Rb. Zwolle-Lelystad, 28-06-2011, nr. 07.663045-10
ECLI:NL:RBZLY:2011:BW1891
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
28-06-2011
- Zaaknummer
07.663045-10
- LJN
BW1891
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2011:BW1891, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 28‑06‑2011; (Wraking)
- Wetingang
art. 512 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2012/171
Uitspraak 28‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Wraking. Toegewezen.
Partij(en)
beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
parketnummer: 07.663045-10
Beslissing van 28 juni 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in HvB te [plaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. A.H.J.G. Voorthuizen te Ede
tegen
MRS. [A], [B] EN [C], in hun hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoek van 25 mei 2011 om toezending van het proces-verbaal dat is opgemaakt van de regiezitting d.d. 23 mei 2011 (verder: het proces-verbaal);
- -
het op 7 juni 2011 door mr. Voorthuizen ontvangen proces-verbaal;
- -
het verzoek van 9 juni 2011 van mr. Voorthuizen aan mrs. [A], [B] en [C] om zich te verschonen;
- -
de mededeling van 16 juni 2011 van mrs. [A], [B] en [C] dat zij zich niet zullen verschonen;
- -
het wrakingsverzoek van 19 juni 2011 van mr. Voorthuizen;
- -
het verweerschrift van mrs. [A], [B] en [C] van 21 juni 2011.
Bij de mondelinge behandeling zijn mr. Voorthuizen, namens [verzoeker], en mr. A. Doedens in haar hoedanigheid van Officier van Justitie verschenen.
Mrs. [A], [B] en [C] hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
2. De feiten
2.1.
In de zaak met parketnummer 07.663045-10 (verder: de zaak) is [verzoeker] gedagvaard ter zake van - kort gezegd - een aantal geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling jegens[D].
2.2.
In de zaak heeft op 23 mei 2011 een regiezitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"Verder verzoek ik om aangeefster ([D] - rechtbank) ook door een gedragsdeskundige te laten onderzoeken. De verdediging stelt dat zij ziekelijk jaloers is en het hele verhaal omdraait. Zij heeft in het verleden lange tijd hulp gehad van een psycholoog, is depressief geweest en heeft medicijnen gebruikt. De verdediging wil dat vastgesteld wordt dat haar verklaringen betrouwbaar zijn of dat ze zijn voortgekomen uit haar problematiek."
"Het verzoek om aangeefster te laten onderzoeken door een gedragsdeskundige wordt afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk onderzoek geen bijdrage kan opleveren aan de beoordeling van de bewijsvraag".
3. Het wrakingsverzoek
3.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. [A], [B] en [C] als rechters in de zaak.
3.2.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat:
- -
(anders dan in het proces-verbaal is vermeld) ter zitting is aangevoerd dat volgens [verzoeker] aangeefster de feiten omdraait en dat juist zij ziekelijk jaloers is en dat dat de reden is dat zij hem (valselijk) heeft beschuldigd;
- -
uitgaande van dat standpunt en van het feit dat uit het proces-verbaal blijkt dat aangeefster met psychische problemen heeft gekampt, de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat onderzocht moet worden of deze psychische problematiek meebrengt c.q. kan meebrengen dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn;
- -
mrs. [A], [B] en [C] van oordeel zijn dat een dergelijk onderzoek "geen bijdrage kan opleveren aan de beoordeling van de bewijsvraag" en dit verzoek tot nader onderzoek op die grond hebben afgewezen;
- -
uit deze motivering geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de rechtbank reeds een oordeel heeft over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, namelijk dat deze betrouwbaar zijn (en de ontkennende verklaring van [verzoeker] derhalve niet), althans dat de uitkomsten van een gedragsdeskundig onderzoek geen reden kunnen zijn om over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster anders te oordelen;
- -
aldus mrs. [A], [B] en [C] geheel voorbij gaan aan de psychische problematiek van aangeefster en het mogelijk gevolg daarvan voor de betrouwbaarheid van haar verklaringen en dus de noodzaak van nader onderzoek daaromtrent;
- -
de rechtbank daarmee vooruitloopt op uitkomsten van eventueel gedragdeskundig onderzoek en haar eindoordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster;
- -
daaruit volgt dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden.
3.3.
Mrs. [A], [B] en [C] hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
4. De beoordeling
4.1.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek
4.1.1.
Mrs. [A], [B] en [C] hebben gewezen op het tijdsverloop tussen de regiezitting van 23 mei 2011 en de indiening van het wrakingsverzoek en stellen dat het wrakingsverzoek niet voldoende tijdig is gedaan.
4.1.2.
De rechtbank volgt mrs. [A], [B] en [C] hierin niet. Naar haar oordeel heeft mr. Voorthuizen voldoende voortvarendheid betracht. Hij heeft immers twee dagen na de regiezitting verzocht om toezending van het proces-verbaal, en vervolgens na (slechts) drie dagen na de mededeling van mrs. [A], [B] en [C] dat zij zich niet zouden verschonen, het wrakingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [verzoeker] zowel de toezending van het proces-verbaal als de mededeling dat mrs. [A], [B] en [C] zich niet zouden verschonen afwachten zonder dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend.
4.2.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoek
4.2.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid objectief te rechtvaardigen.
Uit de - zonder enig voorbehoud gegeven - motivering dat "dergelijk onderzoek geen bijdrage kan [cursivering - rechtbank] opleveren aan de beoordeling van de bewijsvraag", heeft [verzoeker] kunnen en mogen afleiden dat mrs. [A], [B] en [C] reeds een oordeel hebben over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, in die zin dat deze verklaring betrouwbaar is. Door de mogelijkheid uit te sluiten dat het door [verzoeker] verzochte gedragsdeskundig onderzoek plaatsvindt, sluiten zij immers ook zonder enig voorbehoud uit dat de conclusie van dat onderzoek zal zijn dat (zeer) aannemelijk moet worden geacht dat de verklaringen van aangeefster onder invloed van - kort gezegd - een geestesstoornis tot stand zijn gekomen en dus onbetrouwbaar zijn. In samenhang met de gegeven motivering zijn mrs. [A], [B] en [C] blijkbaar van oordeel (wederom: zonder enig voorbehoud) dat ook de conclusie van de deskundige, luidende dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn, niet kan bijdragen aan de beoordeling van de bewijsvraag, hetgeen wordt bevestigd door hun reactie in het verweerschrift die, voor zover hier van belang, erop neerkomt dat de vaststelling van een eventuele stoornis "irrelevant" is .
Bij die stand van zaken is de vrees voor partijdigheid naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd.
De rechtbank wijst erop dat daarvan geen sprake zou zijn geweest indien mrs. [A], [B] en [C] hun oordeel omtrent de noodzakelijkheid van een onderzoek van een voorbehoud hadden voorzien ("Vooralsnog acht de rechtbank geen termen aanwezig...) en/of op andere wijze had onderbouwd (bijvoorbeeld met de overweging dat de gedingstukken (vooralsnog) geen of onvoldoende aanknopingspunten bieden om een dergelijk onderzoek te gelasten).
4.3.
Conclusie
4.3.1.
Aangezien [verzoeker] in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen en het wrakingsverzoek gegrond is, dient het te worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, J.H.M. Hesseling en L.M. Rijksen in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2011.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.