HR, 06-01-2015, nr. 14/02483
ECLI:NL:HR:2015:1
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-01-2015
- Zaaknummer
14/02483
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2418, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2418, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
6 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/02483
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 18 april 2014, nummer 21/000074-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 14/02483 Zitting: 2 december 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2. Het middel, dat klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het beroep op putatief noodweerexces dat zou zijn gedaan, faalt omdat het Hof het aangevoerde niet als een zodanig verweer had hoeven op te vatten. Daarbij kan erop worden gewezen dat noch de verdachte, noch diens raadsman het aangevoerde als een beroep op putatief noodweerexces heeft gekwalificeerd, terwijl de aangevoerde feiten niet inhouden dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de feitelijke situatie. Dat de verdachte dacht of bang was dat het latere slachtoffer de tuin zou inkomen om de mishandeling van zijn, verdachtes, vriendin “af te maken”, levert zelfs niet het begin van een beroep op putatief noodweerexces op, maar onderstreept slechts dat er geen ogenblikkelijk dreigend gevaar was voor een (voortzetting van de) wederrechtelijke aanranding van zijn vriendin. Het voorgaande betekent dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
3. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG