Rb. Alkmaar, 09-08-2012, nr. 14.810038-12
ECLI:NL:RBALK:2012:BX4460
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
09-08-2012
- Zaaknummer
14.810038-12
- LJN
BX4460
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2012:BX4460, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 09‑08‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld wegens het doen van valse aangiften, brandstichting, bedreiging en vernieling.
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810038-12 (P)
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
- 26.
juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
- 1.
hij op of omstreeks 22 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, opzettelijk en wederrechtelijk
- a.
het slot van een toegangspoort van een terrein aan de [adres 2] (nr.) en/of
- b.
het zeil van een op dat terrein staande oplegger en/of
- c.
de achterlichten van een op dat terrein staande oplegger en/of
- d.
een raam en/of een slot en/of de spiegels van een op dat terrein staande truck en/of
- e.
een raam van een bedrijfspand aan de [adres 2] (nr.)
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door de/het slot(en) te forceren en/of het zeil kapot te snijden en/of de/het ra(a)m(en) en/of de spiegels en/of de achterlichten in te slaan;
2.
hij op 24 november 2011 tussen 07.30 uur en 09.00 uur, in elk geval in de morgen en/of op 24 november 2011 tussen 15.30 uur en 16.15 uur, in elk geval in de middag te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid papier en/of plastic en/of (ander) afval in brand heeft gestoken, waardoor (telkens) een stapel, althans een of meer pallets, welke pallets zich bevonden op een terrein aan de [adres 2] (nr.), in brand zijn geraakt, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor het op dat terrein staande pand en/of de overige op dat terrein staande goederen en/of voor de inboedel van dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor die in dat pand aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
- 3.
hij op of omstreeks 30 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, in elk geval in Nederland, [Slachtoffer 1] (schriftelijk) heeft bedreigd met brandstichting en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een door hem vervaardigde (dreig-) brief in de brievenbus van de [slachtoffer 2] gedaan, waarin (ondermeer) de volgende zinsneden, althans woorden, voorkwamen:"Jullie pallets zijn zo rot dat het niet wil branden" en "Jullie hele klote tent gaat er aan hoe weet ik nog niet maar komt goed" en "Ik weet alles dat zie je!!! maar kijk uit ik sta zo maar een keer achter je", hetgeen door genoemde [Slachtoffer 1] als bedreigend werd en kon worden ervaren;
- 4.
hij op of omstreeks 08 december 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer,in elk geval in Nederland, [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een door hem, verdachte, vervaardigde brief getoond aan genoemde [Slachtoffer 1], welke brief volgens verdachte door hem werd aangetroffen tussen de gazen van het hekwerk van het bedrijf aan de [adres 2], in welke brief de volgende zinsnedes of woorden voorkwamen:"Als jij denk [slachtoffer 1] dat jij veilig bent vergeet het maar een camera! helpt Julie niet" en "Op een moment heb je geen geluk meer" en "Een boom een a7" en "En denk niet dat je me ziet je kent me niet en ik Julie wel", hetgeen door genoemde [Slachtoffer 1] als bedreigend werd en kon worden ervaren;
- 5.
hij op of omstreeks 28 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij het kozijn van een poort van een woning aan de [adres 1](nr), terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (aangrenzende) schutting(en) en/of schu(u)r(en) en/of woning(en) en/of voor de inboedel van die schu(u)r(en) en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor in die woning(en) en/of schu(u)r(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval voor een ander of anderen, te duchten was;
- 6.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2011 tot en met 28 december 2011 op een of meer verschillende tijdstippen te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer en/of te Grootebroek in de gemeente Stede Broec, in elk geval (telkens) in Nederland, (telkens) aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) ten overstaan van een politieambtenaar van het Korps Noord-Holland Noord opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
- a.
vernieling van een hek, gepleegd op 25 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer en/of
- b.
vernieling van een auto, gepleegd op 4 of 5 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of
- c.
schriftelijke bedreiging, gepleegd op 7 of 8 december 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer en/of
- d.
bedreiging met een wapen, gepleegd op 9 december 2011 te Grootebroek, gemeente Stede Broec en/of
- e.
vernieling van een poortdeur en een muur en poging tot vernieling van de achterpui, gepleegd op 13 of 14 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of
- f.
vernieling deur, gepleegd op 20 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of
- g.
vernieling ruit, gepleegd op 22 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec;
- 7.
hij op of omstreeks 17 januari 2012 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een veerdrukwapen in de vorm van een pistool, merk Glock, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 7 bewezen, met uitzondering van “gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor personen” bij feit 2 en feit 5.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdachte heeft bekend alle ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, één en ander overeenkomstig de eis van de officier van justitie en de bekennende verklaring van de verdachte.
Bewezenverklaring en bewijs
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Slachtoffer 1], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 1] (C-01-01, p. 80-82);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 22 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, opzettelijk en wederrechtelijk
- a.
het slot van een toegangspoort van een terrein aan de [adres 2] (nr.) en
- b.
het zeil van een op dat terrein staande oplegger en
- c.
de achterlichten van een op dat terrein staande oplegger en
- d.
een raam en een slot en de spiegels van een op dat terrein staande truck en
- e.
een raam van een bedrijfspand aan de [adres 2] (nr.)
telkens toebehorende aan [slachtoffer 2], telkens heeft vernield, door de sloten te forceren en het zeil kapot te snijden en de ramen en de spiegels en de achterlichten in te slaan.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (G-01, p. 342);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5] (E-45-01 en bijlage E-45-02, p. 296 -299);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 24 november 2011 tussen 07.30 uur en 09.00 uur en op 24 november 2011 tussen 15.30 uur en 16.15 uur te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, telkens opzettelijk een hoeveelheid plastic in brand heeft gestoken, waardoor telkens een of meer pallets, welke pallets zich bevonden op een terrein aan de [adres 2] (nr.), in brand zijn geraakt, terwijl daarvan telkens gemeen gevaar voor het op dat terrein staande pand en de overige op dat terrein staande goederen en voor de inboedel van dat pand te duchten was.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Slachtoffer 1], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 15] (C-01-02-01 en bijlage C-01-02-02, p. 83-86);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 30 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, [Slachtoffer 1] schriftelijk heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een door hem vervaardigde dreigbrief in de brievenbus van de [slachtoffer 2] gedaan, waarin de volgende zinsneden voorkwamen: "Jullie pallets zijn zo rot dat het niet wil branden" en "Jullie hele klote tent gaat er aan hoe weet ik nog niet maar komt goed" en "Ik weet alles dat zie je!!! maar kijk uit ik sta zo maar een keer achter je", hetgeen door genoemde [Slachtoffer 1] als bedreigend werd en kon worden ervaren.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Slachtoffer 1], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 6] (C-01-05-01 en bijlage C-01-05-02, p. 91-94);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 8 december 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer, [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een door hem, verdachte, vervaardigde brief getoond aan genoemde [Slachtoffer 1], welke brief volgens verdachte door hem werd aangetroffen tussen de gazen van het hekwerk van het bedrijf aan [adres 2], in welke brief de volgende zinsneden of woorden voorkwamen: "Als jij denk [slachtoffer 1] dat jij veilig bent vergeet het maar een camera! helpt Julie niet" en "Op een moment heb je geen geluk meer" en "Een boom een a7" en "En denk niet dat je me ziet je kent me niet en ik Julie wel", hetgeen door genoemde [Slachtoffer 1] als bedreigend werd en kon worden ervaren.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal sporenonderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] (F-06-01 en bijlage F-06-02, p. 320-327);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 28 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, opzettelijk brand heeft gesticht aan het kozijn van een poort van een woning aan de [adres 1](nr.), terwijl daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende schuttingen en schuren te duchten was.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 8] (C-02-04, p. 118-120);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 9] (C-02-05, p. 121-123);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 5] (C-02-07-01, p. 130-133);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 10] (C-02-08, p. 135-137);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 11] (C-02-09-01, p. 139-140);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 12] (C-02-10-01, p. 141-142);
- -
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [verdachte], in de wettelijke vorm
opgemaakt door [verbalisant 13] (C-02-12-01, p. 146-148);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij in de periode van 25 november 2011 tot en met 28 december 2011 op verschillende tijdstippen in de gemeente Wieringermeer en/of in de gemeente Stede Broec, telkens aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar telkens ten overstaan van een politieambtenaar van het Korps Noord-Holland Noord opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
- a.
vernieling van een hek, gepleegd op 25 november 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer en
- b.
vernieling van een auto, gepleegd op 4 of 5 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en
- c.
schriftelijke bedreiging, gepleegd op 7 of 8 december 2011 te Middenmeer, gemeente Wieringermeer en
- d.
bedreiging met een wapen, gepleegd op 9 december 2011 te Grootebroek, gemeente Stede Broec en
- e.
vernieling van een poortdeur en een muur en poging tot vernieling van de achterpui, gepleegd op 13 of 14 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en
- f.
vernieling deur, gepleegd op 20 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en
- g.
vernieling ruit, gepleegd op 22 december 2011 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec.
De rechtbank acht op basis van
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid,
Sv, afgelegd op de terechtzitting van 26 juli 2012;
- -
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL10ZK 2011142153-
- 44.
in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14] (bijlagen 3 en 4 van het aanvullend onderzoeksdossier ‘10Valerie’ d.d. 21 juni 2012);
- -
kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL10ZK 2011142153-38 (achterin
aanvullend onderzoeksdossier ‘10Valerie’ d.d. 21 juni 2012);
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 17 januari 2012 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een veerdrukwapen in de vorm van een pistool, merk Glock, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 en feit 5, telkens:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met brandstichting;
Ten aanzien van feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 6:
Aangifte doen dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 7:
Overtreding van artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uur gevorderd, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van een onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf heeft de raadsman bepleit deze maximaal gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis te laten zijn, zodat het hulpverleningstraject niet wordt onderbroken. De verdachte en de raadsman hebben aangegeven dat zij het eens zijn met het advies van de reclassering en hebben voorts geen bezwaar tegen het opleggen van een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich binnen een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan vernielingen en brandstichtingen op het bedrijfsterrein van zijn werkgever. Ook bij zijn eigen woning heeft verdachte brand gesticht. Verder heeft verdachte twee dreigbrieven gemaakt waarin hij (naast zichzelf) met name zijn leidinggevende, de heer [Slachtoffer 1], ernstig heeft bedreigd. Zijn werkgever heeft door deze gebeurtenissen extra beveiliging ingezet bij het bedrijf, maar ook bij verdachte en zijn leidinggevende thuis. Ook de politie heeft extra gesurveilleerd en gepost.
Uiteindelijk heeft een zeer intensief politieonderzoek aan het licht gebracht dat verdachte zélf de dader was. Het moge duidelijk zijn dat deze vernielingen, brandstichtingen en bedreigingen grote onrust hebben veroorzaakt bij alle direct betrokkenen en hun naaste omgeving. Met name de heer [Slachtoffer 1] en zijn familie hebben zich zeer bedreigd gevoeld door de handelingen van verdachte. De heer [Slachtoffer 1] heeft een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld waarin dit ook heel duidelijk naar voren komt. Ook zijn de financiële gevolgen voor de werkgever aanzienlijk te noemen, blijkens het voegingsformulier dat door de werkgever als benadeelde partij is ingediend.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij volstrekt niet stil heeft gestaan bij de gevolgen die zijn handelen teweeg bracht bij de heer [Slachtoffer 1], zijn werkgever en de mensen om hen heen. Verdachte zelf kan nota bene geen aanleiding benoemen voor zijn handelen.
Het doen van een valse aangifte door verdachte, liefst zeven maal in korte tijd, moet worden beschouwd als een misdrijf tegen het openbaar gezag. De integriteit van de relatie tussen burger en overheid wordt ernstig geschonden en de aangiften hebben bovendien geleid tot een onnodige en zeer grote inzet van ( onder andere ) politie eenheden.
Tot slot heeft de verdachte een nabootsing van een vuurwapen voorhanden gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- -
het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf is veroordeeld;
- -
het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 18 april 2012,
opgemaakt door drs. V.I. Tiemens, GZ-psycholoog;
- -
het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 11 juni 2012 van P.C. Olie, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Voornoemd psychologisch rapport houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Tevens zijn ontwijkende persoonlijkheidstrekken geconstateerd en een ontoereikend copingmechanisme. Er is een verband tussen de geconstateerde stoornis en de gepleegde feiten en de deskundige adviseert de rechtbank om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De kans op recidive wordt volgens de deskundige kleiner indien verdachte instemt met medicatiegebruik en reclasseringsbegeleiding en een behandelcontact wordt opgestart. Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis sinds 3 februari 2012 onder toezicht van de reclassering staat. Daarnaast wordt hij behandeld bij de GGZ en heeft hij ingestemd met medicatiegebruik. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte zich tot op heden gemotiveerd en meewerkend heeft opgesteld. Geadviseerd wordt om het ingezette hulpverleningstraject voort te zetten in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel en daarbij een CoVa training op te leggen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de proceshouding van de verdachte geen aanleiding om het al ingezette hulpverleningstraject te doorkruisen door verdachte voor relatief korte tijd een gevangenisstraf te laten ondergaan. Uit voornoemd psychologisch onderzoek blijkt dat sprake is van een stoornis bij verdachte waarvoor behandeling aangewezen is en waardoor verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Dit in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat het uit een oogpunt van terugdringen van recidiverisico van belang is dat verdachte niet opnieuw wordt vastgezet, maar dat hij het hulpverleningstraject en de gestarte behandeling kan voortzetten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 270 dagen dient te worden opgelegd.
Hoewel de wet niet expliciet bepaalt op welke straf de aftrek van de ondergane voorlopige hechtenis dient plaats te vinden, is de rechtbank van oordeel dat de ondergane voorlopige hechtenis in dit geval in aftrek dient te worden gebracht op de gevangenisstraf, indien de tenuitvoerlegging daarvan alsnog zou worden bevolen.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden vaststellen zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte een werkstraf voor de maximale duur van 240 uren dient te verrichten, één en ander op de wijze zoals hieronder in de rubriek “BESLISSING” nader zal worden aangeduid.
8. Vordering van de benadeelde partijen
8.1
De benadeelde partij [Slachtoffer 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 620,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2011.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
8.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]., heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 42.184,63 wegens materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De rechtbank zal de in de bijlage “Kosten en schade bedreigingen [slachtoffer 2] 2011/2012” opgevoerde schadeposten afzonderlijk beoordelen.
De posten:
- -
4x zeilen vernield met reclame;
- -
1 blauw zeil reclame trailer;
- -
Vernielingen pand 1e keer – leveren ruiten DTF deurtechniek;
- -
Vernielingen pand 1e keer – nieuw isolatieglas;
- -
Vernielingen vrachtwagen 2e keer;
- -
Vernielingen vrachtwagen 2e keer;
zien blijkens de factuurdata van de bij de vordering gevoegde bijlagen 1, 2, 3, 4, 21 en 22 op vernielingen gepleegd voorafgaand aan de eerste bewezen verklaarde pleegdatum, zijnde 22 november 2011. Deze schadeposten zijn derhalve kennelijk niet het rechtstreekse gevolg van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 t/m 6 bewezen verklaarde strafbare feiten. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet ontvankelijk is.
De schadepost “voorschot betaald vanwege financiële problemen [verdachte]” is naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet het rechtstreeks gevolg van één van de bewezen verklaarde strafbare feiten. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De posten:
- -
Tijd [naam 1] voor bezoek vestiging en politie/recherche;
- -
Tijd [naam 2] voor bezoek vestiging en politie/recherche;
- -
Autokosten [naam 1] voor bezoek vestiging en politie/recherche;
- -
Autokosten [naam 2] voor bezoek vestiging en politie/recherche;
- -
Tijd [naam 1] en [naam 2] voor 1e bezoek digitale recherche;
- -
Eten [naam 1] en [naam 2] voor 1e bezoek digitale recherche;
- -
Tijd en autokosten [naam 2] voor ophalen server digitale recherche;
- -
Tijd en brandstof aangiften etc [Slachtoffer 1];
- -
Tijd en brandstof aangiften etc [verdachte];
- -
Kosten systeembeheerder voor ondersteuning digitale recherche;
- -
Kosten rechtsbijstand;
zijn zonder een nadere bewijslevering, die een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, niet toewijsbaar nu niet is onderbouwd hoe de bedragen tot stand zijn gekomen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet ontvankelijk is.
De posten:
- -
Beveiliging met hond 24 nov Regio Control 672,00;
- -
Huren camera’s op terrein 2.640,00;
- -
Persoonlijke beveiliging week 49 en 50 4.244,10;
- -
Persoonlijke beveiliging week 51 en 52 5.391,00;
- -
Huurauto [verdachte] december 737,50;
- -
Huurauto [verdachte] januari 885,00;
- -
HB hekwerk 2x poortsloten 100,00;
- -
Gamma hangsloten, platen etc 115,87;
- -
IP camera 231,92;
- -
Bewegingsmelder en verlichting [Slachtoffer 1] 51,51;
- -
Expert 20 meter UTP en stekkers 12,61;
- -
Lampen etc voor in tuin 33,86;
- -
Externe harde schijf voor camerabeelden 90,34;
- -
Externe harde schijf voor camerabeelden 100,84;
- -
NH hotel Geldrop – [verdachte] vanwege stress 94,65;
zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Nu de benadeelde door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.401,20 kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3
[naam gemachtigde] heeft als gemachtigde van de benadeelde partij Politie Noord-Holland Noord, vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van
€ 38.700,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De gevorderde schadevergoeding heeft blijkens de toelichting betrekking op 1290 manuren door de politie besteed aan aangiften, gedaan door de verdachte, betreffende o.a. vernielingen, bedreigingen, brandstichting, poging moord/doodslag vanaf 4 oktober 2011 tot 17 januari 2012.
Gesteld wordt dat er in verband met die valse aangiften een intensief opsporingsonderzoek is gestart naar de dader of daders, welk politiewerk oneigenlijk zou zijn verricht, omdat is gebleken dat de verdachte zelf degene is geweest die de feiten uit de aangiften heeft gepleegd. Het moment van beëindiging van de oneigenlijke werkzaamheden zou zijn gelegen op het moment dat de verdachte is aangehouden op 17 januari 2012.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank merkt allereerst op dat voor zover de gevorderde kosten zien op politie inzet naar aanleiding van aangiften gedaan vóór 22 november 2011, deze niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Deze kosten kunnen immers niet het rechtstreeks gevolg zijn van de onder 1 tot en met 6 bewezen verklaarde strafbare feiten.
Ten aanzien van dat deel van de gevorderde schade, dat ziet op de kosten van het opsporingsonderzoek ten aanzien van de feiten vernieling, brandstichting en bedreiging (de feiten 1 tot en met 5 op de tenlastelegging) overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is een deel van de aangiften door de dader zelf gedaan, maar dat laat onverlet
dat de feiten wel degelijk hebben plaatsgevonden en ook schade aan anderen hebben veroorzaakt. Deze aangiften zijn dan ook niet aan de verdachte ten laste gelegd als ‘valse aangiften’, zoals bedoeld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Naar het oordeel van de rechtbank maken de door de politie verrichte werkzaamheden ter opsporing en aanhouding van de dader van deze feiten deel uit van de uitvoering van de wettelijke taak van de politie en dienen de kosten daarvan uit de algemene middelen te worden betaald. Het vorenstaande is voor de rechtbank reden om de vordering – voor zover deze ziet op de kosten van het opsporingsonderzoek betreffende de feiten 1 tot en met 5 – af te wijzen, nu deze politiekosten voortvloeien uit de wettelijke taak van de politie en dienaangaande niet als schade zijn aan te merken.
Een andere afweging kan worden gemaakt ten aanzien van de inzet van mankracht specifiek ten aanzien van de onder feit 6 genoemde valse aangiften in de zin van artikel 188 Sr. Door de valse aangiftes staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat de politie door verdachte nodeloos (extra) aan het werk is gezet.
De rechtbank acht echter onvoldoende feitelijk onderbouwd hoeveel manuren en dus welke kosten daadwerkelijk zien op de onder feit 6 genoemde valse aangiften. Daarbij komt dat het in beginsel aan de politie is om op basis van prioriteitstelling te bepalen of, in hoeverre, en welke opsporingscapaciteit en middelen worden ingezet. Dit maakt dat het rechtstreeks verband tussen de gevorderde kosten van het politieonderzoek en de onder 6 genoemde valse aangiften niet zonder meer gegeven is. Zonder een nadere bewijslevering, die een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, kan de rechtbank het ter zake gevorderde niet toe wijzen. Nu de gemachtigde van de benadeelde partij ook niet op de terechtzitting is verschenen om een en ander nader toe te kunnen lichten is het vorenstaande voor de rechtbank reden om de Politie Noord-Holland Noord niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van het opsporingsonderzoek betreffende feit 6. De benadeelde kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
10. Beslag
10.1
De rechtbank is van oordeel, dat:
- 1.
1 STK Brief, dreigbrief;
- 2.
1 STK Brief, dreigbrief aan [verdachte] en [Slachtoffer 1];
- 3.
1 STK Spuitbus, kl: zwart, verf;
6. 1 STK Lijm, kl: groen, Bisonkit;
7. 1 STK Pistool, Double Horse met houder;
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.
10.2
De rechtbank is voorts van oordeel, dat
- 4.
1 STK DVD-speler, beveiligingsbeelden;
- 5.
1 STK Printer, kl: beige, Brother laser;
dienen te worden teruggegeven aan verdachte. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat hij als rechthebbende kan worden aangemerkt.
10.3
De rechtbank is voorts van oordeel, dat
- 8.
1 STK knijptang met geel/oranje handvat;
dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 2] als rechthebbende kan worden aangemerkt.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
12. Beslissing
De rechtbank:
- o.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
- o.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- o.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
- o.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- o.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 270 (tweehonderd zeventig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
dat veroordeelde zich op een nader af te spreken tijdstip meldt bij de vestiging
van Reclassering Nederland in Alkmaar en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de
ambulante afdeling van de Divisie Forensische Psychiatrie en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door af namens de instelling worden gegeven, teneinde zich te laten behandelen voor ADHD en de ontwijkende trekken in zijn persoonlijkheid;
- -
dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een
gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa), waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
- -
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
- o.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de
duur van 240 (tweehonderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 (honderd twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
- o.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 620,00 (zeshonderd twintig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2011.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 620,00 (zeshonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2011, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
- o.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 15.401,02 (vijftienduizend vierhonderd één euro en twee cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 15.401,02 (vijftienduizend vierhonderd één euro en twee cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 112 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
- o.
Verklaart de benadeelde partij Politie Noord-Holland Noord niet ontvankelijk in
de vordering voor zover deze betrekking heeft op feit 6.
Wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op de feiten 1 tot en met 5.
- o.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1.
1 STK Brief, dreigbrief;
- 2.
1 STK Brief, dreigbrief aan [verdachte] en [Slachtoffer 1];
- 3.
1 STK Spuitbus, kl: zwart, verf;
6. 1 STK Lijm, kl: groen, Bisonkit;
7. 1 STK Pistool, Double Horse met houder.
- o.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 4.
1 STK DVD-speler, beveiligingsbeelden;
- 5.
1 STK Printer, kl: beige, Brother laser.
- o.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [slachtoffer 2] van:
- 8.
1 STK knijptang met geel/oranje handvat.
- o.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. A.J.M. van Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2012.
Mr. Van Roy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.