CRvB, 25-09-2007, nr. 05-2629 WAO
ECLI:NL:CRVB:2007:BB4484
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
25-09-2007
- Zaaknummer
05-2629 WAO
- LJN
BB4484
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BB4484, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 25‑09‑2007; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:69 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
WAO-schatting. Rechtsgevolgen vernietigde besluit. Omvang geding. Geen bewijsfuik.
Partij(en)
05/2629 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2005, 04/2105 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. van der Wal, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadien nog rapportages van een bezwaararbeidsdeskundige en van een bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Voor appellante is verschenen mr. Van der Wal voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het Uwv naar aanleiding van een zogenoemde vijfdejaars herbeoordeling de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 februari 2004 ingetrokken, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van die datum minder dan 15% was. Bij ongedateerd besluit, op 16 juni 2004 verzonden, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
- 23.
december 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het op 16 juni 2004 verzonden besluit (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen gegeven inzake de vergoeding van betaald griffierecht en gemaakte proceskosten.
Appellante heeft in hoger beroep aangevochten de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Primair heeft zij daartoe gesteld dat deze beslissing onjuist is omdat een vernietigd besluit geen rechtsgevolgen meer kan hebben. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door het Uwv bij schrijven van 12 oktober 2004 overgelegde rapportage (met bijlagen) van de bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl van 11 oktober 2004 bij haar oordeelsvorming heeft betrokken omdat dit in strijd is met de te verrichten toetsing ex tunc. Tot slot heeft appellante gesteld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet op juiste gronden is geschied, maar dat de rechtbank vervolgens ten onrechte van oordeel is dat de mate van arbeidsongeschiktheid wel juist is vastgesteld.
Ter beoordeling staat thans de vraag of de grieven van appellante, die zijn gericht tegen de bij de aangevallen uitspraak gegeven beslissing om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, doel treffen. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en hij overweegt daartoe als volgt.
Naar ter zitting namens appellante erkend, kan de rechtbank, gezien artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepalen dat de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven. De primair aangevoerde grief van appellante, dat een vernietigd besluit geen rechtsgevolgen meer kan hebben, kan om deze reden reeds niet slagen.
Ook de subsidiaire grief van appellante treft naar het oordeel van de Raad geen doel. De rechtbank heeft bij brief van 27 september 2004 het Uwv verzocht om een schriftelijke toelichting te geven omtrent de geschiktheid van betrokkene voor de geduide functies en om daarbij bijzondere aandacht te besteden aan punten op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die om wat voor reden dan ook niet corresponderen met punten op de functiebelastinglijst. Met de bij brief van 12 oktober 2004 ingezonden rapportage heeft het Uwv aan dit verzoek voldaan. Naar ter zitting namens appellante erkend, is de rechtbank bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek en kan de naar aanleiding van dit verzoek door het Uwv ingebrachte rapportage in beginsel door de rechtbank in haar beoordeling worden betrokken. De rapportage is door de rechtbank op 13 oktober 2004 aan de gemachtigde van appellante doorgezonden. Nu het bij deze rapportage gaat om een nadere onderbouwing van de stelling van het Uwv dat het bestreden besluit op een deugdelijke feitelijke grondslag is gebaseerd, is de Raad van oordeel dat de rechtbank, door deze rapportage in haar beoordeling te betrekken, niet een onjuiste invulling heeft gegeven aan de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit. De Raad wijst er in dit verband op dat het, zoals hij reeds vaker heeft te kennen gegeven (zie zijn uitspraak van 18 februari 2004, LJN AO5861, gepubliceerd in RSV 2004/202), partijen vrij staat om hun stellingen met betrekking tot de juistheid van de feiten waarvan bij het nemen van het bestreden besluit dient te worden uitgegaan, nader te staven met later opgekomen bewijsmiddelen.
Tot slot treft naar het oordeel van de Raad ook de meer subsidiair aangevoerde grief van appellante geen doel. De rechtbank heeft aan de beslissing om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten het oordeel ten grondslag gelegd dat van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan appellante voorgehouden functies er in elk geval drie functies waren die de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling konden dragen. De pas ter zitting van de Raad op deze grief gegeven toelichting, er op neerkomend dat de rechtbank ook in verband met de belastende aspecten in deze functies niet op goede gronden tot genoemd oordeel is gekomen, vermag de Raad niet te overtuigen. Op de ter zitting van de Raad door appellante genoemde belastende aspecten van de drie door de rechtbank in aanmerking genomen functies, gaat naar het oordeel van de Raad de belasting van die functies de belastbaarheid van appellante niet te boven, waarbij de Raad er op wijst dat appellante op enkele van de door haar genoemde aspecten, gelet op de ten aanzien van haar vastgestelde FML, niet beperkt is geacht. Met betrekking tot de overige door haar genoemde aspecten acht de Raad door het Uwv genoegzaam onderbouwd dat in de desbetreffende functies op die aspecten geen de belastbaarheid te boven gaande belasting bestaat.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellante geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, in stand dient te blijven.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M. Gunter.
JL