ABRvS, 27-07-2016, nr. 201506166/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2081
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-07-2016
- Zaaknummer
201506166/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2081, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑07‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 juli 2014 heeft de burgemeester [appellant A] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Veendam (hierna: de woning) voor twaalf maanden te sluiten.
201506166/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Veendam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015 in zaak nr. 15/873 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Veendam.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2014 heeft de burgemeester [appellant A] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Veendam (hierna: de woning) voor twaalf maanden te sluiten.
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] tegen het besluit van 31 juli 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Rotgans, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Haye en J.W. Korhorn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ten tijde van het besluit van 31 juli 2014 huurde [appellant A] de woning. Naast hem was ook [appellant B] op het adres ingeschreven.
Uit een bestuurlijke rapportage van 27 juni 2014 en een mutatierapport van 15 juni 2014 van de politie, Eenheid Noord-Nederland, blijkt dat de politie in de nacht van 14 juni 2014 op 15 juni 2014, nadat een melding van bedreiging met een vuurwapen was binnengekomen, naar de woning is gegaan. Bij het binnentreden is een handgemeen ontstaan, waarbij in ieder geval twee agenten verwondingen hebben opgelopen. Drie personen, onder wie [appellant A], zijn gearresteerd. In de woning zijn aangetroffen vier zakjes met een totaal gewicht van ongeveer 36 gram, een schoudertas met vijf zakjes met een totaal gewicht van 8 gram, hennepafval met een gewicht van 25 gram, een weegschaal met een residu van amfetamine, een vuurwapen, munitie, een pistoolhouder en een bivakmuts.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft de hiervoor genoemde vier aangetroffen zakjes onderzocht en op 10 juli 2014 een rapport opgemaakt. Daaruit volgt dat één zakje een bulk glucose met een lage concentratie cocaïne bevatte. Volgens een mutatierapport van 29 juli 2014 van de politie, Eenheid Noord-Nederland, was dit een zakje met een inhoud van in totaal 16,116 gram. Volgens het NFI was de concentratie cocaïne in dit zakje laag ten opzichte van gangbare concentraties op gebruikersniveau. In een aantal andere zakjes zat fenacetine, een versnijdingsproduct voor cocaïne, aldus het NFI.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Cocaïne en amfetamine staan op lijst I van de Opiumwet. Hennep staat op lijst II van de Opiumwet.
3. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid past de burgemeester beleidsregels toe zoals neergelegd in het "Damoclesbeleid gemeente Veendam" dat op 3 oktober 2013 is vastgesteld en op 22 oktober 2013 bekend is gemaakt.
Volgens het beleid wordt zonder waarschuwing tot een sluiting voor maximaal twaalf maanden overgegaan, indien in een woning of een lokaal dan wel in of op bij een woning of zodanig lokaal behorend erf een handelshoeveelheid van meer dan 0,5 gram van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich, gelet op het gevonden zakje met een inhoud van in totaal 16,116 gram, op het standpunt heeft mogen stellen dat een handelshoeveelheid van meer dan 0,5 gram aanwezig was. Dat het gehalte zuivere cocaïne in dat zakje volgens het NFI laag was ten opzichte van gangbare concentraties op gebruikersniveau, betekent volgens de rechtbank niet dat niet werd beoogd om de inhoud van het zakje te verhandelen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verklaring van [persoon], waaruit zou blijken dat de drugs van hem waren, niet relevant is, omdat onwetendheid van de bewoner van de aanwezigheid van drugs in de woning niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen.
4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de woning voor twaalf maanden te sluiten. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester niet behoefde te bepalen welk gehalte cocaïne het zakje met een inhoud van in totaal 16,116 gram bevatte. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verklaring van [persoon] niet relevant is. Het zakje met een inhoud van in totaal 16,116 gram zat volgens [appellant] in de schoudertas van [persoon].
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362), mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF0972), ziet de 0,5 gram, die als een voorraad voor eigen gebruik kan worden aangemerkt, niet op cocaïne in zijn zuiverste vorm, maar op hetgeen als cocaïne wordt verhandeld. Hoewel het NFI in het rapport van 10 juli 2014 heeft vermeld dat een van de zakjes -volgens het mutatierapport van 29 juli 2014 het zakje met een inhoud van in totaal 16,116 gram- een concentratie cocaïne bevatte die laag was ten opzichte van gangbare concentraties op gebruikersniveau, overschrijdt het gewicht van het zakje de norm van 0,5 gram ruimschoots, zodat aannemelijk is dat dit zakje niet slechts een voorraad voor eigen gebruik betrof. Bovendien zijn in de woning eveneens een weegschaal met een residu van amfetamine en zakjes met fenacetine, een versnijdingsproduct voor cocaïne, gevonden en staat in de bestuurlijke rapportage van de politie, Eenheid Noord-Nederland, van 27 juni 2014 dat vanuit de buurt meldingen zijn gedaan die wijzen op structurele drugshandel in en vanuit de woning. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in de woning een middel als bedoeld in lijst I ten verkoop aanwezig was.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2043), is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs dan wel softdrugs zijn verhandeld, maar volgt uit het woord "daartoe" in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van de woning. Dit brengt tevens met zich dat de omstandigheid dat een bewoner geen wetenschap had van de aanwezigheid van harddrugs dan wel softdrugs, niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning. Bovendien blijkt uit het mutatierapport van 15 juni 2014 dat de politie in de schoudertas vijf zakjes met een totaal gewicht van 8 gram heeft aangetroffen, zodat geen van die zakjes het zakje kan zijn met een inhoud van in totaal 16,116 gram waarin de cocaïne is aangetroffen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de verklaring van [persoon] niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Slump w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
819.