Rb. Leeuwarden, 05-02-2009, nr. 17/754502-08
ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2027
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
05-02-2009
- Magistraten
Mrs. A.H.M. Dölle, H. van der Werff, M. van den Bosch
- Zaaknummer
17/754502-08
- LJN
BH2027
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2027, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 05‑02‑2009
Uitspraak 05‑02‑2009
Mrs. A.H.M. Dölle, H. van der Werff, M. van den Bosch
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 22 januari 2009.
Verdachte is niet verschenen; wel zijn verschenen mr. M.M.E. Rietjens en mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland, beiden advocaat te Amsterdam, die verklaard hebben uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- —
veroordeling voor het telastegelegde;
- —
oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Ambtshalve overweging
De rechtbank heeft zich ambtshalve gebogen over de vraag of deze situatie, te weten het niet afgeven van het kind ter uitvoering van een door de rechter opgelegde omgangsregeling, valt onder de reikwijdte van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Meer specifiek is de vraag of onder ‘onttrekken’ in de zin van dit artikel ook kan worden begrepen het niet meegeven van het kind door een met het wettig gezag beklede ouder aan de andere, eveneens met wettig gezag beklede ouder.
In 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie, naar aanleiding van de vraag of het niet nakomen van een omgangsregeling bij een apart wetsartikel strafbaar moest worden gesteld, nog verklaard dat strafrechtelijke vervolging van een ouder niet in het belang van het kind zou zijn (brief van 11 februari 2000 bij wetsontwerp 25 451).
Op 15 februari 2005 (NJ 2005, 218, LJN AR8250) heeft de Hoge Raad echter overwogen dat degene die mede het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind desondanks aan het gezag en/of het opzicht van een ander kan onttrekken, bijvoorbeeld door zich niet te houden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling. In dit arrest betrof het een situatie waarbij de vader het kind niet volgens de omgangsregeling terugbracht bij de moeder bij wie het kind zijn hoofdverblijf had. De Hoge Raad achtte strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 279 mogelijk.
Het onderhavige geval heeft betrekking op de omgekeerde situatie, namelijk dat de moeder, bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, zich niet houdt aan de vastgestelde omgangsregeling door het kind niet met de vader mee te laten gaan. De strekking van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht is om degenen die het wettig gezag uitoefenen over een minderjarige in staat te stellen hun taak uit te oefenen. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank ook te gelden voor de met het ouderlijk gezag belaste niet-verzorgende ouder, zoals hier de vader. De bescherming van het kind staat hierbij centraal.
Gelet op deze strekking en de bewoordingen van het hiervoor genoemde arrest, is de rechtbank van oordeel dat artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht ook op een situatie als de onderhavige van toepassing is.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft op de gronden als in haar pleitnota aangegeven, bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het haar telastegelegde nu er geen sprake is geweest van opzet bij verdachte bij het niet naleven van de omgangsregeling.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de hieronder weergegeven bewijsmiddelen (met name de onder 4. en 5. genoemde stukken) blijkt dat verdachte zich vanaf het begin verzet heeft tegen een omgangsregeling en dat diverse gerechtelijke procedures noodzakelijk waren om haar te dwingen daaraan mee te werken. Vervolgens blijkt dat in de telastegelegde periode geen enkele maal de opgelegde omgangsregeling is uitgevoerd. Zo heeft verdachte, zoals blijkt uit haar hieronder onder 3. weergegeven verklaring, een aantal malen besloten niet thuis te zijn. Daarmee heeft zij willens en wetens de omgangsregeling niet nageleefd. Dat dit, zoals verdachte stelt, is gebeurd op advies van de politie en/of jeugdzorg, doet hier niet aan af. Het is verdachte zelf geweest die heeft besloten weg te gaan en de omgangsregeling niet na te komen.
De stelling van de raadsvrouw dat [de vader] zelf is weggegaan toen bleek dat zijn zoon niet meteen mee ging, doet hier eveneens niet aan af. [de vader] kwam om zijn zoon mee te nemen en toen hem duidelijk was dat hij hem niet meekreeg, kon niet van hem worden verwacht dat hij de volle duur van de omgangsregeling voor de woning van verdachte door zou brengen met pogingen om alsnog zijn zoon mee te krijgen.
Desgevraagd heeft de raadsvrouw meegedeeld dat er door verdachte geen beroep op een schuld- of strafuitsluitingsgrond wordt gedaan.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het telastegelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe:
- 1.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [de vader] (pag. 13–16 van het proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2007057754) onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven- als zijn verklaring:
‘In 2001 ben ik gescheiden van [verdachte]. Wij hebben samen een zoon, [naam zoon], geboren op [geboortedatum]. Mijn ex-vrouw heeft letterlijk tegen mij gezegd dat ik mijn zoon nooit meer zou zien. Het gerechtshof in Leeuwarden heeft op 27 maart 2007 een omgangsregeling uitgesproken met ingang van 6 mei 2007. Uit een schrijven van haar advocaat bleek dat mijn ex-vrouw hieraan niet mee wilde werken. De voorzieningenrechter heeft op 4 mei 2007 uitspraak gedaan, inhoudende dat mijn ex-vrouw moest meewerken aan de omgangsregeling. Op 6 mei 2007 heb ik mij gemeld bij het adres van mijn ex-vrouw in Franeker. Zij wilde mijn zoon niet meegeven. Op 20 mei 2007 heeft dit zich herhaald en ik kreeg wederom mijn zoon niet mee. Op 3 juni 2007 heeft zich hetzelfde afgespeeld waarna de heer [naam] van de politie een bemiddelingspoging heeft gedaan maar mijn ex-vrouw wilde wederom geen medewerking verlenen.’
- 2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [de vader] (pag. 17–18 van het proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2007057754) onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven- als zijn verklaring:
‘Alle keren dat ik, van 17 juni 2007 tot 15 november 2007, bij mijn ex-vrouw ben geweest om mijn zoon op te halen, gaf zij hem niet mee of waren zij zelfs niet thuis.’
- 3.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte, [verdachte] (pag. 22–28 van het proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2007057754), wonende te Franeker, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven- als haar verklaring:
‘Op 10 mei 2001 ben ik gescheiden van [de vader]. Wij hebben beiden het ouderlijk gezag over zoon [naam zoon]. De verstandhouding is vanaf die tijd slecht geweest. Het gerechtshof heeft besloten dat [de vader] recht had op omgang met zijn zoon. Op 6 mei 2007, 20 mei 2007 en 3 juni 2007 kwam [de vader] om [naam zoon] op te halen. [naam zoon] is niet meegegaan en [de vader] is vertrokken. Hierna ben ik gebeld door de politie. Op 14 juni 2007 is er een zitting geweest en mijn verzoek om een begeleide omgangsregeling is afgewezen. Op 17 juni 2007 heb ik ervoor gekozen niet thuis te blijven. Op 1 juli 2007 is [de vader] vermoedelijk ook aan de deur geweest. Op 15 juli 2007 heb ik besloten niet aanwezig te zijn. Bureau Jeugdzorg heeft de Raad voor de kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar een ondertoezichtstelling omdat wij er op vrijwillige basis niet uitkwamen. Op 23 september 2007 ben ik weggegaan omdat ik niet wil dat [de vader] langs komt in het bijzijn van de politie. Op 7 oktober 2007 was ik niet thuis. Op 20 oktober 2007 belde de vrouw van [de vader]; ik heb opgehangen.’
- 4.
een afschrift van de beschikking van het gerechtshof van 27 maart 2007 (pag. 32–39 van het proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2007057754) in de zaak van [de vader] tegen [verdachte], onder meer inhoudende als overweging van het gerechtshof:
‘Niet is gebleken dat contact tussen de vader en [naam zoon], ten gevolge van gedragingen van de vader, nadelig zou zijn voor [naam zoon]; de omgang stuit uitsluitend af op het feit dat de ouders niet met elkaar overweg kunnen en, met name, de halsstarrige, weigerachtige houding van de moeder. Gelet op het uitsluitend door de moeder gefrustreerde verloop van het door de rechtbank vastgestelde proefcontact is er geen reden om aan te nemen dat de moeder tot andere gedachten kan worden gebracht.
Stelt tussen de vader en de minderjarige [naam zoon] een omgangsregeling vast in die zin dat hij gerechtigd is de minderjarige bij zich te ontvangen met ingang van 6 mei 2007 voor de duur van twee maanden: éénmaal per twee weken; met ingang van 1 juli 2007 voor de duur van één maand: éénmaal per twee weken; met ingang van 12 augustus 2007 voor de duur van twee maanden: éénmaal per twee weken en vervolgens met ingang van 7 oktober 2007: een weekend per twee weken.’
- 5.
een afschrift van het vonnis in kort geding van de rechtbank Leeuwarden (pagina 40–44 van het procesverbaal met OPS-dossiernummer 2007057754) van 4 mei 2007 in de zaak van [de vader] tegen [verdachte] onder meer inhoudende als overweging van de voorzieningenrechter:
‘De inzet van dit geding is de niet nakoming door de vrouw van de omgangsregeling zoals die is vastgesteld bij beschikking van het gerechtshof van 27 maart 2007. De vrouw heeft de man doen weten dat zij de door het gerechtshof vastgestelde omgangsregeling niet zal nakomen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw buiten staat is, dan wel dat het haar onmogelijk is de omgangsregeling na te komen. Het is niet onbegrijpelijk dat [naam zoon] juist bij de vrouw, die vanaf de aanvang al erg veel moeite heeft gehad met en zich verzet heeft tegen een omgangsregeling van [naam zoon] met zijn vader en dit al zes jaar heeft weten tegen te houden, vertelt dat hij niet naar zijn vader wil. De vrouw heeft desgevraagd verklaard niet vrijwillig bereid te zijn de omgangsregeling na te komen. Veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals beschreven in de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 27 maart 2007, bepaalt dat de vrouw voor iedere dag dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan de man een dwangsom verbeurt; machtigt de man dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen.’
Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte het hierna bewezenverklaarde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 6 mei 2007 tot en met 14 november 2007, te Franeker, meermalen, telkens opzettelijk, een minderjarige, te weten [naam zoon], geboren op [geboortedatum], telkens heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag (te weten het gezag van de vader van de minderjarige, genaamd [de vader]), door telkens, op de data en tijdstippen zoals genoemd in de omgangsregeling (beschikking van het Gerechtshof d.d. 27 maart 2007 betrekking hebbende op de minderjarige met de gezaghebbende ouder [de vader]),
de minderjarige niet af te geven aan die [de vader] en die [de vader] niet in staat te stellen de minderjarige bij zich te ontvangen, en aldus de minderjarige telkens buiten bereik van die [de vader] en bij die [de vader] weg te houden, zulks terwijl de minderjarige telkens beneden de twaalf jaren oud was.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- —
de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- —
de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- —
de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- —
de vordering van de officier van justitie;
- —
het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van haar destijds negenjarige zoon [naam zoon] aan het wettig gezag. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij beschikking van 27 maart 2007 een omgangsregeling vastgesteld tussen [naam zoon] en zijn vader. De vader was evenals verdachte belast met het gezag over [naam zoon]. Het Hof heeft, rekening houdend met het feit dat [naam zoon] en zijn vader elkaar lange tijd niet hebben gezien, een opbouw in de regeling opgenomen. Verdachte heeft echter aangegeven deze omgangsregeling niet te zullen nakomen en heeft het arrest van het hof en, in het verlengde daarvan, het vonnis in kort geding van 4 mei 2007 eenvoudigweg naast zich neergelegd. [naam zoon] en de vader hebben elkaar ongeveer zeven jaar niet meer gezien en verdachte heeft hierbij een kwalijke rol gespeeld.
In dit verband verwijst de rechtbank naar de overwegingen in het arrest van het hof:
(rechtsoverweging 17:)
‘… is het hof van oordeel dat de moeder geen relevante gronden heeft aangevoerd, laat staan gesubstantieerd, die de conclusie rechtvaardigen dat de vader de omgang met zijn zoon moet worden ontzegd. Niet is gebleken dat contact tussen de vader en [naam zoon], ten gevolge van gedragingen van de vader, nadelig zou zijn voor [naam zoon]; de omgang stuit uitsluitend af op het feit dat de ouders niet met elkaar overweg kunnen en, met name, de halsstarrige, weigerachtige houding van de moeder. Het vaststaande feit dat [naam zoon] daardoor in een ernstig loyaliteitsconflict verzeild raakt, is onvoldoende reden om hem het contact met zijn vader te ontzeggen.
(…)
(rechtsoverweging 18:) Het aanbod van de raad ter zitting om alsnog proefcontacten ten kantore van de raad te laten plaatsvinden, waarna (de gedragdeskundige van) de raad nog nader kan rapporteren en adviseren, passeert het hof, mede gelet op deze uitlatingen en toevoeging dat zij zich ‘never nooit’ voor dit doel naar de raad zal begeven. Gelet op het uitsluitend door de moeder gefrustreerde verloop van het door de rechtbank vastgestelde proefcontact is er geen reden om aan te nemen dat de moeder tot andere gedachten kan worden gebracht.’
Het hof liet er geen misverstand over bestaan: het is verdachte die de omgangsregeling frustreert en tegenwerkt. Verdachte heeft [naam zoon] als instrument gebruikt in het conflict met haar ex-partner. De bezorgdheid over [naam zoon] die duidelijk in de aangehaalde rechterlijke beslissingen is verwoord, vond bij verdachte geen enkele weerklank.
Verdachte lijkt zich thans te willen verschuilen achter de weigerachtige houding van [naam zoon], waarmee zij haar verantwoordelijkheid als verzorgende ouder uit de weg gaat. Van verdachte als verzorgende ouder mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspant om de omgang met de niet verzorgende ouder voor het kind zo plezierig mogelijk te laten plaatsvinden, dat zij haar kind goed op het verblijf bij de vader voorbereidt en laat merken dat zij het hem gunt dat hij eindelijk weer zijn vader ontmoet. Daarbij had verdachte te vermijden dat zij zich naar [naam zoon] toe in negatieve zin over de vader uitliet. Het persoonlijk conflict tussen de ouders diende ondergeschikt te worden gemaakt aan het belang van het kind. Het tegendeel was echter het geval. De opmerking van verdachte dat [naam zoon] geroepen zou hebben dat hij zijn vader haatte, geeft geen blijk van een stimulerend optreden door verdachte, gelet op het feit dat [naam zoon] zijn vader nog maar nauwelijks heeft ontmoet. Het lijkt eerder zo te zijn dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat er bij [naam zoon] een negatieve beeldvorming is ontstaan over de vader. Dat de belangen van [naam zoon] in ernstige mate te kort worden gedaan door hem het recht op contact met zijn vader te ontzeggen, acht de rechtbank uiterst kwalijk. Dat daarmee ook het recht van de vader op omgang met zijn minderjarige zoon tekort gedaan wordt, acht de rechtbank eveneens uiterst kwalijk. Het is de rechtbank weliswaar bekend dat het hof onlangs de omgangsregeling heeft opgeschort, maar dat was in het belang van [naam zoon] en maakt de laakbaarheid van het gedrag van verdachte in de telastegelegde periode er niet minder op.
Het mag duidelijk zijn dat beslissingen van rechterlijke colleges nageleefd dienen te worden. In aangehaald arrest en vonnis in kort geding is getracht een rustig begin te maken met de omgangsregeling, nu verdachte daartoe zelf niet in staat was. Desalniettemin bleef verdachte een geheel eigen koers varen, niet gehinderd door gerechtelijke uitspraken die haar niet bevielen. Het feit dat de raadsvrouw van verdachte ter zitting heeft verklaard dat bovenaangehaalde uitspraak van het hof onjuist zou zijn, is juridisch gezien opmerkelijk en zal verdachte zeker niet bewogen hebben daaraan het gezag toe te kennen dat bij een rechterlijke beslissing hoort.
Nu het negeren van de beslissing van het hof met zich meebrengt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, zal de rechtbank haar een straf opleggen. Gelet op de aard van de onderliggende materie en het feit dat verdachte geen strafblad heeft, zou in beginsel nog overwogen kunnen worden om met een geheel voorwaardelijke straf te volstaan. Nu echter via de civielrechtelijke weg meerdere malen geprobeerd is om verdachte tot andere gedachten te brengen maar verdachte volhardend blijft in haar weigering, acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke straf op zijn plaats. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur zoals hierna te bepalen. De proeftijd zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist, worden bepaald op twee jaar gezien artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Toepassing van wetsartikelen
De uitspraak van de rechtbank luidt, rechtdoende:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze werkstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. M. van den Bosch, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2009.