ABRvS, 05-02-2014, nr. 201302866/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:305
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-02-2014
- Zaaknummer
201302866/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:305, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑02‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2110, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet op de Ruimtelijke Ordening
- Vindplaatsen
JOM 2014/184
OGR-Updates.nl 2014-0061
Uitspraak 05‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
201302866/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2013 in zaak nr. 11/5658 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 oktober 2007 herroepen, [appellant] een planschadevergoeding toegekend van € 470.513,00, die tot een bedrag van € 154.363,00, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt uitbetaald en die tot het resterende schadebedrag van € 316.150,00 wordt vergoed door een voor [appellant] gunstige bestemmingsplanwijziging.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.A.R. Dijkers, advocaat te Hellevoetsluis, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, werkzaam bij de gemeente, vergezeld van drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals deze bepaling gold tot 1 juli 2008, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. [appellant] is sinds 3 november 2003 eigenaar van een drietal percelen en een daarop gelegen vrijstaande agrarische bedrijfswoning met vrijstaande schuur en kassen aan de [locatie] in Rockanje. Hij heeft op 4 april 2007 het college verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van het op 15 december 2006 in werking getreden bestemmingsplan "Hortweg". In dat plan zijn de onder het oude bestemmingsplan "Landelijk Gebied Rockanje, 2e herziening" toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden op de percelen van [appellant] beperkt.
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat de planologische wijziging voor [appellant] ten tijde van de aankoop van de percelen op 3 april 2003 voorzienbaar was. Bij besluit van 22 april 2008 heeft college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2009 in zaak nr. 08/2117 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 april 2008 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft zowel die uitspraak als dat besluit vernietigd bij uitspraak van 30 december 2009 in zaak nr. 200903414/1/H2.
Op verzoek van het college heeft de SAOZ in november 2010 een herzien advies uitgebracht, aangevuld met een nader advies van 3 mei 2011, waarin mede rekening is gehouden met het op 29 mei 2007 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne". De SAOZ heeft geconcludeerd dat [appellant] ten gevolge van de twee nieuwe bestemmingsplannen een schade van € 470.513,00 heeft geleden, waarvan een gedeelte van € 316.150,00 anderszins zou kunnen worden verzekerd door het aan [appellant] toezeggen van een voor hem gunstige wijziging van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne".
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college, in overeenstemming met deze adviezen van de SAOZ, maar in afwijking van een advies van de bezwaarschriftencommissie van 14 juni 2011, het bezwaar van [appellant] alsnog gegrond verklaard, hem een schadevergoeding van € 470.513,00 toegekend, die tot een bedrag van € 154.363,00, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt uitbetaald en die met betrekking tot het resterende schadebedrag van € 316.150,00 wordt vergoed door een voor [appellant] gunstige bestemmingsplanwijziging. Het college zal daartoe een wijzigingsprocedure opstarten.
3. De rechtbank heeft het besluit van 8 november 2011 vernietigd, omdat het college in navolging van de SAOZ ten onrechte de Wet ruimtelijke ordening op de aanvraag van toepassing heeft geacht in plaats van de WRO. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand te laten. Zij heeft geoordeeld dat het college niet had mogen volstaan met de toezegging dat een voor [appellant] gunstig wijzigingsplan in procedure zal worden gebracht, omdat een dergelijk plan ten tijde van het besluit van 8 november 2011 nog niet in werking was getreden en zelfs nog niet was vastgesteld. Het college had in dat besluit tevens dienen te bepalen dat, indien die wijziging niet tot stand kan worden gebracht, [appellant] alsnog een aanvullende compensatie in geld zal ontvangen. De rechtbank heeft aan dit gebrek echter geen gevolgen verbonden, omdat het inmiddels is geheeld nu de Afdeling bij uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201205109/1/R4 het beroep van [appellant] tegen het vastgestelde wijzigingsplan ongegrond heeft verklaard. De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat zijn situatie niet gelijk is aan die van de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8. Tot slot heeft de rechtbank in een door [appellant] overgelegd taxatierapport van Lobs Makelaardij B.V. en een verklaring van makelaar P.G. van der Hoek van 9 november 2012 geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat de waardebepaling door de SAOZ onjuist is.
4. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 november 2011.
5. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie, overwogen dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijk adviseur op het gebied van planschade. Het enkele feit dat in deze zaak een medewerker van de SAOZ een vertegenwoordiger van het college op zittingen heeft vergezeld, betekent niet dat de advisering door de SAOZ niet onafhankelijk is. De SAOZ heeft als deskundige het college geadviseerd over het verzoek van [appellant] om planschadevergoeding en in verband daarmee was een medewerker van de SAOZ op de zittingen aanwezig.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit artikel 49 van de WRO volgt dat de door hem geleden planschade niet kan worden vergoed door een toezegging dat een voor hem gunstige wijziging van het bestemmingsplan in procedure zal worden gebracht, waarbij is bepaald dat, indien deze compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, hij alsnog een aanvullende compensatie in geld zal ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente. Volgens [appellant] is het voornemen tot een bestemmingsplanwijziging een toekomstige onzekere gebeurtenis en stond ten tijde van het besluit van 8 november 2011 derhalve nog niet vast dat de planschade anderszins is verzekerd. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat dit gebrek is hersteld gezien de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen het wijzigingsplan ongegrond is verklaard. In die zaak was de vraag of met die wijziging de planschade in natura is vergoed niet aan de orde, aldus [appellant].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1), sluit artikel 49 van de WRO compensatie in natura niet uit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. In het besluit van 8 november 2011 is bepaald dat de geleden planschade gedeeltelijk wordt vergoed door een voor [appellant] gunstige bestemmingsplanwijziging en dat het college daartoe een wijzigingsprocedure zal opstarten. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, overwogen dat het college hiermee niet heeft kunnen volstaan en in het besluit ook had dienen te bepalen dat, indien de wijziging van het bestemmingsplan niet tot stand kan worden gebracht, [appellant] alsnog een aanvullende vergoeding in geld zal ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank hiermee geen onjuiste uitleg gegeven aan artikel 49 van de WRO. Voorts heeft de rechtbank terecht geen gevolgen verbonden aan het aan het besluit van 8 november 2011 klevende gebrek, omdat de daarin gedane toezegging alsnog tot stand is gekomen en inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden, omdat de Afdeling bij uitspraak van 28 november 2012 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 3 april 2012 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie] Rockanje", waarin voor een gedeelte van de percelen van [appellant] de bestaande agrarische bestemming is gewijzigd in een bestemming die het gebruik van de ter plaatse aanwezig woning als burgerwoning mogelijk maakt, ongegrond heeft verklaard. Met deze uitspraak is tevens komen vast te staan dat, anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, de planologische situatie op de percelen van [appellant] met deze wijziging in overeenstemming is gebracht met het feitelijke gebruik daarvan.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts - samengevat - dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Volgens [appellant] is de rechtbank daarbij ten onrechte ervan uitgegaan dat zijn situatie afwijkt van die van de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8. Nu het gaat om gelijke gevallen, dient zijn schade volledig in geld te worden vergoed, zoals dat ook is gedaan bij de planschadeverzoeken van de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8, aldus [appellant].
7.1. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte ervan uitgegaan is dat op het perceel Hortweg 4 geen sprake is van burgerbewoning van de agrarische bedrijfswoning. Dit doet echter niet af aan de verschillen tussen de situatie van [appellant] en die van de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8. Zo staat op het perceel Hortweg 8, anders dan op de percelen van [appellant], geen woning en zou een planschadevergoeding in de vorm van een omzetting naar een woonbestemming leiden tot een extra woning. Voorts dateren de besluiten van het college op de planschadeverzoeken van de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8 van voor de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010 in zaak nr. 201001731/1/H2, waarin is geoordeeld dat ook door een bestemmingswijziging (gedeeltelijk) kan worden voorzien in vergoeding van planschade. Het college heeft het besluit van 8 november 2011 over het planschadeverzoek van [appellant] genomen nadat die uitspraak is gedaan en heeft in zijn besluitvorming terecht daarmee rekening gehouden. De door [appellant] genoemde gevallen Hortweg 4 en 8 zijn derhalve geen gelijke gevallen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college door een gedeelte van de schade van [appellant] te vergoeden door een bestemmingswijziging het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het college door de SAOZ te volgen is uitgegaan van een te lage planschade. Volgens [appellant] geven het taxatierapport van Lobs Makelaardij B.V. en de waardeverklaring van makelaar P.G. van der Hoek van 9 november 2012 aanleiding om de schadeberekening door de SAOZ niet te volgen. Nu in die stukken is vermeld dat de marktwaarde van de percelen van [appellant] in 2004 onder het oude bestemmingsplan € 960.000,00 bedroeg en na de planologische wijzigingen € 395.000,00, bedraagt de planschade € 565.000,00. Voorts wijst [appellant] erop dat zijn verzoek om planschadevergoeding niet los kan worden gezien van de verzoeken met betrekking tot de percelen Hortweg 4 en 8, omdat die tegelijk met zijn percelen op 2 november 2004 waren verkocht en alle drie koopovereenkomsten op 22 maart 2006 zijn ontbonden. De planschadeverzoeken van nummers 4 en 8 zijn wel gehonoreerd in overeenstemming met de berekeningen van Lobs Makelaardij en ten aanzien van nummer 4 zelfs tot een hoger bedrag, aldus [appellant].
8.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2) bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
8.2. De SAOZ heeft in het herziene advies van november 2010 en het nader advies van 3 mei 2011 de schade ten gevolge van de bestemmingsplannen "Hortweg" en "Landelijk gebied Westvoorne" getaxeerd op totaal € 470.513,00. Deze adviezen bieden op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die die conclusie kunnen dragen.
Het door [appellant] overgelegde taxatierapport van Lobs Makelaardij B.V. bevat geen volledige planvergelijking en de daarin opgenomen schadeberekening is niet gebaseerd op de juiste peildatum. In plaats van de datum van de inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit, is in het rapport uitgegaan van de datum van een voorbereidingsbesluit en de datum van de ontbinding van de koopovereenkomst die [appellant] was aangegaan. Aan het taxatierapport van Lobs kan dan ook niet de betekenis worden toegekend zoals [appellant] dat in zijn betoog doet. Dat aan de eigenaren van de percelen Hortweg 4 en 8 een schadevergoeding is toegekend in overeenstemming met dan wel zelfs iets hoger dan de door Lobs getaxeerde waardedaling, doet niet af aan de hiervoor geconstateerde tekortkomingen in dat rapport met betrekking tot de percelen van [appellant]. Voorts heeft [appellant] een verklaring van makelaar Van der Hoek overgelegd, waarin de waarde van de percelen van [appellant] en de daarop gelegen opstallen is getaxeerd op € 395.000,00. Nu in deze verklaring een planvergelijking ontbreekt en daarin niet is vermeld welke peildatum is gehanteerd, kan aan deze taxatie geen betekenis worden toegekend. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze door [appellant] overgelegde stukken geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat de waardebepaling door de SAOZ onjuist is en dat het college hierop niet mocht afgaan.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
609.