type: LOcoll:
Rb. Amsterdam, 12-02-2015, nr. C/13/575842 / KG ZA 14-1433 SP/LO
ECLI:NL:RBAMS:2015:716
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
12-02-2015
- Zaaknummer
C/13/575842 / KG ZA 14-1433 SP/LO
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:716, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 12‑02‑2015; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Computerrecht 2015/86 met annotatie van A.L. Gorzeman, P.E.I. Korenhof
JBP 2015/64
Uitspraak 12‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Kort geding. Het 'recht om vergeten te worden' Zoekmachine Google Search hoeft de gegevens van eiser niet te verwijderen. Dat heeft de voorzieningenrechter bepaald. Eiser wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites, waarop (kranten)artikelen staan over een geschil dat eiser had met een aannemer, zou verwijderen. Eiser baseerde zich daarbij op de (artikelen 36 en 40 van de) Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Volgens het Costeja-arrest van dat Hof kan men zich alleen verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google. Daarbij gaat het vooral om toetsing van het zoekresultaat ten opzichte van de zoekvraag, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) de gevonden artikelen zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. Een beroep op artikel 36 en 40 Wbp is niet bedoeld om het bestaande juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval dat de zoekresultaten niet ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn en dat het belang van eiser bij verwijdering in dit geval niet opweegt tegen het recht op informatievrijheid van Google.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/575842 / KG ZA 14-1433 SP/LO
Vonnis in kort geding van 12 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te Naarden,
eiser bij dagvaarding van 21 november 2014,
advocaat mr. F.J. Van Eeckhoutte te Amersfoort,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 29 januari 2015 heeft eiser gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis heeft gewijzigd bij brief van 14 januari 2015, zoals vermeld in de eveneens aangehechte pleitnota. Gedaagde, hierna te noemen Google Inc, heeft verweer gevoerd in haar conclusie van antwoord, en heeft geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
eiser en zijn echtgenote, mevrouw[echtgenote], met mr. Van Eeckhoutte;
en voorts aan de zijde van Google Inc: [bedrijfsjurist], bedrijfsjurist, met mr. Chavannes.
2. De feiten
2.1.
Eiser is partner bij KPMG, een bekende zakelijke dienstverlener. Hij heeft een woning laten bouwen in Naarden. Vanaf het begin van de bouw, in september 2011, totdat de bouw klaar was, in augustus 2012, woonde hij met zijn gezin in een naastgelegen woning, waaraan drie port-a-cabins waren gemonteerd voor extra ruimte.
2.2.
Omstreeks april 2012 kreeg eiser een geschil met de aannemer. De aannemer stelde zich op het standpunt dat hij nog € 200.000,- te vorderen had van eiser inzake vervallen termijnen en meerwerk. Op 24 april 2012 heeft de aannemer door middel van het vervangen van de sloten van de woning zijn retentierecht uitgeoefend. De retentie eindigde op 25 mei 2012, toen eiser een bankgarantie heeft gesteld ten gunste van de aannemer.
2.3.
Eiser en de aannemer hebben vervolgens een procedure gevoerd bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. In november 2012 hebben zij een schikking getroffen, waarbij door eiser een bedrag van ongeveer € 60.000,- aan de aannemer is betaald, in ruil waarvoor de bankgarantie door de aannemer is geretourneerd.
2.4.
Op 10 mei 2012 heeft op de voorpagina van dagblad De Telegraaf een artikel gestaan over de kwestie met de aannemer met daarbij een foto van eiser. Het artikel luidt als volgt.
Topman KPMG bivakkeert in container
(…)
Een topman van KPMG kan niet verhuizen naar zijn opgeleverde luxueuze woonboerderij bij Naarden, omdat de bouwer uit wraak voor een onbetaalde rekening van 200.000 euro alle sloten van de villa heeft vervangen. Hierdoor is topaccountant [eiser] gedwongen om in drie containers op zijn eigen landgoed te kamperen.
Grootverdiener[eiser] en zijn partner zijn ontevreden over de kwaliteit van het schilderwerk van de aannemer, zo blijkt uit navraag. Bovendien zouden ze ‘emotionele schade’ claimen wegens het langer dan geplande verblijf in de containers. Maar om daarvoor een rekening van dik twee ton onbetaald te laten, wat neerkomt op een derde van de totale aanneemsom, is ongekend. (…)
Het artikel is thans nog op de website van De Telegraaf te lezen, onder de URL http://www.telegraaf.nl/binnenland/20051811/_Topman_KPMG_in_container_.html
2.5.
Consultancy.nl, een online platform voor de adviesbranche, heeft op 11 mei 2012 het volgende artikel op haar website geplaatst, onder de URL http://www.consultancy.nl/nieuws/4101/kpmg-ma-partner-leeft-noodgedwongen-langer-in-container.html:
KPMG partner leeft noodgedwongen in containers
(…)
[eiser], partner binnen de Transaction Services tak van KPMG, moet noodgedwongen nog langer leven in drie containers op zijn eigen landgoed. Hij is ertoe gedwongen omdat de aannemer van zijn luxueuze woonboerderij bij Naarden uit wraak voor een onbetaalde rekening van €200.000 alle sloten van de villa heeft vervangen. Uit navraag blijkt dat [eiser] de rekening van dik twee ton – circa een derde van de totale aanneemsom – niet heeft betaald omdat hij “ontevreden is over de kwaliteit van het schilderwerk van de aannemer”. Bovendien zeggen[eiser] en zijn partner recht te hebben op ‘emotionele schade’ omdat ze nu langer in hun containerwoning moeten bivakkeren.
2.6.
Verschillende media hebben omstreeks mei 2012 de vorenstaande artikelen in al dan niet gewijzigde bewoordingen overgenomen, waaronder:
http://personen.inhetnieuws.nl/[eiser][eiser]/plaatsen/Naarden#.VCFj2_1_th4
http://www.rtvoost.nl/nieuws/default.aspx?nid+144268
2.7.
Google Search is een door Google Inc op het internet aangeboden zoekmachine. Google Search helpt de internetgebruiker om aan de hand van één of meer opgegeven zoektermen uit alle informatie op het internet de meest relevante informatie te verkrijgen. De naar aanleiding van de opgegeven zoektermen weergegeven zoekresultatenlijst geeft hyperlinks (URL’s) weer die verwijzen naar webpagina’s, afbeeldingen of locaties.
2.8.
Op 31 mei 2014 heeft eiser middels een daartoe bestemd onlineformulier Google Inc verzocht de onder 2.4 genoemde URL niet meer als resultaat te tonen bij het invoeren van zijn naam op Google Search. Google Inc heeft dat verzoek geweigerd bij e-mail van 16 juli 2014.
2.9.
Bij brief van 15 oktober 2014 heeft (de advocaat van) eiser Google Inc gesommeerd de onder 2.4 tot en met 2.6 genoemde URL’s en alle zoekresultaten die verwijzen naar de artikelen die worden gevonden met de zoektermen ‘topman kpmg’ en/of ‘container’ en/of ‘[eiser]’, ‘[eiser]’, [eiser]’ en ‘e[eiser]’ waarin het zogenoemde containerverhaal wordt genoemd niet langer te verwerken dan wel te verwijderen.
2.10.
Bij e-mail van 21 oktober 2014 heeft Google Inc – kort gezegd – geantwoord dat zij niet aan het verzoek zal voldoen nu de opgegeven URL’s informatie over eiser bevatten die relevant, in het algemeen belang en niet verouderd is.
3. Het geschil
3.1.
Eiser vordert – samengevat en na wijziging van eis – primair Google Inc te bevelen de onder 2.4 tot en met 2.6 genoemde URL’s en overige URL’s van webpagina’s waarin eiser in verband wordt gebracht met het bedoelde ‘retentie of container-verhaal’ uit 2012 en die na het invoeren van de zoektermen ‘topman kpmg’, ‘[eiser]’, ‘[eiser] kpmg’ ‘[eiser]’, ‘[eiser] [eiser]’. [eiser]’ of ‘e[eiser]’ al dan niet met toevoeging van de zoektermen ‘naarden’ en/of ‘container’ in de resultaten van Google Search worden weergegeven uit die Google-resultaten te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Google Inc in de proceskosten, waaronder de kosten van betekening in de Verenigde Staten, de kosten voor vertalingen in het Engels en de nakosten. Subsidiair vordert eiser Google Inc te bevelen de genoemde URL’s te positioneren als laatste en onderste van alle zoekresultaten die worden weergegeven na het invoeren van vorenstaande zoektermen.
3.2.
Eiser stelt ter toelichting op zijn vordering – samengevat en voor zover voor deze procedure van belang – het volgende. Hij beroept zich met betrekking tot zijn vorderingen op de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en het zogenoemde Costeja-arrest (Hof van Justitie EU 13 mei 2014, zaaknummer C-131/12), alsmede op onrechtmatig handelen van Google Inc.
De ‘container-kwestie’ was een vervelende periode voor eiser en zijn gezin. De aannemer heeft onterecht zijn retentierecht uitgeoefend. Dat is ook in de arbitragezaak uitgemaakt en dat de aannemer een vordering had van € 200.000,- was ook niet juist. Doordat De Telegraaf de affaire heeft opgepikt en andere media dat hebben overgenomen, en de daaruit volgende artikelen thans nog op internet te vinden zijn, ondervindt eiser nog steeds de nare gevolgen van het onterechte handelen van de aannemer. Als zijn kinderen in een nieuwe klas of een nieuw hockeyteam komen, of als hij elders nieuwe mensen ontmoet wordt hij vaak aangesproken op de kwestie. Daarnaast is het ook schadelijk voor zijn carrière, omdat nieuwe klanten hem vaak googelen en dan over de ‘containeraffaire’ lezen. Bovendien zal hij over een aantal jaren een nieuwe baan gaan zoeken en voorziet hij dat de zoekresultaten hem daarbij ook zullen schaden. Het betreft een privé-kwestie, die niets te maken heeft met zijn functioneren bij KPMG, en daarom ook niet relevant is voor het publiek. Daarbij komt dat de kwestie tweeëneenhalf jaar geleden speelde, zodat die reeds om die reden niet meer relevant is.
3.3.
Google Inc voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De voorzieningenrechter acht zich als ‘restrechter’ bevoegd van de vordering kennis te nemen, nu artikel 46 Wbp geen met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang biedt, waarin eiser een met een kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
4.2.
Allereerst wordt overwogen dat terughoudendheid is geboden bij het opleggen van beperkingen aan de werking van een zoekmachine als Google Search. Zoekmachines als Google Search vervullen immers een belangrijke maatschappelijke functie. Het internet bevat een onmetelijke hoeveelheid informatiebronnen, waaronder een onvoorstelbaar groot aantal websites. De inhoud van het internet verandert bovendien per seconde. Zoekmachines helpen de internetgebruiker in deze oceaan van informatie bij het zoeken naar de informatie waarnaar hij/zij op zoek is. Verder is van belang dat zoekmachines zonder menselijke tussenkomst functioneren, in die zin dat de zoekresultaten via een geautomatiseerd systeem volgen op door de internetgebruiker ingevoerde zoektermen. De functie van catalogus, die de zoekmachine in feite is, zou ernstig worden belemmerd indien strenge beperkingen aan de werking ervan zou worden opgelegd en daarmee zou de zoekmachine aan geloofwaardigheid inboeten.
4.3.
De wijze waarop Google Inc bij het aanbieden van haar zoekmachine persoonsgegevens verwerkt is gerechtvaardigd op grond van de in artikel 8 sub f Wbp genoemde verwerkingsgrond, dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van haarzelf en dat van de gebruikers voor wie zij de gegevens ontsluit en de partijen van wie zij de gegevens ontsluit. Dit is immers in het Costeja-arrest bevestigd en wordt ook niet betwist door eiser.
4.4.
Dat neemt echter niet weg dat een betrokkene (hier: eiser) op grond van artikel 36 en 40 Wbp de voor de verwerking verantwoordelijke instantie (hier: Google Inc) kan verzoeken bepaalde gegevens niet langer te verwerken dan wel te verwijderen, waarbij voor de uitleg en toepassing van artikel 36 en 40 Wbp aansluiting moet worden gezocht bij de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) en het Costeja-arrest.
Voor beantwoording van de vraag of Google Inc op grond van artikel 36 Wbp moet overgaan tot het verwijderen van URL’s die volgen op het invoeren van de naam van eiser in Google Search is ingevolge het Costeja-arrest van belang of de verkregen informatie, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend (irrelevant) of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google Inc. Voor de vraag of eiser terecht een beroep doet op artikel 40 Wbp dient ingevolge het Costeja-arrest te worden nagegaan of zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van eiser zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen.
Bij de toepassing van beide bepalingen is van belang dat twee fundamentele rechten in het geding zijn, te weten het recht op privacy van eiser (artikel 8 EVRM) en het recht op informatievrijheid van Google Inc (artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet), terwijl ook de belangen van de internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet in het oog gehouden moeten worden.
4.5.
Bij de toepassing van het zogenoemde ‘verwijderingsrecht’ gaat het vooral om – kort gezegd – de relevantie van de gevonden zoekresultaten, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) de gevonden artikelen zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. Indien eiser een inhoudelijke toetsing wenst van een artikel dat via een zoekopdracht vindbaar is staat het hem vrij het medium dat over hem heeft bericht aan te spreken. In zo’n procedure kan het bestaande juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties worden toegepast, waarin onder meer wordt gewogen in welke mate een bepaalde uiting steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. Een beroep op artikel 36 en 40 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.
4.6.
De artikelen hebben alle als onderwerp de ‘container-kwestie’, met uitzondering van het artikel ‘Ontwortelde accountants’, waarin deze kwestie slechts zijdelings wordt genoemd. In ieder geval staat vast dat de gevonden URL’s juist en relevant zijn als zoekresultaat bij een zoekvraag naar de naam van eiser. Ze gaan immers over hem. Daarnaast is de informatie in essentie juist. Eiser heeft immers erkend dat hij een conflict had met zijn aannemer die stelde nog € 200.000,- van hem te krijgen, dat die aannemer daarom zijn retentierecht heeft ingeroepen en de sloten heeft vervangen, waardoor eiser gedwongen was nog langer in de tijdelijke woning (met de daaraan gekoppelde containers) te blijven wonen. Dat eiser het uitoefenen van het retentierecht onterecht vond, dat dat in de arbitragezaak ook is uitgemaakt (zo stelt eiser maar blijkt niet uit de stukken) en dat de zaak uiteindelijk is geschikt, doet er niet aan af dat de informatie op het moment van publicatie in essentie juist was. Ook enkele nuanceverschillen (dat eiser niet als gevolg van de ruzie met de aannemer in een container verbleef, maar dat hij gedurende de gehele verbouwing in een kleine woning met daarnaast 3 containers voor opslag verbleef) of door eiser als tendentieus bestempelde bewoordingen (‘grootverdiener’, ‘bivakkeert’, ‘noodgedwongen’) maken dat niet anders.
Google Inc heeft aangevoerd dat de publicaties zijn gedaan in een breder kader van verschillende financiële affaires rond KPMG en rond de discussie over de financiële moraal van topmannen uit het bedrijfsleven, waartoe eiser kan worden gerekend als partner bij KPMG. Zo heeft Google Inc ook gewezen op een artikel in De Telegraaf van 16 april 2014 over privé-investeringen van een aantal KPMG-partners, onder wie eiser. Daarnaast wijst Google Inc erop dat de artikelen zijn verschenen in verschillende prominente landelijke en lokale media. Die hebben ze kennelijk als ‘nieuws’ bestempeld, hetgeen voor Google Inc een belangrijke factor is bij het bepalen van de relevantie van een zoekterm. Zo waardeert zij een artikel in een landelijk dagblad hoger in relevantie dan een stukje op een persoonlijke blog. De voorzieningenrechter acht gelet op deze verklaring voldoende aannemelijk dat de zoekresultaten relevant en niet bovenmatig zijn. Wat betreft de relevantie in tijd is de vraag wanneer een zoekresultaat recent kan worden geacht. Google Inc heeft aangevoerd dat zij na onderzoek heeft geconcludeerd dat de zoekresultaten in ieder geval op dit moment nog als recent worden aangemerkt nu zij zijn verschenen in de periode 2012-2014, maar dat dat wellicht over een aantal jaren anders zal zijn. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Google Inc daarin. In ieder geval is de zaak wat dit betreft nog niet vergelijkbaar met het Costeja-arrest, waarin sprake was van een zoekresultaat dat leidde naar een publicatie van 16 jaar eerder. De conclusie is dat aan het criterium van artikel 36 Wbp niet is voldaan, zodat de vordering niet toewijsbaar is op grond van dat artikel.
4.7.
Vervolgens dient te worden nagegaan of zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van eiser zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval. Zoals eerder overwogen is het ‘verwijderingsrecht’ een uitzondering op het algemene uitgangspunt op het recht van Google Inc op informatievrijheid, waaraan strenge eisen worden gesteld. Dat eiser het onprettig vindt om steeds door kennissen of zakelijke contacten te worden geconfronteerd met de ‘container-kwestie’ is goed voorstelbaar. Het weegt echter niet op tegen het recht van Google Inc op informatievrijheid. Daarbij speelt een rol dat niet valt in te zien dat de genoemde artikelen, zoals hij stelt, onnodig diffamerend zijn voor eiser. Dat hij een geschil had met een aannemer, zoals de verschillende media berichten, zegt niets over de verwijtbaarheid van eiser. Ook valt niet in te zien dat het feit dat eiser langer dan nodig in een noodwoning met containers heeft moeten wonen diffamerend is voor eiser. Hij woonde daar immers al maanden. De vorderingen van eiser zullen dan ook worden afgewezen.
4.8.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het gevorderde in ieder geval ook niet toewijsbaar zou zijn geweest voor zover het betrekking heeft op zoekopdrachten die niet de naam van eiser betreffen (zoals ‘topman KPMG’), nu die zoekopdrachten niet vallen onder de Wbp. Voorts heeft het artikel ‘Ontwortelde accountants’ niet strikt betrekking op de ‘container-kwestie’, maar gaat het over KPMG-partners of topmannen in een breder verband, en wordt daarin de ‘container-kwestie’ slechts zijdelings genoemd. Verwijdering van deze URL strekt reeds om die reden te ver.
4.9.
Toewijzing van het subsidiair gevorderde is evenmin aan de orde, reeds omdat Google Inc onweersproken heeft gesteld dat het technisch niet mogelijk is het zoekresultaat te beïnvloeden in die zin dat kan worden gemanipuleerd op welke pagina een gevonden URL wordt getoond.
4.10.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Google Inc worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.429,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van Google Inc tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.1.Bij afwezigheid van mr. S.P. Pompe, is dit vonnis ondertekend door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑02‑2015