Hof Amsterdam, 04-04-2014, nr. 23-005518-12
ECLI:NL:GHAMS:2014:1379
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-04-2014
- Zaaknummer
23-005518-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1379, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1657, Niet ontvankelijk
Uitspraak 04‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Verwerping beroep op noodweer c.q. noodweerexces. Er was weliswaar sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, maar het door de verdachte toegepaste geweld was niet proportioneel. Niet aannemelijk dat de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging van de verdachte zo heftig was dat het door hem toegepaste geweld hiervan het onmiddellijke gevolg was.
parketnummer: 23-005518-12
datum uitspraak: 4 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-670524-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman mr. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2
jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het beroep op noodweer en noodweerexces zullen worden vervangen door onderstaande overwegingen en het hof het vonnis zal aanvullen met een beslissing ten aanzien van het beslag.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is aangevoerd dat:
- -
hij door het slachtoffer werd geslagen met een metalen soeplepel en vreesde voor zijn leven;
- -
hij geen mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de aanranding;
- -
hij het dichtstbijzijnde voorwerp heeft gepakt om zich te verdedigen;
- -
hij niet bewust een mes heeft gepakt;
- -
het door hem toegepaste geweld proportioneel was.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding aan de kant van aangever, maar dat deze aanranding niet van dien aard was dat de verdachte hem met een hakmes te lijf moest gaan. De verdachte had kunnen kiezen voor een ander verdedigingsmiddel. Voorts bestond niet de noodzaak om acht maal op aangever in te hakken.
Het hof stelt allereerst vast dat niet ter discussie staat dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer. Dan rijst vervolgens de vraag of de door de verdachte gebezigde verdediging noodzakelijk was.
Op grond van de stukken van het dossier acht het hof aannemelijk geworden dat de volgende situatie zich heeft voorgedaan. Op 11 juni 2011 ontstond er een ruzie tussen het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en de verdachte over de werkzaamheden in de keuken van het Chinese restaurant van de verdachte en zijn broer te Amsterdam. [slachtoffer] sloeg de verdachte vervolgens met een metalen soeplepel op zijn hoofd, waarna beiden in gevecht raakten. De verdachte heeft daarop een hakmes gepakt en daarmee in totaal acht maal in het lichaam van [slachtoffer] gesneden, waaronder in het hoofd, in het gezicht en onder de hals.
Dat de aangever de verdachte meermalen te lijf is gegaan met de metalen soeplepel en hem bij de keel heeft gepakt – zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard – acht het hof niet aannemelijk, gelet op de verklaringen van verdachte en het slachtoffer afgelegd tegenover de politie op de dag na het gebeuren en gelet op het feit dat er bij de verdachte geen letsel is geconstateerd waaruit kan worden afgeleid dat hij meermalen is geslagen met de metalen soeplepel en/of dat hij bij zijn keel is vastgepakt. De latere verklaring van de verdachte over het toegepaste geweld tijdens de ruzie vindt geen steun in de stukken van het dossier.
Het hof overweegt dat de door aangever gegeven klap op het hoofd van de verdachte een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding was waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het hof is echter van oordeel dat het door de verdachte toegepaste geweld niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding en dat dit derhalve niet proportioneel was. Het meermalen snijden met een hakmes van een (blijkens de foto’s in het dossier) behoorlijk fors formaat staat niet in verhouding tot de (eenmalige) aanranding met een metalen soeplepel. Daarnaast had de verdachte de hulp kunnen inroepen van zijn broer, die zich ook in de relatief kleine keuken bevond. Een beroep op noodweer slaagt derhalve niet.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij door de klap met de soeplepel tegen zijn hoofd duizelig werd en een waas voor zijn ogen kreeg. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij vreesde voor zijn leven en dat hij heeft gehandeld vanuit noodweerexces.
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een “onmiddellijk gevolg” sprake is, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Uit het door de verdachte gehanteerde verdedigingsmiddel, het aantal malen dat hij de aangever heeft geraakt en de plekken op het lichaam waar hij de aangever heeft verwond, leidt het hof af dat de grenzen van een noodzakelijke verdediging in ernstige mate zijn overschreden. Ten aanzien van de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging bij de verdachte ten tijde van het incident, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte zich korte tijd na de aanval duizelig voelde en dat het handelen van aangever bij hem boosheid opriep. De verdachte had naar het oordeel van het hof echter geen reden om te denken dat aangever hem van het leven zou willen beroven – de verdachte heeft verklaard nooit eerder een conflict met aangever te hebben gehad – en de aanval van de aangever was kort, terwijl hem is geen (aanzienlijk) letsel is toegebracht. Onder deze omstandigheden acht het hof niet aannemelijk dat de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging van de verdachte zo heftig was dat het door hem toegepaste buitensporige geweld hiervan het onmiddellijke gevolg was.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK sieraad, ketting (4079532).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2014.
Mr. J.G.W. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.