Rb. Noord-Nederland, 08-05-2015, nr. 18.830220-14
ECLI:NL:RBNNE:2015:2206
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
08-05-2015
- Zaaknummer
18.830220-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:2206, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 08‑05‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 08‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Langdurig seksueel misbruik ex artikel 244 van het Wetboek van strafrecht. Gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830220-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in de [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 september 2014, 15 december 2014, 27 januari 2015 en 24 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.T. Kooistra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2005 tot 2 juli 2010 te [pleegplaats], gemeente De Marne, en/of elders in Nederland meermalen althans eenmaal met [slachtoffer 1] ([geboortedatum 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
-zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd/gebracht
en/of
-zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en/of
-zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd/gebracht en/of
-zich laten aftrekken door haar;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2005 tot 2 juli 2010 te [pleegplaats], gemeente De Marne en/of elders in Nederland meermalen met [slachtoffer 2] ([geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte,
-zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd/gebracht
en/of
-zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en/of
-zijn penis in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd/gebracht en/of
-zich laten aftrekken door haar;
3.
hij op of omstreeks de periode van 2011 tot en met 2014 op een of meer tijdstippen te [pleegplaats], gemeente De Marne, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) te weten een laptop met 161, althans een aantal foto's,
heeft verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedraging(en) - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of de mond/tong van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of de mond/tong
en/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of de billen en/of de borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen van een (ander) persoon dooreen persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met (een) vinger(s)/hand
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of opgemaakt is/zijn en/of poseert/poseren in een omgeving en/of met (een) voorwerp(en) (eventueel aanvullen met soort voorwerp) en/of in (een)(erotisch getinte) houding(en)
(op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd past/passen en/of waarbij deze perso(o)n(en) zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van haar/hun kleding ontdoet/ontdoen en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of
de wijze van kleden van deze perso(o)n(en) en/of de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht worden
(waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
en/of
het masturberen boven/bij en/of ejaculeren op het lichaam van een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of het houden van een (stijve) penis bij/naast het gezicht/lichaam van een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of terwijl op dat gezicht/lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op enig moment tijdens het onderzoek heeft de verdediging verzocht om de getuigen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [getuige] door de rechter-commissaris te laten horen. Nog voordat deze getuigen door de rechter-commissaris werden gehoord, bleek dat het openbaar ministerie het complete strafdossier aan de advocaat van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter beschikking had gesteld. Op deze manier is de verdediging de facto de mogelijkheid ontnomen om de slachtoffers nader te ondervragen over wat zij zelf hadden gezien en gehoord, nu zij voorafgaand aan hun verhoor door de rechter-commissaris alle verklaringen in het dossier hebben kunnen lezen en met hun advocaat en andere betrokkenen hebben kunnen doornemen. Uit de processen-verbaal van bevindingen van 2 december 2014 is gebleken dat de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met elkaar over de zaak hebben gesproken.
Door zo te handelen heeft het openbaar ministerie gehandeld met grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie geen grond had om het verstrekken van de processtukken aan de advocaat van de slachtoffers te weigeren. Er is dan ook geen sprake van het grovelijk veronachtzamen van de belangen van de verdediging door het openbaar ministerie, zodat het verweer van de raadsman moet worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop, dat volgens consistente jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:BY5322) niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats in geval een vormverzuim in het vooronderzoek daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen. Tijdens de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling bij de rechter-commissaris heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat hij vooralsnog geen onderzoekswensen had. Vervolgens heeft de advocaat van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van de politie. De officier van justitie heeft op grond van artikel 51b lid 1 Sv een afschrift van de processtukken aan de advocaat verstrekt. Het verstrekken van die stukken achtte de officier van justitie niet onverenigbaar met de in artikel 187d lid 1 Sv genoemde belangen.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie onder de gegeven omstandigheden wellicht beter een andere keuze had kunnen maken met betrekking tot het tijdstip van verstrekken van de processtukken aan de raadsman van de slachtoffers. Daarbij ligt overigens de verantwoordelijkheid voor het tijdstip van verstrekking van (delen van) deze gegevens door deze raadsman aan zijn cliënten vervolgens bij deze raadsman.
Van deze handelswijze van de officier van justitie kan echter niet worden gezegd dat daardoor een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is gemaakt, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv is derhalve niet aanwezig.
De rechtbank acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er per toeval en totaal ongewild kinderpornografie op de computer van verdachte terecht is gekomen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de computer van verdachte ook enige tijd bij de zoon van verdachte in bezit is geweest. De zoon van verdachte heeft ontkend naar (kinder)porno te hebben gezocht en gekeken op de betreffende computer en hij heeft ontkend kinderporno in zijn bezit te hebben gehad. Gelet op de periode waarin verdachte de beschikking had over de laptop, de overige strafbare feiten die ten aanzien van verdachte kunnen worden bewezen en gelet op wat er overigens naar voren is gekomen uit het dossier met betrekking tot de seksuele beleving van verdachte, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 2011 tot en met 2014 meermalen toegang heeft verschaft tot kinderporno.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs. De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd bij de rechter-commissaris mogen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat zij na kennisname van de inhoud van het dossier door henzelf, dan wel door hun ouders, niet meer objectief hebben kunnen verklaren omtrent hetgeen zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. De door hen bij de politie afgelegde verklaringen mogen niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om de getuigen na het verstrekken van de processtukken nog te ondervragen op een wijze die voldoet aan artikel 6 EVRM.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake kan zijn van bewijsuitsluiting, dan nog dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. Er is sprake van te veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de beïnvloeding is over en weer te groot geweest, zodat wellicht wel van wettig, maar niet van overtuigend bewijs kan worden gesproken.
Ook van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt als volgt. Op de computer van verdachte is kinderpornografisch materiaal aangetroffen in de map ‘deleted items’ en in de map ‘temporary internet files’. Uit het dossier blijkt dat het kinderpornografisch materiaal dat is aangetroffen in de map ‘deleted files’ zonder de daarvoor bestemde software niet meer eenvoudig voor de gebruiker te benaderen is. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte beschikt over een (niet meer dan) gemiddelde computerkennis. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat verdachte beschikkingsmacht had over de afbeeldingen in de map ‘deleted files’ en gaat er daarom vanuit dat hij de afbeeldingen niet in strafrechtelijke zin in zijn bezit heeft gehad.
Ten aanzien van de bestanden in de map ‘temporary internet files’ geldt volgens vaste rechtspraak dat een gemiddelde computergebruiker niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van de aanwezigheid en de inhoud van deze map. Dat ligt anders wanneer uit omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte zich wel bewust is van vastlegging van automatische kopieën, wat bijvoorbeeld kan blijken uit de instellingen op de computer of het al dan niet regelmatig verwijderen van tijdelijke bestanden uit deze map. Van dergelijke omstandigheden is in deze zaak niet gebleken, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte deze afbeeldingen in strafrechtelijke zin in zijn bezit heeft gehad.
De rechtbank zal gelet op dit een en ander verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting
Met betrekking tot het verweer van de verdediging aangaande de schending van het ondervragingsrecht op grond van artikel 6 EVRM oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad betreffende de toelaatbaarheid van het gebruik voor het bewijs van een bij de politie afgelegde verklaring van een getuige, die door de verdediging dienaangaande niet nader of gebrekkig ondervraagd is kunnen worden.
Deze jurisprudentie ziet op gevallen waarin sprake is van het gebruik van een getuigenverklaring die kan worden beschouwd als beslissend, zonder dat sprake is van andere bewijsmiddelen die de verklaring van de getuige ondersteunen (veroordeling ‘solely or to a decisive extent’ gebaseerd op de belastende getuigenverklaring; vgl. bijv. EHRM 15 december 2011, [personen] en voor Nederland: EHRM 10 juli 2012, [persoon]), terwijl die door de verdediging dienaangaande niet nader ondervraagd is kunnen worden.
Die situatie doet zich in deze zaak echter niet voor. Noch de verklaring van [slachtoffer 1] noch die van [slachtoffer 2] is een beslissende verklaring, nu die verklaringen elkaar ondersteunen en dus aan het vereiste van een nader bewijsmiddel wordt voldaan. Daarbij komt dat geen sprake is van de situatie dat de verdediging in het geheel geen gelegenheid heeft gehad om de getuigen nader te ondervragen; de raadsman heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] immers bij de rechter-commissaris bevraagd.
Van een schending van artikel 6 lid 3 onder d. van het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake is. Aan bewijsuitsluiting komt de rechtbank niet toe.
Eén en ander laat onverlet dat de gang van zaken ten aanzien van de dossierverstrekking door de rechtbank wordt betrokken bij haar oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 mei 2014, opgenomen op pagina 60 e.v. van dossier nummer PL01ML 2014046553 d.d. 9 juli 2014, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
De opa van [slachtoffer 2] woont aan [adres] in [pleegplaats]. Ik was 4 jaar toen ik voor het eerst bij de opa van [slachtoffer 2] ging slapen. Ik sliep van mijn 4e tot mijn 9e bij de opa van [slachtoffer 2]. De opa van [slachtoffer 2] kwam bij ons en ging aan ons zitten. We moesten ook vaak naar zijn kamer komen. Ik zat in bad en hij kwam bij ons op de wc zitten. We moesten ook zijn lul in onze mond doen en we moesten hem aftrekken. Hij heeft ook geprobeerd zijn lul in ons te stoppen. Hij heeft bij mijn vagina gezeten. Het gebeurde wel 2 keer per week.
De eerste keer was toen ik met [slachtoffer 2] in bad zat. Opa ging aan onze vagina's zitten. Hij deed zijn vinger erin en voelde eraan. Hij deed dat het eerst bij [slachtoffer 2]. Hij ging met zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 2]. Hij deed het daarna ook bij mij. Hij ging voelen met zijn vingers in het gat van mijn vagina. Hij ging erin en eruit. [slachtoffer 2] en ik waren toen 4 jaar. De eerste keer dat we zijn lul in onze mond moesten doen was op de wc in de badkamer.
Ik moest hem eerst aftrekken. Hij zei dat en deed het met zijn eigen handen voor. Daarna moest ik hem eerst in mijn mond doen. Hij zei dat we eraan moesten zuigen. En daarna moest [slachtoffer 2]. Hij heeft geprobeerd zijn lul in ons te stoppen op het bed van [slachtoffer 2].
Mijn benen moesten wijd. Ik voelde pijn. Het is ook een keer gebeurd bij de [locatie].
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2014, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2014 is [slachtoffer 2] in een kindvriendelijke studio gehoord door [verbalisant 2]. verder waren verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] aanwezig.
De getuige, [slachtoffer 2], verklaart:
Toen ik klein was bleef ik met een vriendinnetje slapen bij oma en opa. Opa ging [slachtoffer 1] en mij wakker maken. Hij wilde ons verkrachten. We waren op mijn kamer bij opa en oma. Dat is aan [adres] in [pleegplaats]. [slachtoffer 1] sliep naast me op een matras. Het is twee keer gebeurd dat opa mij wilde verkrachten. Hij tilde me op en legde me op zijn bed. Ik was nog heel klein, vier jaar of zo. Hij probeerde zijn piemel in mijn plassertje, vagina, te doen.
Ik voelde heel veel pijn. Ik moest met mijn handen zijn piemel aanraken. De tweede keer dat hij mij wilde verkrachten was toen ik zes was. [slachtoffer 1] was er toen ook bij. Hij nam ons mee naar zijn kamer. Hij wilde ons proberen te verkrachten. Hij heeft ook bij ons allebei met zijn vinger in onze plasser gezeten. Dat was in de [locatie]. Wij moesten plassen. Opa ging mee en hij ging met zijn vinger in onze plasser. Hij ging erin en eruit met zijn vinger.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar te achten zijn. De officier justitie heeft een kopie van de processtukken aan de (raadsman van de) slachtoffers heeft verstrekt voordat dezen via de rechter-commissaris zijn gehoord, terwijl door de wijze van verstrekking van deze stukken vervolgens door de raadsman van de genoemden aan dezen en hun moeders/familie deze ook (deels) door hen gelezen zijn vóór genoemde verhoren. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat zij terughoudendheid moet betrachten bij het gebruik van deze nadien afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] de eerste keer uit zichzelf over het misbruik heeft verteld.
Hoewel de moeder van [slachtoffer 1] aan haar vroeg of er in het verleden misschien sprake was geweest van seksueel misbruik, zijn daarbij in het geheel geen opmerkingen gemaakt die wezen in de richting van verdachte.
[slachtoffer 2] heeft over het misbruik verklaard nadat haar moeder, die namens haar aangifte had gedaan, ongestuurd nadere vragen aan haar heeft gesteld.
In beide gevallen is derhalve sprake geweest van een zogenoemde spontane disclosure.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] geen kennis heeft genomen van de processtukken, na het verstrekken daarvan aan haar advocaat. Uit de stukken is de rechtbank evenmin gebleken dat er sprake is geweest van beïnvloeding van [slachtoffer 2] door haar moeder.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat uit de stukken blijkt dat zij geen kennis heeft genomen van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring bij de politie. Voorts is gebleken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geen contact met elkaar daarover hebben gehad voorafgaand aan de eerste keer dat zij over het vermeende misbruik hebben verteld.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat zij grotendeels gelijkluidend verklaren over de seksuele handelingen die verdachte zou hebben gepleegd. Zo verklaren zij dat verdachte met zijn vinger in hun vagina ging, dat zij verdachte moesten aftrekken/zijn piemel moesten aanraken en dat verdachte probeerde om met zijn penis in hun vagina te gaan. Ook over de plaatsen waar het seksueel misbruik zich zou hebben afgespeeld verklaren zij gelijkluidend. Het misbruik zou hebben plaatsgevonden in de badkamer en de/diens slaapkamer bij verdachte thuis en in de [locatie].
Dat de verklaringen van beide slachtoffers op (ondergeschikte) punten verschillen, rechtvaardigt niet de conclusie dat hun verklaringen in het geheel niet (voldoende) betrouwbaar kunnen worden geacht. De rechtbank merkt in dat kader op dat de seksuele handelingen lang geleden hebben plaatsgevonden en dat de slachtoffers ten tijde van het ondergaan van die seksuele handelingen zeer jong waren.
De rechtbank acht, het vorenstaande in aanmerking genomen, de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen over het seksueel misbruik derhalve voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank merkt op dat de verklaringen van de slachtoffers over de frequentie van het seksueel misbruik verschillen. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank niet in staat om vast te stellen hoe vaak het seksueel misbruik precies heeft plaatsgevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het misbruik in ieder geval meerdere malen heeft plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 2 juli 2005 tot 2 juli 2010 in de gemeente De Marne, meermalen met [slachtoffer 1] ([geboortedatum 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
-zijn vinger(s) in haar vagina geduwd/gebracht en
-zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en
-zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
-zich laten aftrekken door haar;
2.
hij in de periode van 13 augustus 2005 tot 2 juli 2010 in de gemeente De Marne meermalen met [slachtoffer 2] ([geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte
-zijn vinger(s) in haar vagina geduwd/gebracht en
-zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en
-zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
-zich laten aftrekken door haar.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
2. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de duur van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de gevolgen die het ten laste gelegde voor de slachtoffers heeft gehad en wellicht nog zal hebben. De officier van justitie heeft er ook rekening mee gehouden dat verdachte eerder seksueel misbruik heeft gepleegd ten opzichte van zijn eigen kinderen. Tot slot neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor de door hem gepleegde feiten. Het voorwaardelijke deel van de gevorderde straf dient verdachte er in de toekomst van te weerhouden om soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, aangevoerd dat de gevolgen van het ten laste gelegde voor verdachte enorm zijn. Zo heeft verdachte zijn huis moeten verkopen met als gevolg een aanzienlijke restschuld. Daarnaast heeft verdachte door zijn verblijf in detentie hypotheekschulden en een schuld bij de Sociale Verzekeringsbank. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht om ook rekening te houden met de leeftijd van verdachte, zijn zwakbegaafdheid, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en het feit dat er bij verdachte geen sprake is van een seksuele stoornis of een specifieke seksuele belangstelling voor kinderen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van vijf jaar bij zijn kleindochter en haar vriendinnetje meerdere malen seksuele handelingen verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van hun lichaam. Zo heeft verdachte onder andere zijn penis en vinger in hun vagina gebracht. Ook heeft hij zich laten aftrekken door de slachtoffers.
Verdachte bedreigde de slachtoffers met geweld wanneer zij anderen over het seksueel misbruik zouden vertellen.
Het seksueel misbruik vond plaats op momenten dat beide slachtoffers bij verdachte logeerden. Ten tijde van het seksueel misbruik waren zij tussen de 4 en 9 jaar oud.
Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Hij heeft een normale en gezonde ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstige en langdurige psychische schade oplopen. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn eigen lustbevrediging vooropgesteld. De rechtbank neemt het verdachte daarbij bijzonder kwalijk dat hij op grove wijze het vertrouwen heeft beschaamd dat de slachtoffers en hun ouders in hem hadden gesteld en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde strafbare feiten. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen is duidelijk naar voren gekomen hoezeer de slachtoffers zijn getroffen door het door verdachte gepleegde misbruik.
De rechtbank is van oordeel dat slechts het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Ook acht de rechtbank het van belang dat er een fors voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, om verdachte er van te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van vijf jaar verbinden. Dit is langer dan gemiddeld gelet op de volkomen en persistente ontkenning van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 850,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, primair betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële schade moet worden afgewezen. De opgevoerde verletkosten zijn niet onderbouwd met stukken. De kosten voor het herinrichten van de slaapkamer van de benadeelde partij moeten worden afgewezen nu er geen sprake is van causaal verband tussen het herinrichten van de slaapkamer en het onder 1 ten laste gelegde.
Voorts heeft de raadsman de hoogte van de immateriële schade betwist. Niet duidelijk is in hoeverre de psychische klachten van de benadeelde partij zijn toe te rekenen aan het onder 1 ten laste gelegde. Dat brengt mee dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat zij, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vordering van de benadeelde partij door de verdediging, over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 bewezen verklaarde)
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 300,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, primair betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële schade moet worden afgewezen. De opgevoerde verletkosten zijn niet onderbouwd met stukken.
Voorts heeft de raadsman de hoogte van de immateriële schade betwist. Niet duidelijk is in hoeverre de psychische klachten van de benadeelde partij zijn toe te rekenen aan het onder
2 ten laste gelegde. Dat brengt mee dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat zij, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vordering van de benadeelde partij door de verdediging, over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op vijf jaren, schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mrs. F.J. Agema en
M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2015.