Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2020, nr. 200.271.545/01
ECLI:NL:GHARL:2020:4338
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-06-2020
- Zaaknummer
200.271.545/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:4338, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑06‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Kinderen zijn en blijven uit huis geplaatst. De moeder is niet in staat voor hen te zorgen. Zij ziet de zorgen niet en ontkent ze. Intensieve begeleiding heeft niet mogen baten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.271.545/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 128500)
beschikking van 2 juni 2020
inzake
[verzoekster] (de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.O. Zengin-Epozdemir te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI),
gevestigd te Groningen.
1. 1. Waar gaat het over
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op
22 oktober 2019 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de drie jongste minderjarige kinderen van de moeder tot uiterlijk 10 mei 2020.
De moeder is het met die beslissing niet eens.
2. Hoe is de procedure verlopen
2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de moeder in hoger beroep met de bijlagen 1 tot en met 6, ingekomen op 27 december 2019;
- een journaalbericht van de moeder van 12 januari 2020 met (ongenummerde) bijlagen;
- een brief van de GI van 28 februari 2020 met bijlagen 1 tot en met 4.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder in hoger beroep, gepland op 30 maart 2020, heeft door omstandigheden (corona) niet plaatsgevonden.
2.3
Bij journaalbericht van 12 april 2020 heeft de moeder het hof verzocht de zaak via een videoverbinding te behandelen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2020 plaatsgevonden, vanwege de coronamaatregelen in aangepaste vorm. Deelgenomen aan de behandeling en gehoord zijn de moeder (Skype) en haar advocaat (Skype) en namens de GI de jeugdbeschermer de heer
[A] (telefonisch). Bij journaalbericht van 28 april 2020 had de moeder al een pleitnota met bijlagen ingediend. De raad heeft afgezien van deelname aan de zitting.
2.5
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een faxbericht van de GI van 6 mei 2020 met bijlagen. Zoals ter zitting besproken, had de moeder een week de tijd om op deze aanvullende stukken te reageren, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
3. Wat wordt er verzocht
3.1
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het op
7 oktober 2019 bij de rechtbank ingediende verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van haar kinderen (alsnog) af te wijzen.
3.2
De GI verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
4. Wat zijn de feiten
4.1
De moeder oefent van rechtswege het gezag uit over haar kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016.
De kinderen zijn erkend door [B] (de vader).
4.2
De moeder heeft naast genoemde kinderen nog vier, deels minderjarige, kinderen. Momenteel is zij zwanger van haar negende kind. De vader heeft naast genoemde kinderen nog één ander minderjarig kind. De vader is bekend met middelengebruik. De relatie van de ouders ging gepaard met hevige ruzies.
4.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder toezicht vanaf 18 mei 2016. [de minderjarige3] staat onder toezicht vanaf 10 mei 2017. De ondertoezichtstelling van de kinderen gold tot 10 mei 2020. De GI heeft de kinderrechter verzocht die termijn te verlengen.
4.4
De kinderen woonden voor hun uithuisplaatsing met de moeder in een beschermde woonvorm van [C] . [C] bood de ouders al langere tijd hulp in het ambulante kader.
4.5
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn vanaf 5 november 2019 ieder in een ander pleeggezin geplaatst. [de minderjarige3] is pas geleden overgeplaatst.
5. De beslissing van het hof
5.1
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Het hof neemt de beoordeling van de kinderrechter in de beschikking van 22 oktober 2019 na eigen onderzoek hier over. Het hof voegt het volgende toe.
5.2
Het hof heeft ter zitting bij de GI nadere informatie opgevraagd, waaronder het actuele plan van aanpak van de ondertoezichtstelling. Bij genoemd faxbericht van 6 mei 2020 is deze nadere informatie bij het hof binnen gekomen. Uit de beschikbare informatie, waaronder in het bijzonder de dagrapportages van [C] over het jaar 2019 en een verslag van [C] van 19 september 2019, komt een opeenstapeling van zorgen naar voren. Het hof heeft weliswaar niet veel concrete informatie over de (volgens de GI belaste) voorgeschiedenis van de moeder en haar gezin(nen), maar de omstandigheid dat zij alleen contact lijkt te hebben met haar oudste (volwassen) zoon geeft in dit verband wel te denken. Hoewel de moeder ter zitting heeft aangegeven ook goed contact te hebben met haar andere drie kinderen, die bij hun vader schijnen te wonen, blijkt daarvan niets uit de stukken. In genoemde dagrapportages wordt in het jaar 2019 geen enkele melding gemaakt van bezoek en/of contact met die kinderen. Dat werd ter zitting ook bevestigd door de GI. Bovendien blijkt uit de dagrapportage van 16 september 2019 dat de moeder in haar gesprek met Stichting [D] heeft aangegeven dat zij (in hun belang) geen contact heeft met die (drie) kinderen.
5.3
Gebleken is dat de noodzaak van de in mei 2016 aangevangen ondertoezichtstelling was gelegen in de onveilige en instabiele opvoedingsomgeving van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de situatie dat de moeder nog samen was met de vader. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , en later ook [de minderjarige3] , werden destijds blootgesteld aan heftige ruzies tussen hun ouders. Overlastmeldingen bij de woningbouwvereniging en de politie, middelengebruik door en een huisverbod voor de vader zijn tekenend voor die tijd. Door hun eigen (relatie)problemen hadden de ouders te weinig oog voor de behoeften van de kinderen waardoor zij in hun ontwikkeling werden bedreigd. Reeds voordat de moeder en de kinderen medio 2018 bij [C] kwamen wonen, was dus al sprake van forse problemen op allerhande gebied. Welbeschouwd was het aanbod van [C] om de moeder en de kinderen op te nemen in een beschermd woonprogramma voor de moeder de (laatste) kans om de zorg voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te behouden. [C] ondersteunde de moeder in die beschermde setting bij het opvoeden van de kinderen met als doel dat zij dit zelfstandig en op een verantwoorde manier zou gaan doen. De vader had destijds zelfstandige woonruimte. Er was sprake van een
LAT-relatie.
Uit de stukken blijkt dat de moeder in het begin van haar verblijf bij [C] heeft kunnen profiteren van de begeleiding en grote vorderingen boekte. Na enige tijd zakte de prille structuur binnen het gezin echter weer in en namen de zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder toe. Vervolgens valt een patroon te ontwaren waarbij, zodra de bodemeisen door de hulpverlening op scherp worden gezet, de moeder in staat lijkt gedurende enige tijd de basale opvoedingstaken (stabiliteit, regels, (mond)hygiëne, voeding) naar behoren te vervullen, maar het lukt haar niet om dit zelfstandig vast te houden.
5.4
Daarbij was, ondanks de intensieve begeleiding van [C] , het laatste half jaar voor de uithuisplaatsing van de kinderen een toename aan zorgen zichtbaar. Een en ander lijkt verband te houden met de veranderende relatie tussen de moeder en de vader, die ergens in die periode een nieuwe partner kreeg. Sinds de definitieve breuk met de vader medio 2019 weigert de moeder contact tussen de vader en de kinderen, hetgeen een nieuwe ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] meebrengt. Het hof somt op:
- [de minderjarige1] liep bij [E] in verband met zorgelijk gedrag. Volgens [E] was/waren niet zozeer het gedrag/de beperkingen van [de minderjarige1] het probleem als wel zijn belaste verleden en de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Ondanks haar eerdere toezegging daartoe wilde de moeder niet meer meewerken aan het door [E] geadviseerde traject [F] ( [F] ), waarbij de moeder en de kinderen tijdelijk voor behandeling in de kliniek van [E] in [G] zouden verblijven. Volgens de moeder ging alles goed en was [F] niet (meer) nodig;
- kort na de relatiebreuk met de vader ging de moeder verschillende relaties aan met mannen die zij via internet had leren kennen en die zij binnen enkele dagen of weken al betrok in het leven van de kinderen door hen bij zich te laten overnachten en de kinderen hen 'papa' te laten noemen. Het bleek meer dan eens om mannen te gaan met een belast verleden, zoals een zedendelinquent (met minderjarigen) en mannen met een alcohol- en/of agressieprobleem. De moeder gaf bijna onmiddellijk blijk van een kinderwens met haar nieuwe partner(s);
- in verband met een beleidswijziging moest de moeder om de begeleiding van [C] op het gewenste niveau te houden zelf een indicatie voor beschermd wonen aanvragen. De moeder weigerde dit te doen. Zij vond dat alles goed ging en wilde niets meer te maken hebben met "bemoeizorg";
- de begeleiding van [C] signaleerde dat de moeder steeds minder openstond voor tips en adviezen. Ook de kinderen lieten zich minder goed corrigeren door de begeleiding. Zij lieten toenemend zelfbepalend gedrag zien. De kinderen gedroegen zich eigenlijk alleen maar als [C] erbij was.
5.5
Voorgaande opsomming bovenop de reeds bestaande zorgen over de basale opvoedingstaken maakten dat [C] de (emotionele) veiligheid van de kinderen in september 2019 niet meer kon waarborgen. Aangezien de moeder bij voortduring onvoldoende probleeminzicht liet zien, was een uithuisplaatsing op dat moment onafwendbaar en ingrijpen van de GI noodzakelijk ter bescherming van de kinderen. Uit de dagrapportage van 1 juli 2019 komt duidelijk naar voren dat de moeder niet inziet wat [C] allemaal doet voor de kinderen: het corrigeren op hun gedrag, spelletjes met ze spelen, normen en waarden bijbrengen, structuur aanbrengen in hun dagelijkse leven. De moeder heeft zich de adviezen die zij in de loop van de tijd vanuit de begeleiding van [C] aangereikt heeft gekregen niet structureel eigen kunnen maken. Zij is, ook zonder de (negatieve) invloed van de vader, niet in staat gebleken de kinderen zelfstandig de basale verzorging en veiligheid te bieden die zij (minimaal) nodig hebben. Daarnaast heeft zij nauwelijks tot geen oog voor de extra zorgen die de kinderen nodig hebben. Zowel bij [de minderjarige1] , [de minderjarige2] als [de minderjarige3] zijn tekenen van achterstand in hun ontwikkeling en kenmerken van een verstoorde hechting geconstateerd.
5.6
De door de moeder overgelegde overwegend positieve verklaringen van de school van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en van de kinderopvang van [de minderjarige3] kunnen niet voldoende tegenwicht bieden aan genoemde veelheid aan zorgen. Mogelijk manifesteren deze zich ook overwegend op een voor school en/of kinderopvang minder zichtbaar terrein. Bovendien behoeft de betekenis van de verklaring van de pedagogisch medewerker van de kinderopvang van 16 oktober 2019, gelet op de zorgmelding van diezelfde opvang kort daarvoor bij [C] zoals blijkt uit de dagrapportages, enige nuancering. Gemeld werd dat de nieuwe partner van de moeder 's middags (rond 15 uur) duidelijk onder invloed op het schoolplein van de kinderopvang van [de minderjarige3] was verschenen. Daarbij komt dat de bijzonder slechte staat van de gebitten van de kinderen bij aankomst in de pleeggezinnen inmiddels duidelijk is geworden, hetgeen reeds bestaande vermoedens van verwaarlozing doet bevestigen. De in het dossier aanwezige gebitsfoto's (in kleur) en tandartsverklaring van 22 november 2019 stroken niet met de verklaring van de moeder dat zij op 21 oktober 2019 nog met de kinderen naar de tandarts zou zijn geweest en dat de kinderen toen geen ernstige klachten hadden.
5.7
Hoewel in het beroepschrift van 27 december 2019 nog als beschermend argument werd aangedragen dat de moeder al tijden geen relatie meer had gehad - uit de stukken komt overigens naar voren dat zij haar laatst bekende vriend slechts enkele maanden daarvoor had leren kennen - en dat ook niet van plan was, is ter zitting gebleken dat de moeder inmiddels (gepland) zwanger is van een (wederom) nieuwe partner. Dit gegeven en de (desgevraagd) enkel positieve, ongecompliceerde kijk van de moeder op de komst van deze nieuwe baby (haar 9e kind) in combinatie met haar wens tot thuiskomst van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , maakt duidelijk dat zij nog steeds geen inzicht heeft in de zorgen van de afgelopen jaren over de verzorging en opvoeding van haar jongste drie kinderen. De moeder blijft de zorgen, behalve die in relatie staan tot de vader, hardnekkig ontkennen.
Ter zitting is nog aangevoerd dat van de omstandigheid dat de moeder nu, in tegenstelling tot eerder, een stabiele relatie heeft een beschermende werking uitgaat en van positieve invloed is op het functioneren van de moeder. In het licht van het vorenstaande vindt het hof dat een wonderlijke redenering. De huidige relatie van de moeder is nog van relatief korte duur. Van samenwonen is nog niet eens sprake. Toch is al sprake van een geplande zwangerschap. Deze meest recente ontwikkeling past in het zorgelijke beeld dat de moeder tot nu toe bij herhaling heeft laten zien op relationeel vlak, waarbij zij de belangen van haar (reeds bestaande) kinderen uit het oog lijkt te verliezen. Juist daarin ligt een ernstige ontwikkelings-bedreiging voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] als zij aan de verzorging en opvoeding van de moeder zijn toevertrouwd.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van de moeder in hoger beroep af;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 oktober 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en J.G. Knot, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 2 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.