Rb. Rotterdam, 19-06-2020, nr. C/10/598128 / FA RK 20-4154
ECLI:NL:RBROT:2020:5611
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
19-06-2020
- Zaaknummer
C/10/598128 / FA RK 20-4154
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:5611, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑06‑2020; (Beschikking)
Uitspraak 19‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek tot zorgmachtiging in het kader van de Wvggz. (Preliminaire) verweren.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/598128 / FA RK 20-4154
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 19 juni 2020 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [postcode betrokkene] [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Antes, locatie Bouman te Rotterdam,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 11 juni 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- -
de medische verklaring opgesteld door [naam psychiater] , psychiater, van 19 mei 2020;
- -
de zorgkaart van 16 maart 2020;
- -
het zorgplan van 2 maart 2020;
- -
de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
- -
de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
- -
de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
[naam verpleegkundig specialist] , verpleegkundig specialist, en
[naam verpleegkundige] , verpleegkundige, beiden verbonden aan Antes, locatie Bouman te Rotterdam.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.
2. Beoordeling
2.1.
Preliminaire verweren
2.1.1.
De advocaat van betrokkene verzoekt primair de officier niet-ontvankelijk te verklaren wegens overschrijding van de indieningstermijn van het verzoekschrift als bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz. Daarbij is het zorgplan inmiddels verouderd en zou al moeten zijn geëvalueerd en geactualiseerd. Bovendien heeft betrokkene de informatiebrief van de geneesheer-directeur niet ontvangen.
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de officier bij het indienen van het verzoekschrift de wettelijke termijn ruimschoots heeft overschreden. De wetgever heeft aan deze termijnoverschrijding evenwel geen sanctie verbonden. Betrokkene heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belangen van betrokkene hierdoor zijn geschaad. De verpleegkundig specialist heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat betrokkene al lange tijd in behandeling is en evaluatie van het zorgplan niet tot andere uitkomsten zal leiden. Zodra zicht is op doorstroming naar een BW zal het zorgplan worden aangepast aan een ambulante setting.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding vanwege de termijnoverschrijding het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
2.1.2.
De advocaat van betrokkene verzoekt subsidiair de zaak aan te houden om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden omdat betrokkene tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven geen zin te hebben om een plan van aanpak op te stellen.
2.2.
Criteria zorgmachtiging
2.2.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie alsmede een stoornis in het gebruik van middelen, te weten cannabismisbruik.
2.2.2.
Het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel als bedoeld in artikel 1:1 lid 2 Wvggz, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige materiële schade, op de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept alsmede op de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Betrokkene handelt vanuit zijn paranoïde wanen met agressie naar materiaal of meent zich te moeten verdedigen. De aanleiding voor de onderhavige opname was dat betrokkene onder invloed was van paranoïde wanen ruiten had ingegooid bij de buren van zijn ouders en buurtbewoners, omdat hij dacht dat hij hierdoor vrouwen zou winnen, nadat hij was uitgedaagd door een slechte geest. Tijdens de huidige opname is dat nog tweemaal gebeurd. De verpleegkundig specialist verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het inmiddels beter gaat met betrokkene en dat hij een volgende stap kan maken naar een BW. Hierbij moet wel worden bedacht dat de huidige structuur en begeleiding die aan betrokkene op de afdeling worden geboden maken dat het zo goed met hem gaat. Als dit zou wegvallen, zal betrokkene terugvallen in de oude situatie waarbij het ernstig nadeel en alle gevolgen van dien zouden herleven.
2.3.
Verplichte zorg
2.3.1.
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat betrokkene zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:4 Wvggz nodig.
2.3.2.
De advocaat van betrokkene bepleit afwijzing van het verzoek omdat uitgangspunt van de wetgever is dat verplichte zorg ultimum remedium is en vrijwilligheid voorop staat. Betrokkene verzet zich niet tegen de zorg, hetgeen blijkt uit het feit dat hij al sinds 15 april 2020 vrijwillig in de accommodatie verblijft en zijn depot accepteert.
De rechtbank is met de behandelaren van oordeel dat betrokkene wisselend is in zijn bereidheid tot medicatie-inname en verblijf in de accommodatie. Ook tijdens de mondelinge behandeling geeft betrokkene het ene moment aan geen depot meer te willen en alleen pillen wil slikken en het andere moment geeft hij aan dat hij het depot nodig heeft omdat hij anders gekke dingen gaat doen. Betrokkene verzet zich dus tegen deze zorg.
2.3.3.
De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken. De rechtbank acht de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat betrokkene zijn autonomie zoveel mogelijk herwint:
- -
het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis;
- -
het beperken van de bewegingsvrijheid;
- -
het opnemen in een accommodatie.
2.3.4.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht en voeding, het insluiten en het uitoefenen van toezicht, worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, aangezien tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden. Insluiting is op dit moment niet voorzienbaar, gelet op het feit dat dit de afgelopen maanden niet nodig geweest. De rechtbank wijst er op dat, als toch blijkt dat insluiting noodzakelijk is, dit in noodsituaties met tijdelijke verplichte zorg kan worden gerealiseerd en bij een wijzigingsverzoek zal dat worden beoordeeld door een rechter.
2.3.5.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.4.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De rechtbank gaat niet mee in het verzoek van de advocaat van betrokkene om de zorgmachtiging voor een kortere periode te verlenen omdat betrokkene op korte termijn zal doorstromen naar een BW. De verpleegkundig specialist heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er op dit moment nog geen concreet zicht is op doorstroming naar een BW en dat ook als betrokkene in een BW wordt geplaatst, verplichte zorg noodzakelijk zal blijven. De zorgmachtiging zal dan ook worden verleend voor de verzochte duur van zes maanden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.3.3. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 19 december 2020.
Deze beschikking is op 19 juni 2020 mondeling gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, in tegenwoordigheid van M. Mesiha, griffier, en op 25 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.