De cassatiedagvaarding is op 13 augustus 2008 uitgebracht.
HR, 11-12-2009, nr. 08/03990
ECLI:NL:HR:2009:BK0153
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-12-2009
- Zaaknummer
08/03990
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BK0153
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0153, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0153
ECLI:NL:PHR:2009:BK0153, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0153
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Ontvankelijkheid appèl. Art. 19 Rv. (81 RO).
11 december 2009
Eerste Kamer
08/03990
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A. van der Hansz,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.C. Meijroos en mr. A. Ramsoedh.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 12 augustus 2005 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd,
- [verweerder] te veroordelen aan [eiser] terug te betalen een bedrag van € 33.579,73, met rente en kosten; en
- [verweerder] te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 38.571,32, met rente en kosten, waarvoor [verweerder] de bij hem in consignatie gegeven boot heeft verkocht en
- een bedrag van € 12.878,97 aan buitengerechtelijke kosten.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 9 november 2005 en 22 februari 2006, bij eindvonnis van 22 november 2006 [verweerder] veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 38.571,32, met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 22 februari 2006 en 22 november 2006 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 13 mei 2008 heeft het hof in het principaal appel de vonnissen van de rechtbank van 22 februari 2006 en 22 november 2006 vernietigd wat betreft de vordering van [eiser] tot betaling van € 38.571,32. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof die vordering alsnog afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof voornoemde vonnissen bekrachtigd wat betreft de vordering tot betaling van € 27.226,81 met rente.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op 3.301,07 in totaal, waarvan € 3.186,07 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 115,-- aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 december 2009.
Conclusie 09‑10‑2009
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
[Verweerder]
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1.1
Eiser tot cassatie, [eiser], heeft verweerder in cassatie, [verweerder], bij inleidende dagvaarding van 12 augustus 2005 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem tot
- —
terugbetaling van een bedrag dat hij aan [verweerder] heeft geleend van € 33.579,73, vermeerderd met de in de overeenkomst genoemde rente;
- —
betaling van het bedrag van € 38.571,32 waarvoor [verweerder] de bij hem in consignatie gegeven boot heeft verkocht en
- —
een bedrag van € 12.878,97 aan buitengerechtelijke kosten.
Bij tussenvonnis van 22 februari 2006 heeft de rechtbank [eiser] ten aanzien van de geldlening een bewijsopdracht gegeven.
De rechtbank heeft [verweerder] bij eindvonnis van 22 november 2006 veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 38.571,32 vermeerderd met de wettelijke rente te betalen en de overige vorderingen afgewezen.
Bij arrest van 13 mei 2008 heeft het gerechtshof te Arnhem in het principaal beroep de vonnissen waarvan beroep vernietigd wat betreft de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 38.571,32 en in zoverre opnieuw rechtdoende die vordering van [eiser] afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
1.2
Het tijdig1. tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep bevat drie middelen.
Middel 1 is gericht tegen rechtsoverweging 4.4 en klaagt dat het hof ten onrechte en op onbegrijpelijke wijze [verweerder] ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep nu de rechtbank in het dictum van haar tussenvonnis van 22 februari 2006 reeds een deel van de vordering heeft toegewezen zodat het tussenvonnis in zoverre als eindvonnis heeft te gelden en daarmee de beroepstermijn is verstreken en [verweerder] derhalve in zijn beroep niet-ontvankelijk was.
1.3
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 februari 2006 in rechtsoverweging 4.5 geoordeeld dat vaststaat dat [verweerder] de boot heeft verkocht en de opbrengst zelf heeft gehouden en dat de vordering van [eiser] op dit punt derhalve toewijsbaar is. Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum van dit vonnis ten aanzien van de geldlening een bewijsopdracht gegeven en iedere verdere beslissing aangehouden. Een dergelijk vonnis is een zuiver tussenvonnis.
1.4
Middel 2 verwijt het hof dat het ‘buiten haar toepassingsgebied is getreden’ en art. 19 Rv. heeft geschonden doordat het hof in de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 een eigen interpretatie heeft gegeven aan de tussen partijen gesloten overeenkomst inzake de verkoop van de in consignatie gegeven boot.
1.5
Het hof heeft allereerst in rechtsoverweging 4.6 — in cassatie niet of onvoldoende bestreden — de Haviltex-formule op de tussen partijen gesloten overeenkomst toegepast en vervolgens onder 4.7 geoordeeld dat noch uit de tekst van de overeenkomst noch uit de verklaring van [verweerder] zonder nadere toelichting van [eiser] die ontbreekt kan worden afgeleid dat [verweerder] heeft begrepen dat hij eveneens een bedrag van ƒ 85.000,- verschuldigd is aan [eiser] indien de boot voor een lager bedrag zou worden verkocht, terwijl voorts [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de door hem bepleite uitleg van de overeenkomst rechtvaardigen.
Een dergelijk oordeel is feitelijk van aard en kan mitsdien in cassatie niet met een rechtsklacht worden bestreden. Het middel faalt reeds op die grond.
1.6
Middel 3 tenslotte richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.9 dat het deel van de overeenkomst dat ziet op het verstrekken van de geldlening door [eiser] aan [verweerder], geen dwingend bewijs oplevert nu de overeenkomst niet door [verweerder] is voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat ‘uit de tussen partijen gesloten akte duidelijk blijkt welke verplichtingen gedaagde in cassatie is aangegaan, zodat de akte bewijskracht heeft.’
1.7
Het middel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet geoordeeld dat de akte in zoverre geen (vrije) bewijskracht heeft maar dat dat de akte geen dwingend bewijs oplevert. Dit oordeel is juist.2..
1.8
Nu alle middelen falen dient het cassatieberoep te worden verworpen hetgeen m.i. met toepassing van art. 81 RO kan geschieden.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2009
Zie bijv. Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, p. 147.