Zie ook de dissertatie van Bas de Wilde, “Stille getuigen”, 2015 en mijn bijdrage “Het ondervragingsrecht binnen het toetsingskader van het EHRM” in het liber amicorum Jan Sjöcrona Sporen in het strafrecht, 2014, p. 95-120.
HR, 16-02-2016, nr. 14/06075
ECLI:NL:HR:2016:247
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2016
- Zaaknummer
14/06075
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:247, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑02‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:44, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:44, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:247, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. Conclusie AG over de afwijzing van het verzoek om een getuige op te roepen.
Partij(en)
16 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/06075
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 november 2014, nummer 21/009026-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd. Nu deze reactie na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingekomen, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016.
Conclusie 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. Conclusie AG over de afwijzing van het verzoek om een getuige op te roepen.
Nr. 14/06075 Zitting: 19 januari 2016 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 28 november 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “witwassen” veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om R. Alaamri als getuige op te roepen.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 8 juli 2011 tot en met 21 mei 2012 in Nederland, een auto (merk Audi, type S3 voorzien van het kenteken [AA-00-BB] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL09ZZ 2012113183-4, gedateerd 9 juli 2012, dossierpagina 205-207, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 21 mei 2012 zagen we te Utrecht een Audi S3, voorzien van kenteken [AA-00-BB] . Wij hebben de bestuurder een stopteken gegeven. De bestuurder gaf op te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . [verdachte] toonde ons een op zijn naam staand geldig rijbewijs.
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd POBI88.AH.009, gedateerd 25 juni 2012, dossierpagina 186-192, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
De Audi S3, voorzien van kenteken [AA-00-BB] , is op 25 mei 2012 in beslag genomen.
De Audi S3 die in beslag genomen is, heeft een waarde van circa € 33.000,-.
Op 4 februari 2012 is voornoemde personenauto ontvreemd bij autobedrijf [A] te Nieuwegein. Door de eigenaar van [A] , genaamd [betrokkene 1] , wordt verklaard dat hij de Audi voor een klant had geïmporteerd uit Duitsland. Het Nederlands afgegeven kenteken betreft de [AA-00-BB] .
Op 10 februari 2012 wordt de Audi voorzien van het kenteken [AA-00-BB] overgezet op naam van [B] B.V.
Nader onderzoek wees uit dat het exportkenteken [CC-00-DD] van voornoemde personenauto stond op naam van [verdachte] vanaf 8 juli 2011.
21. mei 2012
Zagen een opvallende zwarte Audi S3 met kenteken [AA-00-BB] . Bestuurder bleek [verdachte] te zijn.
24. maart 2012
Personenauto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] werd staande gehouden te Amsterdam. Bestuurder was genaamd [verdachte] , [geboortedatum] 1985.
22. februari 2012te06:41uur
De bestuurder van de auto met het kenteken [AA-00-BB] bleek te zijn: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . Bestuurder verklaarde dat hij de auto had geleend.
19. februari 2012 te 04:45 uur
Zagen [verdachte] in de [AA-00-BB] rijden. Betreft een Audi RS3. Hem gecontroleerd. Bestuurder verklaarde dat hij de auto van iemand had geleend.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , brigadiers van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0981 2012113183- 3, gedateerd 29 mei 2012, dossierpagina 209-210, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 25 mei 2012 doorzochten wij het inbeslaggenomen voertuig, merk Audi S2, voorzien van kenteken [AA-00-BB] . In het handschoenenvakje in het voertuig troffen wij de instructieboekjes aan van het voertuig. Daarin troffen wij een Duitse factuur aan, afgegeven op 20 april 2012. Wij zagen dat deze factuur is afgegeven door een Volkswagen en Audi servicebedrijf uit Duitsland. Wij zagen dat deze factuur gericht was aan [verdachte] . Wij zagen dat deze factuur sloeg op een reparatie aan een voertuig met kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat het totaalbedrag van de reparatie € 4.171,52 bedroeg.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 6] , respectievelijk brigadier en bijzonder opsporingsambtenaar van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0981 2012113183-13, gedateerd 3 september 2012, dossierpagina 313-319, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb de Audi S3, voorzien van kenteken [AA-00-BB] , zelf gekocht. Ik heb er bijna € 40.000,- voor betaald. De betaling is contant gegaan.
De Audi S3 met exportkenteken [CC-00-DD] heeft van 8 juli 2011 tot en met 10 februari 2012 op mijn naam gestaan.
De factuur van de Volkswagen en Audi garage in Duitsland van 20 april 2012 van € 4.171,25 heb ik zelf betaald.
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd POB188.AH.003, gedateerd 11 juli 2012, dossierpagina 13 1-132, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Van [verdachte] zijn de volgende inkomensgegevens bij de Belastingdienst bekend:
- 2012: loon € 7.101 van werkgever Thuiszorg;
- 2011: loon € 22.254 van werkgever Thuiszorg en loon € 0 van werkgever Post NL;
- 2010: loon € 12.113 van werkgever Thuiszorg en loon € 2.569 van werkgever TNT Postorderbedrijf;
- 2009: loon € 6.286 van werkgever TNT Post;
- 2008: loon € 1194 van werkgever TNT Post en loon € 3.443,- van werkgever Tempo Team;
- 2007: loon € 131 van werkgever [C] ;
- 2006: loon € 349 van werkgever Adecco en loon € 17 van werkgever Tempo Team.
[verdachte] heeft het volgende rekeningnummer in gebruik: [001] .
In 2010 had [verdachte] een beginsaldo op voornoemde rekening van € 110 en een eindsaldo van € 567.
In 2009 had [verdachte] een beginsaldo op voornoemde rekening van € 0 en een eindsaldo van € 110.
6. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd POB188.AH.001, gedateerd 30 augustus 2012, dossierpagina 120-121, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de rekeningafschriften van rekeningnummer [001] blijkt het volgende:
Periode 2007 tot en met 4 juli 2010:
- verdachte heeft € 2.521,21 aan studiefinanciering ontvangen;
- verdachte heeft € 2.255,- aan zorgtoeslag ontvangen.
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] , brigadiers van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0981 2012113183- 17, gedateerd 4 september 2012, dossierpagina 194-195, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 3 september 2012 stelden wij een onderzoek in op het adres van het bedrijf [B] B.V. Wij deelden [betrokkene 2] mede dat wij hem wilden horen over de aanschaf en verhuur van een personenauto, merk Audi S3, voorzien van kenteken [AA-00-BB] .
[betrokkene 2] verklaarde ons het volgende:
- dat hij eigenaar was van [B] B.V.;
- dat hij begin dit jaar in contact kwam met een jongen;
- dat deze jongen een Audi S3 in Duitsland gekocht had;
- dat hij met de jongen had afgesproken dat de auto eerst in Nederland geïmporteerd zou worden door deze jongen en dat de auto dan op naam van [B] B.V. zou komen;
- dat hij de auto niet aangekocht had;
- dat hij geen kosten voor deze auto had gemaakt en dat de auto dus in eigendom van deze jongen was gebleven;
- dat hij telefonisch contact had met de jongen via het nummer [002] .
Ons bleek dat het door [betrokkene 2] verstrekte telefoonnummer [002] toebehoorde aan verdachte [verdachte] .
8. Het proces-verbaal van verhoor van getuige door de raadsheer-commissaris op 10 september 2014, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
U vertelt mij dat het gaat over de Audi S3. Ik weet daar weinig van. Ik heb de auto nooit gezien. Zoals ik het me herinner heeft [betrokkene 3] nooit in de Audi gereden.
9. Het uittreksel uit de justitiële documentatie, verdachte betreffende, gedateerd 15 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum beslissing: 22 september 2010 Gerechtshof Arnhem
Feit 1: Art. 10 lid 3 Opiumwet
Art. 2 ahf/ond C Opiumwet
Kwalificatie: Opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet
Pleegdatum: 24 september 2009
Status: Onherroepelijk 7 oktober 2010
Beslissing feit 1: 110 uren werkstraf subsidiair 55 dagen hechtenis
(…)
Aanvullende bewijsoverweging
Het hof heeft op pagina 4 en 5 van het verkort arrest van 28 november 2014 overwogen waarom het van oordeel is dat het niet anders kan dan dat de in de tenlastelegging genoemde Audi S3 is aangeschaft met gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Op grond van diezelfde overweging is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde Audi S3 is aangeschaft met gelden die van misdrijf afkomstig zijn.”
6. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, heeft het Hof het volgende overwogen:
“Oordeel Hof
Het hof is van oordeel dat het gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op grond van die bewijsmiddelen stelt het hof - met de rechtbank - het volgende vast.
De personenauto Audi S3 met kenteken [AA-00-BB] heeft van 8 juli 2011 tot en met 10 februari 2012 op naam van verdachte gestaan.
De politie heeft verdachte op 19 februari 2012 en 22 februari 2012 in voormelde auto gecontroleerd. Op 24 maart 2012 werd verdachte als bestuurder van de Audi S3 staande gehouden in Amsterdam. Op 21 mei 2012 heeft de politie verdachte in dit voertuig staande gehouden.
Bij de doorzoeking van de Audi S3 heeft de politie een factuur van een Volkswagen en Audi garage in Duitsland, gedateerd 20 april 2012, aangetroffen. Verdachte heeft deze factuur betaald.
De Audi S3 met kenteken [AA-00-BB] heeft op 25 juni 2012 een waarde van € 33.000,-.
Bij de Belastingdienst zijn de volgende gegevens van verdachte bekend:
- in 2012: loon € 7.101 van werkgever Thuiszorg;
- in 2011: loon € 22.254 van werkgever Thuiszorg en loon € 0 van werkgever Post NL;
- in 2010: loon € 12.113 van werkgever Thuiszorg en loon € 2.569 van werkgever TNT Postorderbedrijf;
- in 2009: loon € 6.286 van werkgever TNT Post;
- in 2008: loon € 1.194 van werkgever TNT Post en loon € 3.443 van werkgever Tempo Team;
- in 2007: loon € 131,- van werkgever [C] ;
- in 2006: loon € 349 van werkgever Adecco en loon € 17 van werkgever Tempo Team.
Verdachte heeft rekeningnummer [001] in gebruik. In 2010 had verdachte een beginsaldo op deze rekening van € 110 en een eindsaldo van € 567. In 2009 had verdachte een beginsaldo van € 0 en een eindsaldo van € 110.
Op de bankrekening van verdachte met nummer [001] zijn in de periode van 2007 tot en met 4 juli 2010 de volgende geldbedragen binnengekomen en afgeschreven:
- er is € 2.521,21 aan studiefinanciering ontvangen;
- er is € 2.255 aan zorgtoeslag ontvangen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen dat tijdens het onderzoek niet is gebleken van een legale herkomst van de gelden waarmee de Audi S3 is aangeschaft, is het hof van oordeel dat ten aanzien van verdachte een ernstig vermoeden bestaat dat de aanschaf van de Audi S3 met kenteken [AA-00-BB] met geld is gedaan dat uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag onder deze omstandigheden dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld waarmee hij deze Audi heeft aangeschaft. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (Hoge Raad 12 juli 2010, NJ 2010, 460).
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de Audi S3 op verzoek van [betrokkene 4] (eerder aangeduid als [betrokkene 4] ) in Duitsland heeft gekocht. [betrokkene 4] is een kennis van verdachte die in Marokko verblijft en van wie verdachte destijds de achternaam niet wist. Vlak voor de zomervakantie in 2012 heeft [betrokkene 6] , een vriend van [betrokkene 4] , een bedrag van € 42.000 naar verdachte in Nederland gebracht. Verdachte heeft de Audi S3 met dit geldbedrag gekocht. Verdachte heeft het exportkenteken voor de auto betaald.
Verdachte is met de auto naar Marokko gereden en heeft in Marokko een ongeluk met de auto gehad. In Marokko heeft hij de schade laten maken. [betrokkene 4] wilde de auto toen niet meer van verdachte overnemen. Verdachte heeft de auto mee terug naar Nederland genomen, zodat hij deze kon verkopen en het geld aan [betrokkene 4] kon teruggeven. In Nederland wilde echter niemand de auto van verdachte kopen.
[betrokkene 5] heeft de auto in Nederland ingevoerd. Vervolgens heeft [betrokkene 2] de auto in de voorraad van verhuurbedrijf [B] B.V. opgenomen en van 10 februari 2012 tot 10 maart 2012 verhuurd aan [betrokkene 3] . Verdachte heeft gedurende deze verhuurperiode een paar keer in de auto gereden om deze ter reparatie weg te brengen.
Het hof acht de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld voor de aanschaf en het bezit van de Audi S3 weliswaar concreet, maar op de belangrijke onderdelen niet verifieerbaar en (mede daardoor) hoogst onwaarschijnlijk op grond van de volgende omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien -:
- De verdediging heeft de achternaam van [betrokkene 4] ( [betrokkene 4] ) pas op 4 oktober 2013 aan de rechtbank bekend gemaakt. Tot die datum was de verklaring die verdachte over [betrokkene 4] heeft afgelegd niet te verifiëren. Bovendien is deze [betrokkene 4] niet verschenen bij het verhoor door de raadsheer-commissaris, ondanks de vele inspanningen die daartoe zijn verricht door het kabinet raadsheer-commissaris met als gevolg dat de verklaring van verdachte over [betrokkene 4] dus ook niet in een later stadium geverifieerd kon worden. Van de persoon [betrokkene 6] is door de verdachte nimmer een achternaam of andere gegevens verstrekt, zodat deze persoon ook niet als getuige kon worden gehoord. Hetgeen verdachte over deze persoon heeft verklaard kan dus ook evenmin geverifieerd worden.
- Verdachte zou de schade aan de auto in Marokko hebben laten repareren. Hij heeft hiervan echter geen stukken overgelegd. Voorts heeft verdachte over de aanrijding in Marokko geen enkele concrete omstandigheid gegeven.
- De politie heeft verdachte op 19 februari 2012 en 22 februari 2012 - in de periode dat de auto aan [betrokkene 3] verhuurd zou zijn - in de auto aangetroffen, respectievelijk om 04.45 uur en om 06.41 uur. Op 19 februari 2012 verklaart verdachte tegenover de politie voor het eerst in de auto te rijden om te tanken en op 22 februari 2012 zegt hij de auto van een persoon genaamd [betrokkene 7] te hebben geleend. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij ten tijde van de controles in de auto reed om deze ter reparatie weg te brengen, Gelet op de tijdstippen van aantreffen acht het hof niet geloofwaardig dat verdachte de auto op die momenten ter reparatie heeft weggebracht. Bovendien heeft verdachte bij deze controles een andersluidende verklaring afgelegd. Kennelijk wilde verdachte voor de politie verhullen dat hij de eigenaar van de auto was.
- De wijze van aanschaf van de Audi S3 zoals door verdachte is beschreven, is een zeer omslachtige, terwijl er in Marokko ook Audi-garages zijn, ook in de omgeving van de woonplaats van de door verdachte genoemde [betrokkene 4] .
(…)
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, valt geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf waaruit verdachte het geldbedrag heeft verkregen waarmee hij de Audi S3 heeft bekostigd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat de inkomenspositie van verdachte niet zodanig was dat hij zich de aanschaf van een dergelijke auto ter waarde van € 33.000 kon veroorloven. Daar komt bij dat de Audi S3 contant is betaald, wat niet gebruikelijk is bij een dergelijk groot aankoopbedrag. De verklaring van verdachte, dat de auto met van [betrokkene 4] afkomstig en door een zekere [betrokkene 6] overhandigd geld is aangeschaft, acht het hof - zoals hiervoor overwogen - niet geloofwaardig.
Uit het dossier komen voorts aanwijzingen naar voren dat verdachte voor de Nederlandse autoriteiten verborgen probeerde te houden dat de auto van hem was. Zo heeft verdachte op 19 februari 2012 en 22 februari 2012, toen hij in de Audi S3 werd gecontroleerd, aangegeven dat de auto niet van hem was. Voorts is de auto in februari 2012 ontvreemd uit een autobedrijf in Nieuwegein, maar heeft verdachte hiervan niet zelf aangifte gedaan en is de naam van verdachte in het geheel niet genoemd in de aangifte. Ook is de auto, nadat deze geïmporteerd was in Nederland, op naam gezet van [B] B.V., het bedrijf van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft hieromtrent verklaard dat hij geen kosten heeft gemaakt voor de auto, dat hij de auto nooit zelf heeft gezien en dat de auto in eigendom bleef bij verdachte. Tot slot zijn er aanwijzingen dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de handel in drugs, nu uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2010 is veroordeeld wegens overtreding van artikel 2C van de Opiumwet.
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - niet anders dan dat de in de tenlastelegging genoemde Audi S3 is aangeschaft met gelden die van misdrijf afkomstig zijn.
Verzoek horen getuige
De raadsman van verdachte heeft - voor zover het hof niet tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou komen - ter terechtzitting in hoger beroep zijn bij appelschriftuur van 9 december 2013 gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 4] (in de appelschriftuur opgegeven als [betrokkene 4] ) gehandhaafd.
Ter terechtzitting van 28 maart 2014 heeft het hof het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 4] toegewezen en is de onderhavige zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, voor het horen van (onder meer) deze getuige.
Op 2 juli 2014 is - naar aanleiding van een brief van de raadsman van 22 mei 2014 - namens de raadsheer-commissaris de oproepingsbrief voor getuige [betrokkene 4] aan de raadsman van verdachte gezonden met het verzoek ervoor zorg te dragen dat deze brief bij getuige terecht zou komen.
Op 18 augustus 2014 is door de visumafdeling in Rabat (Marokko) bericht dat ‘het dossier van [betrokkene 4] is geweigerd’, omdat degene die zich bij de visumafdeling had gemeld, [betrokkene 4] , niet degene was die was uitgenodigd en door het hof verwacht werd, te weten [betrokkene 4] .
Uit een e-mailbericht van de raadsman van 5 september 2014 blijkt dat de naam van de getuige [betrokkene 4] onjuist is vertaald vanuit het Arabisch en dat de naam van de getuige blijkens zijn paspoort officieel in het westerse geschrift dient te worden geschreven als [betrokkene 4] .
Vervolgens is op 10 september 2014 nogmaals een oproepingsbrief voor de getuige, ditmaal op naam van [betrokkene 4] , gezonden naar de raadsman van verdachte met het verzoek ervoor zorg te dragen dat deze brief bij de getuige terecht zou komen.
Op 27 oktober 2014 heeft de visumafdeling in Rabat (Marokko) laten weten dat de getuige [betrokkene 4] zich niet heeft gemeld en geen visum heeft aangevraagd.
Op 11 november 2014 heeft de raadsman van verdachte telefonisch contact gehad met het kabinet raadsheer-commissaris, waarbij hij heeft medegedeeld dat hij van verdachte had vernomen dat getuige [betrokkene 4] niet naar Rabat was afgereisd om een visum te halen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat door het kabinet raadsheer-commissaris al het mogelijke is gedaan om de getuige [betrokkene 4] te horen voorafgaand aan de terechtzitting van 14 november 2014 en dat het thans onaannemelijk is dat de getuige [betrokkene 4] alsnog binnen een aanvaardbare termijn bij de raadsheer-commissaris dan wel ter terechtzitting zal verschijnen. Op grond hiervan zal het verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 4] worden afgewezen.”
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2014 heeft verzoeker onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb mijn best gedaan om [betrokkene 4] naar Nederland te laten komen. [betrokkene 4] heeft mij laten weten dat er geen visum voor hem klaar lag. Hij wilde naar Nederland komen, maar hij wilde wel zeker weten dat er dit keer wel een visum voor hem klaar lag.”
De raadsman van verzoeker heeft toen het volgende aangevoerd:
“In oktober 2013 heb ik weer een Arabisch stuk ontvangen. Dit heb ik laten vertalen. Dit stuk gaf antwoord op door mij gestelde vragen. Op de vraag of [betrokkene 4] geld heeft verstrekt om namens hem een Audi S3 te kopen, heeft [betrokkene 4] bevestigend geantwoord. Hij heeft aangegeven dat hij mijn cliënt via [betrokkene 6] geld heeft gegeven. Dit is een schriftelijke verklaring waarin [betrokkene 4] de door mijn cliënt geschetste gang van zaken bevestigt. Ik meende dat er een meerwaarde zat in het horen van [betrokkene 4] tegenover de rechter, daarom heb ik steeds verzocht om hem als getuige te horen. Wegens praktische problemen is het niet gelukt om [betrokkene 4] te horen. Ik zie het belang om [betrokkene 4] te horen echter nog steeds.”
8. De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 onder meer het volgende overwogen voor wat betreft de beoordeling van cassatieklachten over een beslissing inzake een verzoek tot het oproepen en horen van getuigen:
" 2.73. In de cassatieprocedure gaat het niet meer om het al dan niet oproepen of horen van getuigen maar uitsluitend om de toetsing van de beslissingen van de feitenrechter dienaangaande. In cassatie kan door de verdediging daarom alleen worden geklaagd over (a) de beslissing van het hof tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en (b) de afwijzing door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. (…).
2.74.Wat betreft de onder (a) en (b) genoemde beslissingen kan in cassatie niet over de juistheid ervan worden geklaagd. De Hoge Raad kan immers niet beoordelen of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Wel kan in cassatie worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing.
2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen - al dan niet op vordering van de advocaat-generaal - (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting."
9. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2444, NJ 2015/416 m.nt. Schalken, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“3.4.
Het Hof heeft het verzoek tot een hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuigen afgewezen op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, gelet op de vaststellingen van het Hof dat:
(i) beide getuigen, hoewel in persoon opgeroepen voor een verhoor bij de Raadsheer-Commissaris, aldaar niet zijn verschenen en dat
(ii) de nadien door een Raadsheer-Commissaris gegeven bevelen tot medebrenging van de getuigen niet ten uitvoer konden worden gelegd aangezien de getuigen niet werden aangetroffen op hun woon- of verblijfadres.
3.5.
De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om zogenoemde getuigen à décharge en dat het Hof in verband daarmee bij zijn oordeel mocht betrekken dat de verdediging geen informatie heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat bedoelde getuigen in de toekomst wel zouden verschijnen bij een verhoor.”
10. De juistheid van de toegepaste maatstaf staat in de onderhavige zaak niet ter discussie. In de toelichting op het middel wordt enkel gesteld dat de beslissing tot afwijzing van het (herhaalde) verzoek tot het horen van de getuige onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd. Ik teken daarbij overigens aan dat het om een voorwaardelijk verzoek gaat.
11. Onder verwijzing naar het hierboven aangehaalde arrest van 1 september 2015 – dat volgens annotator Schalken past “in de trend om van de verdediging in strafzaken grotere activiteit te verlangen, zeker als het gaat om de uitoefening van het ondervragingsrecht (art. 6, derde lid onder d, EVRM)1.- zie ik dat anders. Het Hof heeft het voorwaardelijk verzoek tot een hernieuwde oproeping van (de niet verschenen) getuige à décharge [betrokkene 4] – door de raadsman van verzoeker in de appelschriftuur kennelijk foutief aangeduid als [betrokkene 4] – afgewezen op de grond dat het kabinet raadsheer-commissaris al het mogelijke heeft gedaan om de gevraagde getuige te horen voorafgaand aan de terechtzitting van 14 november 2014 en dat het thans onaannemelijk is dat de getuige [betrokkene 4] alsnog binnen een aanvaardbare termijn bij de raadsheer-commissaris dan wel ter terechtzitting zal verschijnen. In het licht van de overige vaststellingen van het Hof – waaronder de niet verifieerbare en niet geloofwaardige verklaringen van verzoeker -, acht ik het bestreden oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat (i) het hier gaat om een getuige à décharge, (ii) de verzochte getuige door de raadsman van verzoeker in de appelschriftuur is aangeduid als [betrokkene 4] , (iii) het mij bekend is dat aan een rechtshulpverzoek aan een buitenland tot het horen van een getuige, zoals het Hof heeft vastgesteld, vele inspanningen van een kabinet raadsheer-commissaris (respectievelijk rechter-commissaris) voorafgaan en (iv) verzoeker en diens raadsman geen informatie hebben verstrekt waaruit zou (kunnen) blijken dat de getuige in de toekomst wel zou verschijnen om te worden gehoord. Voorts wijs ik erop dat de raadsman op de terechtzitting van het Hof een schriftelijke verklaring van de getuige heeft overgelegd, waarin de getuige antwoord geeft op door de verdediging gestelde vragen, en waarop de advocaat-generaal heeft gereageerd. Het Hof heeft dus door middel van dit stuk kennis kunnen nemen van de gang van zaken die volgens de schrijver van het stuk – ik neem aan de verzochte getuige – heeft plaatsgevonden en diens bevestiging van het door verzoeker geschetste alternatieve scenario2., zodat bij mij zelfs de vraag opkomt of verzoeker eigenlijk wel een rechtens te respecteren belang heeft bij een cassatiemiddel over ’s Hofs afwijzing van het verzoek om de getuige [betrokkene 4] op te roepen dan wel te horen.3.
12. Het middel faalt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG