HR, 01-09-2009, nr. 09/01583 Hs
ECLI:NL:HR:2009:BJ6396
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
09/01583 Hs
- LJN
BJ6396
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ6396, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2009; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef.
1 september 2009
Strafkamer
nr. 09/01583 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 16 november 2005, nummer 08/710710-05, ingediend door mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 21 december 2006 van het Arrondissementsparket te Almelo gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789, NJ 2008, 591).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd, betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een in de periode van 8 augustus 2005 tot en met 10 augustus 2005 in de gemeente Almelo door twee of meer verenigde personen gepleegde poging tot diefstal uit een winkel van [A] B.V., waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik is gebracht door middel van braak.
5.2. De Politierechter heeft volstaan met een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) De aangever [betrokkene 1] heeft het volgende verklaard. Op 10 augustus 2005 is hij omstreeks 02.00 uur door de alarmcentrale gebeld en kreeg hij de melding dat het alarm in de winkel van [A] aan de [a-straat] te [plaats] afging. Daarop is hij naar zijn bedrijf gegaan. Toen hij ter plaatse kwam was de politie er al. Hij zag toen dat de achterdeur helemaal openstond en dat deze deur was geopend met behulp van een autogordel die om de deurkruk zat gewikkeld. Vermoedelijk is de autogordel aan de auto vastgemaakt en is zo geprobeerd de deur te forceren. Op 8 en op 9 augustus 2005 was het alarm ook al afgegaan en ook toen is men in de winkel geweest door de achterdeur te forceren. De op 9 augustus aangebrachte spanbanden, waarmee de geforceerde deur was vastgezet, waren kapot en de deur zelf was ontzet. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 34-35).
(ii) De verbalisant [verbalisant 1] heeft het volgende gerelateerd. Op 10 augustus 2005 bevond hij zich omstreeks 01.35 uur aan de achterzijde van de desbetreffende winkel van [A], waar een toegangsdeur was opengebroken. Om de beschadigde deurknop was een deel van een autogordel gebonden. Op het terrein achter de winkel werden in de bosschages een breekijzer en een beitel gevonden. Een gedeelte van het breekijzer was voorzien van witte gaastape. Deze voorwerpen zijn veiliggesteld. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 38-39).
(iii) De verbalisanten [verbalisant 2 en 3] hebben het volgende gerelateerd. Op 10 augustus 2005 omstreeks 01.32 uur ontvingen zij een melding dat er werd ingebroken in de winkel van [A]. Toen zij vanaf de [a-straat] in de richting van de achterzijde van de winkel reden, zagen zij de achterlichten van een personenauto, een Volvo. Zij reden achter deze auto aan en gaven de bestuurder een stopteken, waaraan deze voldeed. Tijdens de controle bleek de bestuurder de aanvrager te zijn, rechts naast hem zat [betrokkene 2] en achterin [betrokkene 3].
De verbalisanten zagen dat de beide autogordels van de achterzitting van de Volvo verwijderd waren, dat voor de achterbank een losse gordelgesp lag en dat de eindstukken van de gordels zich bevonden in de wielkast van de auto, welke eindstukken bleken te zijn afgesneden dan wel afgerukt. De soort gordel, de kleur en het motief van de stof van de gordel bleken overeen te komen met die van het stuk gordel dat was aangetroffen op de plaats delict. In de bergruimte van het rechterportier van de auto werd een rol met wit gaastape aangetroffen. Soortgelijk gaas bleek bevestigd omhet breekijzer dat op de plaats delict was aangetroffen. De drie inzittenden van de personenauto zijn daarop aangehouden terzake van poging tot inbraak. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 40-41).
(iv) De verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat bij onderzoek bleek dat de in de auto aangetroffen gaastape volledig overeenkwam met de gaastape waarmee het aangetroffen breekijzer was omwikkeld en dat de op de plaats delict aangetroffen autogordel volledig overeenkwam met het in de auto aangetroffen afgerukte stuk autogordel; op bijgevoegde foto's is onder meer te zien dat de verschillende stukken van de autogordel precies aan elkaar passen. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 42-44).
(v) [Betrokkene 2] heeft verklaard dat hij met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] in een Volvo naar Almelo is gereden, waarbij [betrokkene 4] de bestuurder was, dat hij als passagier naast deze zat en dat [betrokkene 3] op de achterbank zat. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina 57).
(vi) De aanvrager heeft op 12 augustus 2005 ten overstaan van de Rechter-Commissaris verklaard dat hij de naam van zijn broertje, [betrokkene 4], heeft opgegeven en dat zijn echte naam [naam aanvrager] is.
(vii) Uit een door speurhondgeleider [verbalisant 5], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 24 augustus 2005 verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van het in de struiken nabij de geforceerde achterdeur van het betreffende winkelpand aangetroffen breekijzer en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 49-52).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder 5.1 sub (vii) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde poging tot diefstal door middel van braak heeft gepleegd.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 1 september 2009.