Rb. Rotterdam, 21-02-2007, nr. 256976 / HA ZA 06-690
ECLI:NL:RBROT:2007:BA0248
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-02-2007
- Zaaknummer
256976 / HA ZA 06-690
- LJN
BA0248
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA0248, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑02‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 196 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JPF 2007/61
Uitspraak 21‑02‑2007
Inhoudsindicatie
vernietigbare verdeling op de voet van artikel 3:196 B.W.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer : 256976 / HA ZA 06-690
Uitspraak: 21 februari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. L.C. Baars,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.C. Debije.
Partijen worden hierna aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
dagvaarding d.d. 1 maart 2006 en de door de vrouw overgelegde producties;
- -
conclusie van antwoord, met producties;
- -
conclusie van repliek, met producties;
- -
conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Partijen zijn op 12 december 1962 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 1 augustus 2005 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 18 juli 2005.
2.2
Partijen hebben hun vermogenrechtelijke regelingen neergelegd in een convenant, dat door de vrouw op 24 mei 2005 en door de man op 31 mei 2005 is ondertekend (hierna “het convenant”).
In het convenant hebben partijen de wijze van de verdeling van hun huwelijksgemeenschap, onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, geregeld en vastgesteld.
2.3
De verdeling van de gemeenschap is nog niet afgewikkeld.
3. De vordering
De vorderingen van de vrouw luiden - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voor recht te verklaren dat het convenant door de vrouw op juiste gronden is vernietigd op grond van benadeling van meer dan een kwart en/of op grond van misbruik van omstandigheden;
- -
de man te veroordelen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis:
. aan de vrouw alle inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de activa en passiva,
behorende tot de thans ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen betreffende 1 januari 2005 tot 1 augustus 2005;
. over te gaan tot het doen opstellen van een boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van de activa en passiva van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, ten overstaan van een door de rechtbank aan te wijzen notaris;
. over te gaan tot het afleggen van rekening en verantwoording van het door hem gevoerde beheer over de activa en passiva die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en welke hij feitelijk onder zich houdt vanaf 1 januari 2005 tot het tijdstip van de verdeling;
. bij gebreke van uitvoering van vorenstaande veroordelingen: op verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat de man in gebreke blijft;
- -
de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen overeenkomstig de voorstellen van de vrouw;
- -
een vertegenwoordiger voor de man aan te wijzen, indien de man weigert mee te werken aan de uitvoering van de verdeling en de man in de kosten hiervan te veroordelen;
- -
de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het aan de vrouw uit te keren bedrag wegens onderbedeling vanaf 1 augustus 2005, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voordoening;
- -
de man in de proceskosten te veroordelen.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de vrouw aan haar vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De vrouw is van mening dat zij omtrent de omvang en de waarde van de huwelijks-goederengemeenschap heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Voor wat betreft de omvang doelt de vrouw met name op de vennootschap onder firma “Van Leeuwen Tweewielers” (verdere te noemen: de vof).
De vrouw is op de mogelijkheid van haar benadeling gewezen door de notaris, ten overstaan van wie het convenant zou worden afgewikkeld.
De vrouw voegt hier aan toe dat zij door de huwelijkse ervaringen in labiele toestand de echtelijke woning had verlaten en niet de beschikking had over (een deel van) het gemeenschappelijk vermogen.
De vrouw betwist dat zij de benadeling zou hebben aanvaard. Zij zou dan, gelet op geldende jurisprudentie, eerst kennis moeten hebben van het recht dat zij laat varen. Die kennis ontbreekt, omdat de waarde van de gemeenschap eerst dient te worden vastgesteld.
3.2
De man exploiteerde een rijwielhandel. Ten tijde van het huwelijk is de éénmanszaak omgezet in een vennootschap onder firma. De man en de zoon zijn de vennoten van het bedrijf.
3.3
De raadsman van de vrouw heeft de man in oktober 2005 verzocht alsnog een gespecificeerde opgave te verstrekken van alle boedelbestanddelen van de gemeenschap van partijen. De man heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
De vrouw is dan ook van mening dat, alle door haar geschetste omstandigheden in aanmerking nemende, de man misbruik heeft gemaakt van die omstandigheden.
3.4
De vrouw is van mening dat de volgende boedelbestanddelen in ieder geval tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoren:
- -
het appartementsrecht van de voormalige echtelijke woning aan de Havendijk 509 te Schiedam;
- -
inboedel van voornoemde woning;
- -
saldo bankrekeningen;
- -
auto vrouw;
- -
auto man;
- -
waarde aandeel van de man in de vennootschap onder firma, genaamd “Van Leeuwen Tweewielers”;
- -
waarde van de onroerende zaken, gelegen aan de Groenelaan 48 en aan de Zalmstraat 4, beide te Schiedam, alwaar de vof is gevestigd met een winkel en werkplaats, alsmede verhuurde bovenwoningen;
- -
waarde polissen van levensverzekeringen;
- -
waarde van de door de man opgebouwde (fiscale) oudedagsreserves.
3.5
De vrouw kent aan de voormalige echtelijke woning een waarde toe van circa € 200.000,=. De WOZ-waarde is € 158.000,= .
De waarde van de overige onder 3.4 genoemde boedelbestanddelen is de vrouw niet bekend, maar zij schat de waarde van het totale vermogen op meer dan € 500.000,=. Aan de onroerende zaken, gelegen aan de Groenelaan 48 en aan de Zalmstraat 4, dicht zij minimaal een waarde toe van € 240.000,=.
Partijen zijn eerder overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 160.000,= diende te voldoen, welk bedrag volgens de vrouw als volgt is samengesteld: € 50.000,= als afkoopbedrag voor alimentatie, het overige ter zake van overbedeling.
Zonder rekening te houden met de waarde van de overige boedelbestanddelen staat volgens de vrouw daarmee genoegzaam vast dat er sprake is van een benadeling van meer dan een kwart.
De vrouw is dan ook van mening dat de waarde van voornoemde boedelbestanddelen dient te worden vastgesteld op het tijdstip van verdeling, c.q. als peildatum dient te gelden de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De vrouw stelt voor dat alle vermogensbestanddelen worden getaxeerd, zodat de omvang van de gemeenschap kan worden vastgesteld en vervolgens bij helfte worden verdeeld.
3.6
Voor het geval dat de man aan de uitvoering van de verdeling niet mocht meewerken, verzoekt de vrouw de rechtbank een vertegenwoordiger voor de man aan te wijzen; zij is hierbij van mening dat de kosten, die zulks met zich zullen meebrengen, voor rekening van de man dienen te komen.
4. Het verweer
De conclusies van antwoord en dupliek strekken tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de vrouw in de kosten van het geding.
De man heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
De vrouw heeft het initiatief voor de echtscheiding en de daaraan gekoppelde gevolgen genomen. De vrouw heeft voorstellen gedaan met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
De vrouw heeft voorgesteld dat zij, buiten de zaken die zij reeds had meegenomen, nog een aantal met name genoemde inboedelgoederen zou ontvangen, en dat aan de man “alle overige boedelbestanddelen, waaronder de eigendom van de echtelijke woning, het aandeel van de man in de vof, de saldi op de diverse bankrekeningen en de diverse polissen van levensverzekeringen” zouden worden toegescheiden. Zij gaf hierbij aan dat zij niet wenste dat van de diverse boedelbestanddelen de exacte waarde werd bepaald.
Op het hiervoor vermelde voorstel van de vrouw zijn bij brief van 16 februari 2005 nog enige correcties/aanvullingen aangebracht. Het uiteindelijke voorstel van de vrouw, gedaan op 3 maart 2005, kwam erop neer dat de man zijn maandelijkse alimentatieverplichting ten opzichte van de vrouw zou afkopen en dat de man inclusief zijn overbedeling betreffende de boedelverdeling aan de vrouw een bedrag van € 160.000,= zou voldoen. Dit laatste bedrag is volgens de man als volgt samengesteld: ter zake van de afkoop van de alimentatie zou de vrouw € 40.000,= ontvangen, € 10.000,= voor de aanschaf van een auto en het overige ter zake van de overbedeling.
4.2
De vrouw wist dat van het huwelijksvermogen ook het aandeel van de man in de vof met daarin het bedrijfspand deel uitmaakte.
4.3
De man is van mening dat voor een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 3:196 eerste lid BW is vereist dat de vrouw heeft gedwaald omtrent de waarde van de gemeenschap en dat zij daardoor voor meer dan een kwart is benadeeld. De man stelt dat van een rechtens relevante dwaling omtrent de waarde aan de zijde van de vrouw geen sprake is, nu zij wist dat zij middels de door haar voorgestelde wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd benadeeld. Bovendien heeft de vrouw volgens de man nadrukkelijk afgezien van waardering van de diverse bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap.
De man is dan ook van mening dat, voor zover de vrouw gedwaald mocht hebben omtrent de waarde van de goederen, dit voor haar rekening komt. Haar beroep op dwaling is niet te goeder trouw.
4.4
De vrouw beroept zich naar de mening van de man tardief op artikel 3:194 BW: een boedelbeschrijving. Zij heeft immers op eigen initiatief uitdrukkelijk hiervan afgezien; zij had voorafgaand aan de vaststelling van de verdeling een boedelbeschrijving kunnen verlangen.
Dit zelfde geldt naar de mening van de man voor haar beroep op artikel 1:98 BW, op grond van welk artikel partijen elkaar desgevraagd inlichtingen dienen te verstrekken over het gevoerde bestuur en over de stand van de goederen en schulden van de gemeenschap.
4.5
De man is van mening dat artikel 3:196 lid 4 BW in de weg staat aan de door de vrouw voorgestane vernietiging van de verdeling. De toedeling, zoals vastgelegd in het convenant, is niet alleen door de vrouw aanvaard, maar bovendien op haar voorstel tot stand gekomen.
De man is dan ook van mening dat de vraag, of de vrouw daadwerkelijk voor meer dan één vierde is benadeeld, in beginsel onbesproken kan blijven. Die benadeling dient immers het gevolg te zijn van een dwaling, waarvan hier geen sprake is.
4.6
De waarde van de echtelijke woning bedraagt naar de mening van de man maximaal
€ 150.000,=.
4.7
De man betwist dat de vof en het bedrijfspand volledig tot de huwelijksgoederengemeen-schap behoorden. De onderneming werd door de man en de zoon van partijen gedreven middels de vof.
Het pand, waarin de onderneming is gevestigd, is onderdeel van het vennootschappelijk vermogen en als zodanig dus (economisch) eigendom van de man en de zoon. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde derhalve slechts het aandeel van de man in de vof en daarmee zijn aandeel in het bedrijfspand, zijnde de helft.
4.8
De man betwist dat sprake was van twee auto’s. Na het uiteengaan van partijen heeft de vrouw zelf een auto gekocht, nadat de man haar daarvoor een bedrag van € 10.000,= had
verstrekt.
Noemenswaardige saldi van bankrekeningen zijn en waren er niet. Er was een spaarbankboekje, waarop een bedrag van € 18.038,24 stond; de vrouw is hiermee bekend. Voor het overige was er slechts een lopende bankrekening, die voor de bekostiging van het levensonderhoud werd gebruikt.
Andere levensverzekeringen of oudedagsreserves dan de levensverzekering (tot een bedrag van € 20.766,=), die aan de vrouw bekend was voor dat de verdeling werd overeengekomen, zijn er niet.
De man betwist dat tot de huwelijksgoederengemeenschap geen schulden zouden behoren. Voor het bedrijfspand bestond een overigens relatief geringe hypothecaire lening.
4.9
De man is van mening dat de vrouw dient aan te geven omtrent de waarde van welke goederen zij zou hebben gedwaald en van welke waarde(n) zij destijds is uitgegaan.
Doordat de vrouw een blinde verdeling heeft voorgesteld, heeft zij bewust afgezien van waardering en daarmee welbewust het risico genomen te worden benadeeld voor meer dan een kwart. De man is daarom van mening dat de vrouw niet heeft gedwaald en het convenant dan ook niet op die grond kan worden vernietigd.
4.10
De man betwist de stelling van de vrouw dat er sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden, omdat zij na haar vertrek uit de echtelijke woning in labiele toestand zou hebben verkeerd en de man geen opgave zou hebben verstrekt van de waarde van de vermogensbestanddelen.
5. De beoordeling
5.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of al dan niet sprake is van een vernietigbare verdeling op de voet van artikel 3:196 B.W.
5.2
Het convenant houdt voor zover van belang en kort gezegd in dat partijen over en weer afzien van alimentatie en dat aan de vrouw een aantal met name genoemde goederen wordt toegescheiden, terwijl aan de man alle overige activa en passiva, behorende tot de huwelijksgemeenschap, zonder nadere specificatie worden toebedeeld en dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 160.000,= aan de vrouw zal voldoen.
Partijen zijn het erover eens dat in dit bedrag tevens is begrepen een bedrag ad € 50.000,= voor afkoop alimentatie dan wel € 40.000,= voor zodanige afkoop en € 10.000,= voor een auto. In beider visie is derhalve de overbedeling bepaald op € 110.000,=. De rechtbank zal daar dan ook vanuit gaan.
5.3
Tussen partijen staat vast dat het convenant tot stand is gekomen op voorstel van de vrouw. Tot de stukken van het geding behoort een brief d.d. 1 februari 2005 die de toenmalige raadsman van de vrouw aan de man heeft gestuurd. Deze brief luidt, voor zover van belang als volgt:
“Cliënte zou graag zien dat alvorens het verzoek tot echtscheiding (door haar – toevoeging rechtbank) wordt ingediend, in onderling overleg afspraken kunnen worden gemaakt omtrent de door u aan cliënte te betalen bijdrage in haar levensonderhoud en de wijze van verdeling van de tussen u beiden bestaande algehele gemeenschap van goederen.
. . .
Bij het verlaten van de woning heeft cliënte reeds een aantal persoonlijke bezittingen meegenomen. Van de inboedel van de echtelijke woning zou zij . . . nog willen ontvangen
. . .
Alle overige boedelbestanddelen, waaronder het eigendom van de echtelijke woning, uw aandeel in de vennootschap onder firma, saldi op de diverse bankrekeningen en de diverse polissen van levensverzekering, zullen dan aan u worden toegescheiden.
Door deze wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt u overbedeeld. Cliënte wenst echter niet dat van alle boedelbestanddelen de exacte waarde wordt bepaald zodat kan worden vastgesteld welk bedrag ter zake van overbedeling aan haar toekomt. Cliënte is bereid . . . het door u aan haar betaalbaar te stellen bedrag ter zake van overbedeling te bepalen op € 110.000,=.”
5.4
Na nog wat aanpassingen over en weer is de bereikte overeenstemming neergelegd in het convenant. Niet lang daarna is de echtscheidingsbeschikking afgegeven waarin het convenant is opgenomen.
5.5
De vrouw stelt dat zij omtrent de waarde van de gemeenschap heeft gedwaald, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de hiervoor onder 5.3 bedoelde brief heeft (de toenmalige advocaat van) de vrouw zelf voorgesteld het bedrag wegens overbedeling te stellen op € 110.000,=. Zij heeft daarbij evenwel niet aangegeven hoe dit bedrag volgens haar was opgebouwd. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat aan de totstandkoming van dit bedrag geen enkele berekening of visie ten grondslag heeft gelegen. Ook in de onderhavige procedure heeft de vrouw nagelaten aan te geven hoe zij destijds tot dit bedrag is gekomen.
5.6
De stelling van de vrouw dat zij zou hebben gedwaald in de omvang van de gemeenschap en dan met name met betrekking tot de vof is in strijd met hetgeen in de onder 5.3 bedoelde brief is neergelegd. Zij was zich er blijkens de bewoordingen van die brief terdege van bewust dat tot de huwelijksgemeenschap tevens het aandeel van de man in de vof behoorde.
5.7
Voor het op voorhand aannemen van een benadeling van meer dan een vierde, waardoor de vrouw zou worden vermoed te hebben gedwaald, acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Voor wat betreft de echtelijke woning stelt de vrouw de waarde zonder enige nadere onderbouwing op € 200.000,=. De man stelt deze waarde op € 150.000,=. Hij heeft daartoe in het geding gebracht een koopsommenoverzicht uit het kadaster met volgens hem vergelijkbare objecten. Nu geen taxatierapport voorhanden is, gaat de rechtbank uit van de WOZ-waarde, zijnde € 158.000,=.
Tot de gemeenschap behoorden verder nog een spaarrekening met een saldo van - afgerond - € 18.000,= en een levensverzekering van - afgerond - € 21.000,=. Dit maakt tezamen
€ 197.000,=.
Blijkens het convenant heeft de vrouw nog een op haar naam staande bankrekening toegescheiden gekregen, doch de rechtbank is onbekend met het saldo daarvan.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het aandeel van de man in de vof (met daarin het bedrijfspand) tenminste € 78.000,= waard zou moeten zijn alvorens sprake zou kunnen zijn van een benadeling van meer dan een vierde. De vof zou dus minstens € 156.000,= waard moeten zijn. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man van hetgeen de vrouw te dien einde heeft aangevoerd, heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom van een dergelijke waarde zou moeten worden uitgegaan. De rechtbank merkt hierbij op dat het om een tweemans(rijwiel)zaak gaat en niet om een grote firma.
5.8
Tenslotte acht de rechtbank van belang dat de vrouw, wederom blijkens de onder 5.3 bedoelde brief, zelf, om welke reden dan ook, ervan heeft afgezien de afzonderlijke vermogensbestanddelen te laten taxeren.
5.9
Voor haar, door de man weersproken, stelling dat zij ten tijde van het opmaken van het convenant in een labiele toestand verkeerde, heeft de vrouw onvoldoende aangevoerd. De rechtbank zal aan die stelling dan ook voorbij gaan.
5.10
Het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw de toedeling zoals deze is neergelegd in het convenant weloverwogen en welbewust heeft aanvaard, zodat voor vernietiging van dat convenant geen plaats is. De vorderingen van de vrouw zullen daarom worden afgewezen.
5.11
Nu het onderhavige geding voortvloeit uit het huwelijk van partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen van de vrouw af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Gruijl-van Benthem.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
227/ 120