultancy B.V. onrechtmatig heeft gehandeld. Een eventueel aan die vaststelling te koppelen vordering tot schadevergoeding kan slechts door C Consultancy B.V. worden ingesteld. Zij is in deze procedure echter geen partij. Het voorgaande verklaart (ook), waarom de opzegging van de RC-overeenkomst in het verdere verloop van dit vonnis buiten beschouwing blijft.
3.8. Voorzover X heeft willen betogen, dat de Rabobank op andere gronden jegens hem gehouden is tot vergoeding van de door C Consultancy B.V. geleden schade, vindt die stelling geen steun in de feiten. Zij wordt - mede gezien de gemotiveerde betwisting door de Rabobank - verworpen.
3.9. Vaststaat, dat alle door de Rabobank aan X verleende krediet(faciliteit)en zijn opgezegd.
X klaagt er niet over, dat de Rabobank bij haar opzegging de overeengekomen opzegtermijn(en) heeft geschonden. Wel stelt X, dat de Rabobank - naar de rechtbank begrijpt: op andere gronden - toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen althans onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft.
3.10. Ter comparitie heeft X zich beroepen op het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 18 februari 2003 (JOR 2003, 267) en gesteld dat de kredietopzeggingen niet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar de overtuiging van X heeft de Rabobank onvoldoende de scheiding tussen privé en vennootschap in aanmerking genomen. De Rabobank heeft ook ter comparitie volhard in haar betwisting.
3.11. De vraag of de opzegging van de diverse krediet(faciliteit)en in dit concrete geval het door de Rabobank beoogde rechtsgevolg heeft gehad, dient te worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Immers, ook indien uit de aard van de specifieke overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat de opzegging slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat.
3.12. Voor de Rabobank geldt dat zij, uit hoofde van de maatschappelijke functie van banken, een bijzondere zorgplicht heeft. Niet alleen jegens haar cliënten op basis van de met hen bestaande contractuele verhouding. Ook ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij een kredietopzegging impliceert dit, zoals X heeft aangevoerd, dat deze ten minste zal moeten voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.13. In het in rechtsoverweging 3.10 genoemde, en door X aangehaalde, arrest somt het Hof negen, niet-limitatieve, factoren op die van belang zijn bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van een bankkrediet. Ook de rechtbank acht die factoren van belang.
Geprojecteerd op de onderhavige zaak leiden de - te dezen - relevante factoren tot het oordeel, dat de opzegging van de krediet(faciliteit)en een buitenproportionele maatregel was. Die conclusie wordt hierna toegelicht en aan de hand van de door het Hof relevant geachte factoren - die deels gebundeld worden besproken - uitgewerkt.
Duur en complexiteit kredietrelatie
3.14. Hoewel de kredietrelatie niet ingewikkeld was, bestond zij ten tijde van de opzegging zeventien jaar. Bij de opzegging van een dergelijke langdurige relatie past terughoudendheid; uit niets blijkt dat de Rabobank die heeft betracht. Deze omstandigheid (alleen) rechtvaardigt evenwel niet de conclusie, dat de Rabobank bij de opzegging van de krediet(faciliteit)en onzorgvuldig heeft gehandeld.
(Omvang) kredietrelatie en verstrekte zekerheden
3.15. De Rabobank heeft aan X (en B) krediet verstrekt tot - in hoofdsom - een totaalbedrag van:
? Akte 1984 ƒ 158.325,00 / € 71.844,75
? Geldlening 1998 ƒ 150.000,00 / € 68.067,03
? Betaalrekening 3839.01.391 ƒ 5.000,00 / € 2.268,90
? Betaalrekening 3839.22.925 ƒ 2.500,00 / € 1.134,45
Totaal ƒ 315.825,00 / € 143.315,14
3.16 Deze kredieten waren versterkt door uiteenlopende zekerheden. Het totale hypotheekbedrag beliep ƒ 308.325 (€ 139.911,79) exclusief rente en kosten.
3.17 In haar opzeggingsbrief d.d. 7 december 2001 heeft de Rabobank haar openstaande vordering op X in hoofdsom begroot op ƒ 302.126,39 (€ 137.098,98). Volledigheidshalve vermeldt de rechtbank, dat in dat bedrag ook de op basis van de RC-overeenkomst verstrekte lening (ad ƒ 30.000,00 ingeperkt tot ƒ 21.000,00) begrepen is. De daarvoor gestelde zekerheden vertegenwoordigden - blijkens de pandlijst d.d. 29 november 2001 - een waarde van ƒ 65.710,25 (€ 29.818,01) inclusief BTW.
3.18 X heeft de hoogte van de totaal openstaande vordering niet bestreden. Wel heeft hij ter comparitie aangevoerd, dat er voldoende dekking was en ook dat de Rabobank zijn huis had laten taxeren.
3.19 De totale vordering van de Rabobank, afgezet tegen het in rechtsoverweging 3.16 genoemde totale hypotheekbedrag, onderschrijft het standpunt van X, dat er voldoende dekking (te verstrekken) was. Nadere steun voor dat standpunt vindt de rechtbank in de Toelichting financieringsaanvraag d.d. 26/29 oktober 2001 (productie 7b CvA). In dat door de Rabobank opgestelde stuk wordt onder meer bevestigd, dat X de overwaarde van zijn woning heeft aangeboden als onderpand voor de financieringsaanvraag. De Rabobank heeft dit aanbod in rechte niet betwist. Zij heeft nagelaten toe te lichten, en daardoor is het is onduidelijk (gebleven), waarom zij dit aanbod niet heeft aanvaard en/of niet kon volstaan met een eis van aanvullende zekerheid.
3.20 De rechtbank oordeelt dat het - mede gezien de op haar rustende zorgplicht en de voor X op het spel staande belangen, waaronder het verlies van zijn woning - van de Rabobank kon worden gevergd, dat zij eerst voor X minder belastende maatregel(en) zou beproeven voordat zij alle krediet(faciliteit)en zou opzeggen. Het staat vast dat de Rabobank dat heeft nagelaten.
Overschrijding limiet; gedragingen Rabobank
3.21 In haar opzeggingsbrief d.d. 7 december 2001 beroept de Rabobank zich op de in rechtsoverweging 1.14 genoemde overschrijdingen. Inclusief de RC-overeenkomst belopen deze overschrijdingen in totaal ƒ 40.223,08 (€ 18.252.44). Blijft de RC-overeenkomst buiten beschouwing, dan is er sprake van een overschrijding van ƒ 6.370,26 (€ 2.890,70).
3.22 Met name de omvang van laatstgenoemd bedrag rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank geen integrale opzegging van alle krediet(faciliteit)en. Daarbij is verder het volgende van belang.
3.23 X betwist niet dat er sprake was van overschrijding van de kredietlimiet, maar stelt dat de Rabobank aan deze overschrijding heeft meegewerkt. Uit die medewerking sprak naar de mening van X vertrouwen en daarmee heeft de Rabobank verwachtingen gewekt.
3.24 Ter comparitie heeft de Rabobank erkend, dat er sprake was van (tijdelijke) overschrijdingen. Zij heeft met name ten aanzien van de RC-overeenkomst gesteld, dat aan die overschrijdingen geen al te grote conclusies mogen worden verbonden.
Volgens de Rabobank is het gebruikelijk overschrijdingen toe te staan in geval van liquiditeitsproblemen zolang een financieringsaanvraag in behandeling is. Gesteld noch gebleken is, dat de Rabobank X in kennis heeft gesteld van haar ‘overschrijdingen-beleid’.
3.25 De geringe omvang van de overschrijdingen in combinatie met het door de Rabobank geschetste ‘overschrijdingen-beleid’ en het vertrouwen dat X daaraan in redelijkheid heeft kunnen ontlenen, voert de rechtbank tot de conclusie dat de Rabobank bij X de verwachting heeft gewekt dat de krediet(faciliteit)en niet zouden worden opgezegd.
Informatievoorziening door X
3.26 X stelt dat hij alle door hem genomen stappen - waaronder ook de inbreng van de eenmanszaak in C Consultancy B.V. - met de Rabobank heeft besproken. De Rabobank heeft dit betwist. Wel heeft zij erkend dat zij, in ieder geval na de aanlevering van de cijfers over het eerste halfjaar van 2001, wist of kon weten dat de eenmanszaak was ingebracht in een C Consultancy B.V.
3.27 Uit de Toelichting financieringsaanvraag en de notitie (productie 10 CvA) blijkt, dat partijen in de maanden oktober en november 2001 overleg hebben gevoerd. In elk geval uit de notitie volgt verder, dat de Rabobank deelgenoot is gemaakt van de toekomstplannen van C Consultancy B.V.
3.28 Voornoemde omstandigheden voeren de rechtbank tot het oordeel, dat de informatievoorziening door X voldoende is geweest; daarin kon geen aanleiding voor de opzegging van de krediet(faciliteit)en worden gevonden.
Overleg over opzegging; waarschuwingen Rabobank
3.29. In haar opzeggingsbrief d.d. 7 december 2001 voert de Rabobank aan, dat zij X heeft verzocht de overschrijdingen aan te zuiveren en dat X dat verzoek niet heeft gehonoreerd. X bestrijdt dat hij van de Rabobank signalen heeft gekregen, dat zij in november/december 2001 overwoog het gevraagde overbruggingskrediet te weigeren en de overige krediet(faciliteit)en op te zeggen.
3.30. Vaststaat dat de Rabobank geen stukken heeft overgelegd waaruit voormeld verzoek blijkt.
Ook heeft de Rabobank nagelaten inzichtelijk te maken hoe en wanneer zij (i) er bij X op heeft aangedrongen, dat hij de achterstanden zou aanzuiveren en (ii) X heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van de achterstanden; namelijk de opzegging van de krediet(faciliteit)en. Deze omstandigheden voeren de rechtbank tot het oordeel dat de Rabobank, hoewel dat wel van haar mocht worden verlangd, met X geen overleg over de opzegging heeft gevoerd en hem daarvoor ook niet heeft gewaarschuwd.
Termijn opzegging; doorstart onderneming
3.31. De Rabobank heeft X een termijn van twee maanden gegund om een andere bankier te zoeken. X stelt dat hij zijn financieringsbehoefte niet op deze termijn elders heeft kunnen onderbrengen, hetgeen de Rabobank heeft bestreden.
3.32. Onbetwist is, dat X na het faillissement van C Consultancy B.V. met een nieuwe eenmanszaak een doorstart heeft gemaakt. Daarmee heeft hij in het eerste kwartaal van 2003 een redelijke omzet gerealiseerd. X heeft niet inzichtelijk gemaakt, hoe hij de activiteiten van deze nieuwe eenmanszaak heeft gefinancierd.
3.33. X heeft zijn in rechtsoverweging 3.31 verwoorde stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. De rechtbank neemt daarom aan, dat de door de Rabobank gerespecteerde opzegtermijn van twee maanden redelijk was en ook dat X zijn financieringsbehoefte in die periode elders had kunnen onderbrengen. De door de Rabobank gerespecteerde opzeggingstermijn maakt niet, dat de zij bij de opzegging van de krediet(faciliteit)en onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.34. Tot zover de uitwerking van de relevante factoren die de rechtbank in haar beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van de krediet(faciliteit)en heeft betrokken en die haar tot de conclusie hebben gevoerd dat die opzegging jegens X (in privé) een buitenproportionele maatregel was.
3.35. De Rabobank bestrijdt dat er causaal verband bestaat tussen de opzegging van de krediet(faciliteit)en, respectievelijk de aanschrijving van de debiteuren, en de door X gestelde schade. Als er al schade is geleden, dan is die het gevolg van het faillissement van C Consultancy B.V. en dat faillissement kan de Rabobank niet worden aangerekend, zo luidt haar stelling. Verder betwist de Rabobank dat X door haar toedoen schade heeft geleden, althans beroept de Rabobank zich op eigen schuld van X.
3.36. Zoals in rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.7 is aangegeven, is door C Consultancy B.V. geleden schade, waaronder begrepen schade door of in verband met de opzegging van de RC-overeenkomst, niet toewijsbaar.
3.37. De rechtbank oordeelt dat er conditio sine qua non-verband bestaat - en dat is voor vestiging van aansprakelijkheid van de Rabobank noodzakelijk, maar ook voldoende - tussen de opzegging van de krediet(faciliteit)en en de in punt 18 inleidende dagvaarding door X gestelde (privé) schade. Het is immers duidelijk, dat X de door hem opgevoerde kosten niet zou hebben gemaakt (en dus geen schade zou hebben geleden), indien de Rabobank de krediet(faciliteit)en niet zou hebben opgezegd. De Rabobank heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen, dat eventuele eigen schuld van X - zo al aanwezig - aan vestiging van aansprakelijkheid van de Rabobank in de weg staat.
3.38. Nu X verder genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt, dat hij enige schade heeft geleden, kan de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen.
3.39. (Eerst) in die schadestaatprocedure wordt de omvang van aansprakelijkheid van de Rabobank, en daarmee de omvang van haar verplichting tot schadevergoeding, vastgesteld. Het is ook in die procedure, dat het tweede deel van het causaliteitstraject, de toerekening van de schade aan de Rabobank in de zin van artikel 6:98 BW, wordt doorlopen en er wordt beslist op het beroep dat de Rabobank doet op eigen schuld van X.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart van recht dat de Rabobank onrechtmatig jegens X heeft gehandeld, door op 7 december 2001 de Akte 1984, de Geldlening 1998, de Betaalrekening met kredietfaciliteit met nummer 3839 01 391 en de Betaalrekening met kredietfaciliteit met nummer 3839 22 925 op te zeggen en veroordeelt de Rabobank tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
bepaalt dat de toewijsbaarheid van wettelijke rente in de schadestaatprocedure per schadepost zal moeten worden beoordeeld;
veroordeelt de Rabobank in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 814,00 (€ 152,00 wegens verschotten en € 662,00 wegens salaris procureur);
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.C. Bruins Slot en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004.
de griffier de rechter