Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2017, nr. 200.208.785/01
ECLI:NL:GHARL:2017:8172
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-09-2017
- Zaaknummer
200.208.785/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:8172, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑09‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1178, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0271
Uitspraak 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging van het gezag. De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing begint direct na de uithuisplaatsing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.785/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/148649 / FA RK 16-698)
beschikking van 12 september 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.J.M. de Man te Bolsward,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
2. [de pleegouders] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. W. Boonstra te Leeuwarden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 januari 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens mr. De Man van 21 februari 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 18 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Man van 20 juli 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 juli 2017 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI zijn [C] en [D] verschenen. Namens de pleegouders is mr. Boonstra verschenen. Ter zitting heeft mr. De Man mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de moeder en [E] (verder te noemen: de vader) is [in] 2005 geboren [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ). [de minderjarige] verbleef - alvorens zij uit huis werd geplaatst - bij de moeder. De vader is niet bij de opvoeding van [de minderjarige] betrokken.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 10 augustus 2012 onder toezicht van de GI en verblijft sinds diezelfde datum in het kader van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders (een perspectiefbiedend pleeggezin). Voor [de minderjarige] is dit de derde uithuisplaatsing. In 2008 en 2009 heeft zij tweemaal gedurende enige tijd ook in een pleeggezin verbleven.
3.3
[de minderjarige] is in maart 2013 (door [F] ), eind 2014 (door [G] (hierna te noemen: [G] ) en in augustus 2015 (door [H] ) (diagnostisch) onderzocht.
Ten aanzien van de moeder heeft begin 2015 een forensisch psychologisch onderzoek plaatsgevonden (uitgevoerd door [G] ).
3.4
Bij beschikking van 17 december 2015 heeft het hof de beschikkingen van de kinderrechter van 24 juni 2015 en 12 augustus 2015 voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verlengd, bekrachtigd.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 oktober 2016 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige] benoemd.
3.6
De moeder heeft één keer per acht weken gedurende maximaal anderhalf uur begeleide omgang met [de minderjarige] op een neutrale locatie die door de GI wordt bepaald.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 oktober 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof - zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige] , af te wijzen, dan wel een deskundigenonderzoek te gelasten, dan wel de onderzoekers van [G] als getuige-deskundigen te horen. Daarnaast heeft de moeder het hof verzocht [de minderjarige] te horen, dan wel een bijzondere curator te benoemen.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Met betrekking tot de voorgeschiedenis en de problematiek van [de minderjarige] verwijst het hof naar de beschikking van het hof van 17 december 2015. Het hof heeft bij deze beschikking onder meer het volgende overwogen:
"5.4 Tussen alle betrokkenen staat vast dat [de minderjarige] een zwaar beschadigd meisje is met ernstige problematiek en dat zij een (trauma)behandeling nodig heeft. Ter zitting van het hof is ook helder geworden dat die behandeling, afgestemd op de onlangs vastgestelde FASD-problematiek, er op korte termijn ook gaat komen.
(…)
5.9
Vast staat dat [de minderjarige] als gevolg van haar belaste verleden en haar complexe persoonlijke problematiek behoefte heeft aan een stabiele, gestructureerde en voorspelbare omgeving, van waaruit gezocht kan worden naar de nodige hulpverlening.
In het onderzoeksrapport van [F] uit april 2013 concluderen de GZ-psycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat de gedragingen van [de minderjarige] , zoals sterke alertheid, regisserende houding, focus op eten, vlakke emoties, gestoorde gewetensontwikkeling, functionele contactnames en tegenstrijdigheden in haar verhalen wijzen op een verstoorde hechting en op emotionele verwaarlozing van [de minderjarige] . Uit het gegeven advies volgt dat [de minderjarige] stabiliteit, sensitiviteit en wederkerigheid in het contact nodig heeft om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Positieve aandacht, waarin lichamelijk contact een rol mag spelen en [de minderjarige] kind mag zijn, zal in de begeleiding van [de minderjarige] een belangrijk onderdeel moeten zijn. [de minderjarige] heeft hiertoe een emotioneel stabiele leefomgeving nodig, die bij haar aansluit en die haar stimuleert en prikkelt, zodat ze zich op alle gebieden van het leven goed kan gaan ontwikkelen.
De relatie tussen de moeder en [de minderjarige] leek zich volgens het onderzoek echter te ontwikkelen tot een symbiotische. [de minderjarige] ontwikkelde hierdoor onvoldoende eigenheid.
5.10
[de minderjarige] is daarna door [G] gediagnosticeerd als een meisje met PTSS en mogelijk een reactieve hechtingsstoornis op vroege kinderleeftijd en een afgebakende ADHD, gecombineerd type stoornis. Naast voornoemde emotionele factoren binnen het gedrag van [de minderjarige] (PTSS of reactieve hechtingsstoornis op vroegere kinderleeftijd) heeft [de minderjarige] een benedengemiddelde intelligentie en uitval in executieve functies. Inmiddels is bekend geworden dat er ook sprake is van FASD.
Uit de door [H] gegeven conclusie en het advies daarbij volgt dat bij [de minderjarige] hulpbehoevendheid bestaat op het gebied van o.a. onderwijs en sociaal-emotioneel functioneren. [de minderjarige] zal, gelet op de FASD, gedurende haar verdere leven dagelijkse sturing/begeleiding nodig hebben om optimaal te kunnen functioneren. Extern aangebrachte structuur lijkt voor haar noodzakelijk. Gezien de huidige bevindingen wordt geadviseerd om haar gedurende langere tijd (mogelijk blijvend) structuur te bieden.
(…)
Het hof twijfelt niet aan de bereidheid van de moeder om zich volledig voor [de minderjarige] in te zetten, maar acht het niet reëel ervan uit te gaan dat de moeder in staat is [de minderjarige] te geven wat zij op dit moment nodig heeft, gelet op de kwetsbaarheid en de specifieke problematiek van [de minderjarige] en op de eigen problematiek van de moeder. Het hof betrekt daarbij dat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken voldoende veiligheid en stabiliteit aan [de minderjarige] te bieden en dat er (vooralsnog) onvoldoende aanwijzingen zijn dat dit thans in relevante mate anders is. Uit het feit dat de moeder meer grip op haar eigen leven lijkt te hebben gekregen kan nog niet worden afgeleid dat zij thans ook in staat is om [de minderjarige] de stabiele, veilige en gestructureerde leefomgeving te bieden die zij gelet op haar problematiek nodig heeft. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat zeer specifieke aandacht en structuur behoeft. Die worden haar geboden in het pleeggezin."
5.4
In oktober 2016 heeft [H] [de minderjarige] (opnieuw) onderzocht in het kader van verlengde diagnostiek (na afronding van het diagnostisch onderzoek naar Foetaal Alcohol Spectrum Disorder, FASD). Bij brief van 23 december 2016 heeft [H] onder meer het volgende geconcludeerd.
"(…) Sinds 2015 is [de minderjarige] bekend binnen [H] . Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid FASD, wat ook is vastgesteld. (…) In het verleden was er reeds PTSS en hechtingsproblematiek vastgesteld. Kijkend naar het huidig functioneren van [de minderjarige] wordt daarnaast gedrag gesignaleerd passend bij ASS. Cognitief gezien is er sprake van een disharmonisch profiel: Het Performaal IQ ligt op gemiddeld niveau en het Verbaal IQ ligt op moeilijklerend/laagbegaafd niveau.
[de minderjarige] is een zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje, dat in staat is om te manipuleren en te liegen. Er zijn twijfels en zorgen m.b.t. haar gewetensontwikkeling. Ze lijkt weinig inzicht te hebben in haar eigen gedrag en de effecten ervan op haar omgeving. Sociaal-emotioneel gezien gedraagt ze zich jonger dan haar kalenderleeftijd. Ze heeft moeite om emoties te tonen en aan te voelen. Ze is erg vlak in haar mimiek en lichaamstaal, maar ook als het gaat om het verbaal uiten van haar emoties. [de minderjarige] is vaak erg moeilijk te peilen. Zowel op school als in de thuissituatie valt op dat het zeer moeilijk is om haar dingen (aan) te leren.
M.b.t. de toekomst kan gezegd worden dat [de minderjarige] hoogstwaarschijnlijk langdurige begeleiding en zorg nodig zal hebben. Ze heeft baat bij een stabiele, adequate, veilige en gestructureerde (opvoedings)omgeving. (…) Van belang is dat er rekening wordt gehouden met het feit dat informatie bij [de minderjarige] slecht beklijft, dat er sprake is van beperkte leerbaarheid en dat het risico op overvraging groot is. [de minderjarige] heeft veel herhaling nodig en er zal goed moeten worden gelet op haar spreekwoordelijke plafond."
5.5
In het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] dienen continuïteit in het (gezins)leven van [de minderjarige] , zekerheid, duidelijkheid en stabiliteit voorop te staan. [de minderjarige] heeft gelet op haar hiervoor omschreven problematiek bovengemiddeld behoefte aan duidelijkheid, structuur en begeleiding. Zij woont inmiddels vijf jaar bij de pleegouders. Gebleken is dat de pleegouders haar voornoemde opvoedsituatie kunnen bieden. Haar ontwikkeling gaat met kleine stapjes vooruit en zij begint vertrouwd te raken met de pleegouders. [de minderjarige] voornoemde belangen en behoeften vergen dat haar plaatsing bij de pleegouders niet doorbroken wordt maar dat zij de gelegenheid krijgt bij de pleegouders verder in te groeien en zich te ontwikkelen. Het perspectief van [de minderjarige] ligt, zoals het hof ook bij beschikking van 17 december 2015 heeft overwogen, niet bij de moeder maar bij de pleegouders. Na een moeizame start in haar jonge leven met veel onveiligheid en instabiliteit en twee mislukte terugplaatsingen bij de moeder - anders dan de moeder heeft betoogd acht het hof deze mislukte terugplaatsingen wel van belang - heeft [de minderjarige] nu sinds vijf jaar een veilige en stabiele plek in het pleeggezin. Doorbreken van deze situatie is gelet op het bovenstaande schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Ook is het in het belang van [de minderjarige] dat haar pleegouders duidelijkheid krijgen over de continuering van haar verblijf in hun gezin, zodat de pleegouders zich meer definitief aan haar kunnen hechten. Gezagsbeëindiging draagt daaraan bij.
Nu er geen zicht meer is op terugplaatsing bij de moeder, is de maatregel van ondertoezichtstelling, die immers gericht is op thuisplaatsing, niet langer geschikt, aangezien hierbij de onzekerheid over het opvoedingsperspectief zal voortduren. De in artikel 1:266 BW genoemde aanvaardbare termijn is ruim verstreken. Het hof merkt hierbij op dat, anders dan de moeder lijkt te stellen, de aanvaardbare termijn direct na de uithuisplaatsing aanvangt en niet pas nadat is vastgesteld of de moeder in staat is [de minderjarige] op te voeden en te verzorgen.
5.6
De moeder heeft verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten naar de vraag of zij in staat is om de opvoeding van [de minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn ter hand te nemen. De moeder heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat dit tot op heden nog niet is gebeurd en dat dit wel van belang is voor de beantwoording voor de vraag of het gezag beëindigd dient te worden.
5.7
Het hof is van oordeel dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek geen wijziging kunnen brengen in voornoemd oordeel dat de aanvaardbare termijn in het geval van [de minderjarige] reeds ruim is verstreken en terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder niet meer aan de orde is, ook niet als nog vastgesteld zou worden dat de moeder inmiddels over voldoende opvoedingsvaardigheden zou beschikken. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat zonder onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder, niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Het hof is van oordeel dat de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen niet specifiek in de ouder(s) zelf hoeft te liggen, maar dat de ongeschiktheid ook in de (combinatie met) voor het kind zelf benodigde aangepaste opvoedingsomgeving gelegen kan zijn. Kindfactoren kunnen met zich brengen dat de ouder ongeschikt is om een specifiek kind te verzorgen en op te voeden. Zoals hiervoor al overwogen is het in dit geval in het belang van [de minderjarige] dat haar perspectief bij de pleegouders ligt en dat er bij haar en haar pleegouders duidelijkheid komt over haar opgroeien bij de pleegouders, omdat de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn reeds ruim is verstreken. Een deskundigenbericht kan niet leiden tot een ander oordeel. Het hof zal het verzoek tot een deskundigenonderzoek daarom afwijzen.
5.8
De moeder heeft ter zitting verzocht in het geval het verzoek tot een deskundigenonderzoek wordt afgewezen, de onderzoekers van [G] als getuige-deskundigen te horen. De moeder is van mening dat de onderzoeksresultaten van [G] nog altijd relevant zijn en een positief beeld schetsen van haar. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof ook dit verzoek afwijzen.
5.9
Het hof ziet evenmin aanleiding om, zoals door de moeder verzocht, [de minderjarige] , die in november 2017 twaalf jaar wordt, te horen om zelf een beeld over [de minderjarige] te kunnen vormen en om de mening van [de minderjarige] te horen, dan wel om een bijzondere curator te benoemen om dit te doen. [de minderjarige] kampt met forse problematiek, cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen en is een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje. Het zou daarom zeer belastend zijn voor haar en een risico vormen op verstoring van haar broze ontwikkeling om door het hof dan wel een bijzondere curator gehoord te worden. Tevens speelt een rol dat haar stem al via rapportages in het dossier goed naar voren komt. Daarbij komt dat aan het hof uitsluitend de vraag voorligt of het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd dient te worden, hetgeen een voor minderjarigen ingewikkeld want niet feitelijk maar moeilijk te begrijpen juridisch onderwerp is. Gelet hierop zal het hof deze verzoeken van de moeder om [de minderjarige] te (laten) horen, afwijzen.
5.10
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. Hiermee is naar het oordeel van het hof ook de meerwaarde van een algehele gezagsbeëindiging gegeven. Het hof gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de moeder ter zitting om in het geval het hof van oordeel is dat de moeder niet in staat is [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden, niet tot beëindiging van het gezag over te gaan, omdat beëindiging van het gezag onvoldoende in verhouding zou staan tot de huidige situatie waarin de moeder op dit moment de pleegzorgplaatsing accepteert en meewerkt aan de ondertoezichtstelling. De door de moeder gestelde mogelijkheid voor de GI een verzoek tot gedeeltelijke overdracht van het gezag te kunnen indienen in het geval er in de toekomst tussen de GI en de moeder strijd zou ontstaan over gezagskwesties is in de door haar gewenste vorm niet op de wet gebaseerd.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 oktober 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.R. van der Winkel en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 12 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.