Deze zaak hangt samen met zeven andere cassatieberoepen inzake strafzaken jegens verdachte, in welke zaken ik vandaag ook concludeer (nrs. 10/04533; 10/04534; 10/04535; 10/04538; 10/04539; 10/04540 en 11/02562).
HR, 13-11-2012, nr. 10/04536
ECLI:NL:HR:2012:BX9531
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
10/04536
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX9531
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9531, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9531
ECLI:NL:HR:2012:BX9531, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9531
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/04536
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Arnhem (fungerende als nevenzittingsplaats voor het Gerechtshof te Amsterdam, zo volgt uit de stukken van het geding) heeft op 30 september 2010 verdachte veroordeeld tot een werkstraf van vijf uren, subsidiair twee dagen hechtenis, ter zake van overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 juncto bord A1 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof het beroep op een strafuitsluitingsgrond ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
3.2.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], op of omstreeks 09 april 2007 te Utrecht op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A12, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 132 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar of houder was, als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was".
3.3.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota houdt voor zover hier van belang het volgende in:
"Verweer: verdachte was op de delictsdatum 9 april 200[7] preventief gedetineerd in HvB Wolvenplein te Utrecht in de strafzaak met parketnummer 16/600395-07.
Zie aangehechte fax aan officier van justitie Utrecht d.d. 13 oktober 200[7] en bevel inbewaringstelling d.d. 6 april 200[7] en bevel gevangenhouding d.d. 18 april 200[7].2.
Conclusie: vrijspraak primair en subsidiair. Verdachte was niet de bestuurder en weet niet wie tijdens zijn detentie gebruik heeft gemaakt van de auto. Verdachte heeft daartoe in ieder geval geen toestemming gegeven aan derden.
Cliënt dient in ieder geval te worden ontslagen van alle strafvervolging omdat hij het feit niet heeft kunnen voorkomen en er zijns inziens afwezigheid van alle schuld is althans dat hij in een vanwege zijn detentie in een overmachtsituatie heeft verkeerd."
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt na dit pleidooi het volgende in:
"De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - :
Afwezigheid van alle schuld kan mijns inziens in dit geval niet toegepast worden. De plicht blijft bij de eigenaar van de auto. In casu houdt dat in dat verdachte zelf verantwoordelijk is ook al heeft hij niet zelf gereden.
De raadsman merkt aanvullend op - zakelijk weergegeven - :
Cliënt heeft geprobeerd te achterhalen wie daadwerkelijk in de auto heeft gereden. Niemand kan hem vertellen wie nu gereden heeft."
3.5.
De bestreden uitspraak zoals aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"3.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
- 1.
het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig, daarmee, in strijd met een in zijn richting gekeerd bord A1 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, heeft gereden met een hogere snelheid dan de maximumsnelheid die op dat bord was aangegeven, met een overschrijding van 50 km per uur en tot 55 km per uur.
Overtredingsgegevens:
Datum: 9 april 2007
Omstreeks: 2.03 uur
Plaats: Utrecht
HMpaal/pand: 62.1R
Locatie: trajectcontrole A12 Parallelrijbaan rechts een voor het openbaar verkeer openstaande weg
buiten de bebouwde kom
Soort weg: autosnelweg
Voertuig: personenauto
Merk/type : Lancia
Kenteken: [AA-00-BB]
De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid : 137 km per uur
werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 132 km per uur
toegestane snelheid : 80 km per uur
overschrijding met : 52 km per uur
Merk/soort meetmiddel: Trajectcontrolesysteem
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal, registratie nummer 2006A008, uitgevoerde correctie op de afgelezen snelheid van het meetmiddel.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met het bekeuren op kenteken.
Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer dan wel uit een ingesteld nader onderzoek bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
naam : [achternaam verdachte]
voorletters: [voorletter verdachte]
geboortedatum: [geboortedatum] 1984
datum RDW-bevraging : 11 april 2007
(...)
5.
Kwalificatie / toegepaste wetsartikelen.
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 juncto bord A1 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Het hof heeft gelet op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 en 181 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
6.
Beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, zijnde geen omstandigheid gebleken die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
7, Opgelegde straf en vermelding van de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald.
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 5 (vijf) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf van vorenmelde duur leiden - dat alleen door het feit dat verdachte gedetineerd zou zijn er nog geen sprake is van een overmachtsituatie. Verdachte is als eigenaar van de auto strafbaar. Bovendien had verdachte een beroep kunnen doen op disculpatie maar hij heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte, het opleggen van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van vorenmelde duur passend en geboden."
3.6.
Verdachte is veroordeeld wegens een snelheidsovertreding begaan door een onbekend gebleven bestuurder van een personenauto waarvan verdachte de eigenaar is. Indien de bestuurder onbekend is gebleven, kan op grond van art. 181 lid 1 WVW 1994 de straf worden uitgesproken tegen de eigenaar of houder van het motorrijtuig, voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is. In het derde lid, aanhef en onder d, van art. 181 WVW 1994 is bepaald dat de eigenaar of houder van het motorrijtuig niet aansprakelijk is voor de overtreding, indien hij niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Dat geldt als een strafuitsluitingsgrond, die bij gegrondbevinding dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.3.
3.7.
Op een dergelijke omstandigheid is namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan: verdachte verbleef in detentie, weet niet wie de bestuurder was en heeft niemand toestemming gegeven van zijn auto gebruik te maken. Zo een beroep op overmacht kan alleen maar kans van slagen hebben indien daardoor verdachte verhinderd was te voldoen aan zijn aan art. 181 WVW 1994 ten grondslag liggende verplichting; ervoor zorgen dat met het motorrijtuig geen overtredingen van verkeersvoorschriften worden begaan welke bij gebreke van een bekende dader onbestraft blijven, welk verweer geconsumeerd wordt door art. 181 lid 3 onder d WVW 1994.4.
3.8.
In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat het enkele feit dat verdachte in detentie verblijft nog niet leidt tot een overmachtsituatie als bedoeld in art. 181 lid 3 onder d WVW 1994 en dat daarom het verweer wordt verworpen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik niet onbegrijpelijk. Dat verdachte vanwege zijn toenmalige detentie niet kan achterhalen wie ten tijde van de tenlastegelegde snelheidsovertreding de bestuurder van de auto was, komt voor zijn eigen rekening en risico. Niet aannemelijk is immers geworden dat tegen verdachtes wil door een ander gebruik is gemaakt van de auto waarmee de gedraging is verricht en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, noch dat hem er redelijkerwijs geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij niet in staat is vast te stellen wie heeft bestuurd.5. Het verweer had dan meer handen en voeten moeten worden gegeven dan de enkele detentie van verdachte. Te denken valt wellicht aan een situatie waarin gedurende verdachtes detentie een huisgenoot tegen verdachtes wil en toestemming in de goed opgeborgen autosleutel heeft gepakt en de auto heeft gebruikt en verdachte dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen en hem daaromtrent geen enkel verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat hij op heterdaad is aangehouden of plots van zijn bed is gelicht. Voordat de eigenaar van een voertuig redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, is er (veel) meer nodig dan de enkele omstandigheid dat de auto tegen diens wil en zonder toestemming is gebruikt.6.
4.
Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2012
Gelet op de aan de pleitnota gehechte stukken zal hier telkens het jaar 2007 bedoeld zijn in plaats van het telkens in de pleitnota vermelde jaar 2008.
HR 17 maart 1992, NJ 1992, 567 m.nt. 't Hart.
Vgl. mijn conclusie bij HR 16 december 2003, nr. 00879/03, LJN AM0240 (niet gepubliceerd).
Vgl. HR 17 oktober 2000, LJN ZD2088, VR 2001, 33t.a.v. het vergelijkbare art. 8, aanhef en onder a, WAHV: een bestuurder die zijn auto uitleent aan iemand die zich niet houdt aan de voorwaarden die de kentekenhouder aan het gebruik had verbonden (alleen in België rijden en niet in Nederland), kan zich niet met vrucht beroepen op deze disculpatiegrond.
Vgl. HR 16 april 1996, LJN ZD0423, DD 96.262: een met naam en adres genoemde buitenlandse logee heeft zonder toestemming de autosleutels uit de keuken gepakt en is met de auto gaan rijden. De verwerping van het beroep op art. 8 WAHV dat dit voor risico van de eigenaar komt, geeft naar het oordeel van de Hoge Raad geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk; hij verschafte de logee immers voor enkele dagen onderdak en liet de autosleutels bij zijn afwezigheid kennelijk onbeheerd in de keuken achter.
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
Partij(en)
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04536
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 september 2010, nummer 21/004322-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van vijf uren, subsidiair twee dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.