Einde inhoudsopgave
Wet op de expertisecentra
Artikel 48c Toetsen leerling- en onderwijsvolgsysteem en doorstroomtoets
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2023
- Redactionele toelichting
Lid 3 en 4 zijn in werking getreden.
- Bronpublicatie:
09-02-2022, Stb. 2022, 135 (uitgifte: 04-04-2022, kamerstukken: 35671)
- Inwerkingtreding
01-08-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-11-2022, Stb. 2022, 481 (uitgifte: 30-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het bevoegd gezag gebruikt een leerling- en onderwijsvolgsysteem waaruit de vorderingen in de kennis en vaardigheden blijken op het niveau van de leerling, de groep en de school. Aan een leerling- en onderwijsvolgsysteem zijn, behoudens voor de eerste twee schooljaren, in elk geval door het College voor toetsen en examens erkende toetsen verbonden.
2.
De toetsen, bedoeld in het eerste lid, meten kennis en vaardigheden van de leerling, in elk geval op het terrein van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, met inachtneming van de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
3.
Het bevoegd gezag neemt in de eerste of tweede volledige week van februari bij een leerling in het laatste leerjaar van het speciaal onderwijs een door het College voor toetsen en examens erkende doorstroomtoets af. De doorstroomtoets is een objectief, tweede gegeven voor het vaststellen van het niveau van de leerling voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
4.
Een doorstroomtoets meet kennis en vaardigheden van een leerling op het terrein van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, met inachtneming van de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Het bevoegd gezag kan bij een leerling tevens een doorstroomtoets voor de kennisgebieden, genoemd in artikel 9, tweede lid, onderdelen a, b en c, afnemen.