Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 31-03-2004
- Bronpublicatie:
17-12-2003, Stb. 2004, 1 (uitgifte: 06-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-03-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-03-2004, Stb. 2004, 111 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
1.
Op een project waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening voor 1 september 2003 door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is ontvangen blijft het Besluit Infrastructuurfonds van toepassing, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit artikel, onverminderd het tweede tot en met zesde lid.
2.
Artikel 13, achtste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds is niet van toepassing op een project voor regionale of lokale infrastructuur, waarvoor de aanvraag voor 1 september 2003 door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is ontvangen en waarvan de geraamde kosten op grond van artikel 5 van dat besluit, ten minste € 11 345 000,‒ en minder dan € 112 500 000,‒ bedragen, of ten minste € 11 345 000,‒ en minder dan € 225 000 000,‒ bedragen indien dat project geheel of gedeeltelijk wordt gerealiseerd binnen één of meer van de samenwerkingsgebieden waarin de gemeente Amsterdam, de gemeente Rotterdam of de gemeente Den Haag is gelegen.
3.
De subsidie voor een project als bedoeld in het tweede lid wordt in afwijking van de artikelen 14 en 14a van het Besluit Infrastructuurfonds, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld naar de kosten die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt.
4.
De subsidieontvanger dient, in afwijking van artikel 14, eerste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor een project als bedoeld in het tweede lid, vergezeld van een financiële verantwoording van de totale projectkosten die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt voorzien van een accountantsverklaring, binnen vier maanden, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, in bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn twee keer met ten hoogste twee maanden verlengen.
5.
In afwijking van artikel 14a, tweede lid, van het Besluit Infrastructuurfonds stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien de subsidieontvanger geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie binnen de in het vierde lid bedoelde termijn heeft ingediend, de subsidie ambtshalve vast binnen twaalf weken na het tijdstip waarop de in het vierde lid bedoelde termijn is verstreken.
6.
De kosten voor de voorbereiding, administratie en toezicht die tot en met 31 december 2003 zijn gemaakt worden berekend op de bij of krachtens de beschikking tot subsidieverlening voor de verlening van voorschotten bepaalde wijze, met dien verstande dat de kosten van voorbereiding, administratie en toezicht ten hoogste voor het daarvoor in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen bedrag in aanmerking worden genomen.