Hof 's-Gravenhage, 19-01-2006, nr. 2200350805
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV1107
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
19-01-2006
- Zaaknummer
2200350805
- LJN
AV1107
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV1107, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 19‑01‑2006; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2005:AT6234
Uitspraak 19‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Strafmotivering De verdachte is in het bezit van een doorgeladen vuurwapen naar een supermarkt gegaan om bier te halen. De verdachte heeft daar een pak bier gepakt en is daarna zonder te betalen de kassa's gepasseerd. Toen de verdachte daarop werd aangesproken en werd aangehouden, trachtte hij zich eerst door duwen en trekken aan de aanhouding te onttrekken. Toen dat hem niet lukte, heeft hij het doorgeladen vuurwapen uit zijn jaszak gehaald en hiermee de bedrijfsleider en andere medewerkers van de supermarkt bedreigd, zodat dezen hem loslieten, en vervolgens een medewerkster van de supermarkt in haar hals geschoten, tengevolge waarvan zij ernstig en blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het is slechts aan het toeval te danken, dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft verwond. Met zijn handelen getuigt de verdachte bovenal van een fundamenteel gebrek aan eerbied voor andermans lichamelijke integriteit. Daarnaast brengt winkeldiefstal op zichzelf in het algemeen reeds schade en ergernis met zich mee. Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen zij bij de burgers, waaronder vele aanwezige klanten van de supermarkt, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte -die ten tijde van de delicten nog slechts kort in Nederland was-, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 december 2005, al eens is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Alhoewel de verdachte er ter terechtzitting in hoger beroep blijk van heeft gegeven zijn handelen te betreuren, is het hof van oordeel dat de op te leggen straf mede dient te zijn gebaseerd op het allerminst denkbeeldige gevaar dat de verdachte onder omstandigheden opnieuw zich lichtvaardig aan geweldsdelicten schuldig zal maken, zodat ook de bescherming van de samenleving geboden is. Tevens heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op: - het over de verdachte uitgebrachte pro justitia rapport van dr. Blansjaar, psychiater, d.d. 28 december 2004; en - het over de verdachte uitgebrachte pro justitia rapport van drs. J.J. van der Weele, psycholoog, d.d. 21 januari 2005. Het hof neemt de conclusies betreffende de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en is op grond daarvan van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof komt daarbij overigens, vanuit een oogpunt van rechtseenheid en overeenstemming met doorgaans in vergelijkbare gevallen en omstandigheden opgelegde straffen, tot een andere, iets kortere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-003508-05
Parketnummer(s): 10-101360-04
Datum uitspraak: 19 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 25 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Romiro Susano W[.]
thans verblijvende in P.I. Noordsingel te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 januari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake kan zijn geweest van geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, nu de verdachte de weggenomen goederen reeds had teruggegeven toen de schermutselingen begonnen tussen enerzijds de verdachte en anderzijds het personeel van de supermarkt, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard geweld te hebben gebruikt om, na betrapt te zijn op diefstal, zo snel mogelijk uit de supermarkt weg te komen. Reeds uit deze verklaringen volgt dat het verweer geen hout snijdt nu door de verdachte het geweld is aangewend om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, zoals strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorzover de raadsvrouw heeft willen betogen dat in casu niet van een voltooide diefstal sprake is geweest, stuit dit af op de omstandigheid dat de verdachte de kassa is gepasseerd zonder het door hem weggenomen bier af te rekenen.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het zeer kort en ongericht zwaaien met een vuurwapen geen bedreiging oplevert in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van [naam1], [naam2] en de verdachte zelf bij de politie kan niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte het vuurwapen op [naam1] heeft gericht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 en 1 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
en
poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde, voorzover betreffende het door de verdachte halen van een doorgeladen vuurwapen uit zijn jas en het richten van de loop van dat vuurwapen op [naam1]
De eendaadse samenloop van
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde, met toepassing van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht, tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in het bezit van een doorgeladen vuurwapen naar een supermarkt gegaan om bier te halen. De verdachte heeft daar een pak bier gepakt en is daarna zonder te betalen de kassa's gepasseerd. Toen de verdachte daarop werd aangesproken en werd aangehouden, trachtte hij zich eerst door duwen en trekken aan de aanhouding te onttrekken. Toen dat hem niet lukte, heeft hij het doorgeladen vuurwapen uit zijn jaszak gehaald en hiermee de bedrijfsleider en andere medewerkers van de supermarkt bedreigd, zodat dezen hem loslieten, en vervolgens een medewerkster van de supermarkt in haar hals geschoten, tengevolge waarvan zij ernstig en blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het is slechts aan het toeval te danken, dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft verwond. Met zijn handelen getuigt de verdachte bovenal van een fundamenteel gebrek aan eerbied voor andermans lichamelijke integriteit. Daarnaast brengt winkeldiefstal op zichzelf in het algemeen reeds schade en ergernis met zich mee.
Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen zij bij de burgers, waaronder vele aanwezige klanten van de supermarkt, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte -die ten tijde van de delicten nog slechts kort in Nederland was-, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 december 2005, al eens is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Alhoewel de verdachte er ter terechtzitting in hoger beroep blijk van heeft gegeven zijn handelen te betreuren, is het hof van oordeel dat de op te leggen straf mede dient te zijn gebaseerd op het allerminst denkbeeldige gevaar dat de verdachte onder omstandigheden opnieuw zich lichtvaardig aan geweldsdelicten schuldig zal maken, zodat ook de bescherming van de samenleving geboden is.
Tevens heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen
op:
- -
het over de verdachte uitgebrachte pro justitia rapport van dr. Blansjaar, psychiater, d.d. 28 december 2004; en
- -
het over de verdachte uitgebrachte pro justitia rapport van drs. J.J. van der Weele, psycholoog, d.d. 21 januari 2005.
Het hof neemt de conclusies betreffende de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en is op grond daarvan van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof komt daarbij overigens, vanuit een oogpunt van rechtseenheid en overeenstemming met doorgaans in vergelijkbare gevallen en omstandigheden opgelegde straffen, tot een andere, iets kortere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding [naam3]
In het onderhavige strafproces heeft [naam3], [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 8.673,13 (te weten EUR 1.173,13 materiële schade en EUR 7.500,00 immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 8.256,63 (te weten EUR 756,63 materiële schade en EUR 7.500,00 immateriële schade).
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade zich voor gehele toewijzing bij wijze van voorschot. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 7.500,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam3].
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 8.256,63 ten behoeve van het slachtoffer [naam3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam3] tot het gevorderde bedrag van EUR 8.256,63 (achtduizend tweehonderdzesenvijftig euro en drieënzestig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam3], van een bedrag van EUR 8.256,63 (achtduizend tweehonderdzesenvijftig euro en drieënzestig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 165 (honderdvijfenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Ritter,
mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2006.