ABRvS, 01-10-2008, nr. 200800674/1
ECLI:NL:RVS:2008:BF3869
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-10-2008
- Zaaknummer
200800674/1
- LJN
BF3869
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BF3869, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑10‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2008/253 met annotatie van G. Overkleeft-Verburg
WBP 2009/179 met annotatie van prof. mr. G. Overkleeft-Verburg
Uitspraak 01‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) het verzet dat [appellant] heeft aangetekend op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) tegen verdere verwerking van persoonsgegevens in het kader van een "polisproject", ongegrond verklaard.
Partij(en)
200800674/1
Datum uitspraak: 1 oktober 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2219 van de rechtbank Breda van 17 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) het verzet dat [appellant] heeft aangetekend op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) tegen verdere verwerking van persoonsgegevens in het kader van een "polisproject", ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2007 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2006 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.L. van de Wiel, werkzaam bij de gemeente Tilburg, is verschenen. [appellant] is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, kan de betrokkene indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, daartegen te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden en gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge het tweede lid kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, is het college bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, uit de administratie ter zake van de uitvoering van deze wet aan derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen, kosteloos de gegevens te verstrekken.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] met zijn beroep beoogt het college ervan te weerhouden om zijn gegevens aan derden te verstrekken. Zij heeft vervolgens vastgesteld dat het college [appellant] vanaf 1 november 2006 tot en met 1 november 2009 heeft vrijgesteld van de sollicitatieplicht en dat [appellant] niet meer actief wordt begeleid of deelneemt aan een re-integratietraject. Mede in aanmerking genomen dat het college heeft bevestigd dat tot 1 november 2009 geen gegevens aan derden worden verstrekt, tenzij [appellant] hierom vraagt, heeft [appellant] volgens de rechtbank om die reden geen belang bij zijn beroep. Nu in bezwaar al duidelijk was dat tot 1 november 2009 geen gegevens aan derden verstrekt zullen worden, had het op de weg van het college gelegen om het bezwaarschrift van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren, aldus de rechtbank.
2.3.
[appellant] betoogt dat hij belang heeft bij zijn beroep. Hij wijst erop dat hij in de onzekere situatie verkeert dat het college te allen tijde zou kunnen beslissen over het al dan niet voortzetten van de aan hem verleende ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichting. Het college kan zijns inziens dan ook te allen tijde de gegevensverwerking hervatten. De enige zekerheid die hij op dit moment heeft, is dat ter zitting bij de rechtbank zijdens het college te kennen is gegeven dat het niet van plan is de ontheffing in te trekken, aldus [appellant].
2.3.1.
Dit betoog slaagt. Belang bij het beroep ontstaat niet pas indien het college na afloop van de termijn waarvoor de ontheffing aan [appellant] is verleend overgaat tot het verwerken van persoonsgegevens. Het verzet van [appellant] heeft niet slechts betrekking op het verwerken van gegevens gedurende de periode dat aan hem een ontheffing is verleend, maar ook op het verwerken van gegevens zolang hij uitkeringsgerechtigd is op grond van de WWB en gegevensverstrekking aan derden aan de orde kan zijn. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college verklaard dat na afloop van de termijn waarvoor de ontheffing is verleend, persoonsgegevens van [appellant] zouden kunnen worden verwerkt. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat ieder belang aan het beroep tegen het besluit van 23 maart 2007 is komen te ontvallen.
2.4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 23 maart 2007 ingestelde beroep beoordelen.
2.5.
Het college heeft het door [appellant] aangetekende verzet tegen verwerking van persoonsgegevens in het kader van een "polisproject" ongegrond verklaard. Het heeft daarbij overwogen dat niet gebleken is dat [appellant] door de gegevensuitwisseling ten behoeve van de arbeidsinschakeling wordt benadeeld of dat deze uitwisseling zal leiden tot een onevenredige schending van de privacy. Er zijn volgens het college geen bijzondere omstandigheden vastgesteld waarom deze gegevensverwerking moet worden beëindigd.
2.6.
[appellant] betoogt dat hij niet zelf verantwoordelijk is geweest voor het voortduren van zijn werkloosheid. Hiervoor zijn naar zijn mening enerzijds de gemeente en de externe trajectuitvoerders verantwoordelijk en anderzijds de vele werkgevers die hem hebben afgewezen als sollicitant en de vele netwerkcontacten die zijn afgehaakt. Het college gaat volgens [appellant] voorbij aan de kansen of mogelijkheden die werkloosheid biedt. Hij dient in de gelegenheid te worden gesteld om zijn leef- en werksituatie op een professionele, creatieve wijze te presenteren en om op discrete wijze overige belangrijke belemmeringen op te heffen, aldus [appellant].
2.6.1.
Voor zover [appellant] hiermee beoogt te betogen dat de gegevensverwerking in zijn geval niet noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het college, faalt dit betoog. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verwerken van gegevens noodzakelijk is gelet op de in artikel 9 van de WWB neergelegde plicht om personen met bijstand te ondersteunen bij arbeidsinschakeling. Het doel van arbeidsre-integratie is, de achterstand die de werkzoekende heeft op de arbeidsmarkt te verkleinen of zelfs weg te nemen. Om vast te kunnen stellen hoe groot die achterstand is en hoe deze kan worden verkleind moet een re-integratiebedrijf kunnen beschikken over persoonsgegevens met betrekking tot opleiding, werkervaring, werkloosheidsduur en arbeidsbeperkingen.
Dat [appellant], naar zijn stelling, in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn leef- en werksituatie op een professionele, creatieve wijze te presenteren en om op discrete wijze overige belangrijke belemmeringen op te heffen, neemt niet weg dat de gegevensverwerking door het college, in het kader van de in artikel 9 van de WWB neergelegde plicht om personen met bijstand te ondersteunen bij arbeidsinschakeling, gerechtvaardigd is.
2.7.
[appellant] betoogt dat in zijn geval bijzondere persoonlijke omstandigheden aanwezig zijn die grond bieden voor het oordeel dat de gegevensverwerking in zijn geval niet gerechtvaardigd is. Hij voert aan dat de gegevensverwerking door het college voor hem nadelige effecten heeft gehad op zijn privéleven, zijn positie als potentieel sollicitant of netwerker en op de kwaliteit van zijn toekomstperspectief. Het college heeft zijns inziens tijdens het polisproject getoond dat het gegevens vaak stelselmatig lichtzinnig, slordig en zelfs moedwillig onrechtmatig heeft verwerkt. [appellant] wijst in dit verband op de onrechtmatige verwerking van gegevens uit een achterhaald arbeidsmedisch rapport, welk handelen door de Ombudsman gemeente Tilburg scherp is veroordeeld. [appellant] stelt zich op het standpunt dat binnen het gemeentelijk kwaliteitsmanagementsysteem, de ISO-normen niet adequaat worden nageleefd. Een dergelijk systeem is essentieel voor het maken van een tijdige, objectieve afweging, aldus [appellant].
2.7.1.
Dit betoog faalt. Er is niet gebleken dat [appellant] als gevolg van de gegevensverwerking in het kader van de arbeidsinschakeling in een slechtere positie op de arbeidsmarkt is komen te verkeren.
De omstandigheid dat het college, naar [appellant] stelt, onzorgvuldig zou handelen bij het verwerken van gegevens in het kader van de arbeidsinschakeling, is in dit verband niet aan te merken als een bijzondere persoonlijke omstandigheid. Hierbij is van belang dat [appellant] op grond van artikel 35 van de Wbp het recht heeft zich tot het college te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verstrekt. Op grond van artikel 36 van de Wbp kan [appellant] het college verzoeken deze gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
De stelling dat de ISO-normen niet adequaat worden nageleefd, heeft geen betrekking op persoonlijke omstandigheden van [appellant] en kan om die reden geen argument vormen bij de beslissing op zijn verzet.
De Afdeling concludeert dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de door [appellant] genoemde omstandigheden geen bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn gelegen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wbp, die ertoe leiden dat de gegevensverwerking niet gerechtvaardigd is.
2.8.
Gelet op het vorengaande zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 23 maart 2007 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 december 2007 in zaak nr. 07/2219;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
- IV.
gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
176-581.