Ontleend aan rov. 2 van de beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage van 30 juni 2011.
HR, 24-02-2012, nr. 11/04188
ECLI:NL:HR:2012:BV6801
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-02-2012
- Zaaknummer
11/04188
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BV6801
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV6801, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6801
ECLI:NL:PHR:2012:BV6801, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV6801
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑02‑2012
24 februari 2012
Eerste Kamer
11/04188
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoeker en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 354920/HA RK 09-689 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 24 februari 2012.
Conclusie 06‑01‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker],
verzoeker tot cassatie
(hierna: verzoeker)
tegen
de Staat de Nederlanden,
verweerder in cassatie
(hierna: de Staat)
Het gaat in deze zaak om een verzoek op de voet van artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) tot vaststelling van het Nederlanderschap. Inzet is de vraag of verzoeker op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 25 november 1975 (Trb. 1975, 132, hierna: TOS) door optie de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De zaak komt naar mijn mening in aanmerking voor toepassing van art. 81 RO.
1. Feiten1.
1.1
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1957 te Paramaribo (Suriname). [Betrokkene 1], zoon van [betrokkene 2], is de vader van verzoeker. [betrokkene 1] bezat ten tijde van de geboorte van verzoeker de Nederlandse nationaliteit.
1.2
Op 25 november 1975 was verzoeker woonachtig in Suriname.
1.3
Op 30 augustus 2006 is aan verzoeker door de Nederlandse ambassade te Paramaribo (Suriname) een Nederlands paspoort verstrekt.
1.4
Bij brief van 4 oktober 2007 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aan verzoeker bericht, dat verzoeker met ingang van 25 november 1975 geen Nederlander meer is.
2. Procesverloop
2.1
Verzoeker heeft op 10 december 2009 bij de rechtbank te 's‑Gravenhage op de voet van art. 17 RWN een verzoekschrift tot vaststelling van zijn Nederlanderschap ingediend. Hij heeft daartoe — samengevat — aangevoerd dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat aan hem een geldig Nederlands paspoort is verstrekt. Het Nederlanderschap vervalt alleen van rechtswege door vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Daarvan is geen sprake. Er heeft voorts geen intrekking van het Nederlanderschap plaatsgevonden, zodat verzoeker nog steeds deze nationaliteit bezit.2.
2.2
De Staat heeft zich bij brief van 17 december 2010 op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De Staat heeft aangevoerd dat verzoeker nooit de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen nadat hij deze in 1975 is verloren. Bij zijn geboorte heeft verzoeker de Nederlandse nationaliteit gekregen, doordat zijn vader op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat. Op 25 november 1975 verkreeg verzoeker echter, bij het onafhankelijk worden van Suriname, op grond van artikel 3 van de TOS de Surinaamse nationaliteit. Op dat moment verloor hij de Nederlandse nationaliteit.3.
2.3
Na mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 16 juni 2011, heeft de rechtbank bij beschikking van 30 juni 2011 het verzoek van verzoeker afgewezen. De rechtbank heeft — onder meer — het volgende overwogen:
‘4.1
Artikel 3 TOS bepaalt dat — zakelijk weergegeven — alle meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en op het tijdstip van de inwerkingtreding van de TOS in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben de Surinaamse nationaliteit verkrijgen. Artikel 2 TOS bepaalt vervolgens — zakelijk weergegeven — dat het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit op basis van de TOS het verlies van de Nederlandse nationaliteit tot gevolg heeft. Het staat vast dat verzoeker in Suriname is geboren, op 25 november 1975 meerderjarig was en in Suriname woonde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verzoeker op het moment dat Suriname onafhankelijk werd van Nederland de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Verzoeker heeft aangevoerd dat aan hem in 2006 een Nederlands paspoort is verstrekt op grond waarvan hij mocht aannemen dat hij de Nederlandse nationaliteit had herkregen. De wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen zijn echter limitatief opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Daaronder is niet begrepen de verstrekking van een Nederlands paspoort of — naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad — de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Aan het feit dat een Nederlands paspoort is verstrekt kan dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de houder van dit document de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.2
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling de rechtbank verzocht om een rechter-commissaris te benoemen op grond van artikel 429f Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De rechtbank begrijpt dat verzoeker in dit verband artikel 15 lid 4 Rv bedoelt, nu artikel 429f Rv per 1 januari 2002 is vervallen. Daarbij heeft verzoeker erop gewezen, dat hem door de Staat wordt verweten dat hij het Nederlands paspoort in 2006 door frauduleuze handelingen zou hebben verkregen. Volgens verzoeker heeft hij in het kader van deze paspoortaanvraag alle medewerking verleend en gegevens overgelegd. Hij heeft vervolgens te goeder trouw het paspoort verkregen. Om die reden heeft verzoeker er belang bij dat wordt onderzocht of hij al dan niet frauduleus heeft gehandeld, zo stelt hij. De rechtbank is van oordeel dat voor de vraag of verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen irrelevant is of hij gefraudeerd heeft bij het verkrijgen van een Nederlands paspoort. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, leidt het houderschap van een Nederlands paspoort niet tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verloren op 25 november 1975 en hij heeft deze nationaliteit niet herkregen.’
2.4
Verzoeker heeft op de voet van artikel 18 lid 3 RWN (tijdig) tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft een verweerschrift ingediend en daarbij het cassatieberoep bestreden met conclusie tot verwerping van het beroep.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatieberoep bevat één middel dat is gericht tegen rov. 4.2 van de beschikking van de rechtbank. Tegen rov. 4.1 is geen klacht gericht.
3.2
Het middel betoogt, kort samengevat, in de onderdelen 3.2 t/m 3.6 dat de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de werkingssfeer van de TOS en in verband daarmee ook ten onrechte het verzoek om benoeming van een rechter-commissaris heeft afgewezen. Wanneer immers het dossier dat ten grondslag ligt aan de paspoortafgifte in 2006 boven water zou komen, zou — zo begrijp ik de klacht — blijken dat verzoeker een optieverklaring in de zin van artikel 6 lid 4 TOS heeft afgelegd, op grond waarvan hem — volgens verzoeker terecht — een Nederlands paspoort is verstrekt.
3.3
De rechtbank heeft, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat verzoeker op het tijdstip waarop Suriname onafhankelijk werd en de TOS in werking trad (25 november 1975) meerderjarig was en in Suriname woonde. De rechtbank heeft voorts — in cassatie evenmin bestreden — overwogen dat de verstrekking van een Nederlands paspoort niet leidt tot de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Tegen deze achtergrond is het oordeel van de rechtbank, dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit op 25 november 1975 van rechtswege heeft verloren en niet heeft herkregen, juist, zodat het middel faalt.
3.4
Voor zover het middel bedoelt te klagen dat het hof de optieregeling uit artikel 6 van de TOS heeft miskend, faalt het evenzeer. Deze optieregeling — op grond waarvan onder omstandigheden in afwijking van de hoofdregels van de TOS voor de Nederlandse nationaliteit kon worden geopteerd — ziet uitsluitend op personen die op 25 november 1975 nog minderjarig waren. Verzoeker was op 25 november 1975 reeds 18 jaar oud en daarmee meerderjarig in de zin van art. 1 lid 1 TOS.4. Dat betekent dat verzoeker niet voor deze regeling in aanmerking komt en dat de rechtbank haar ook niet heeft miskend.
3.5
Ook de klacht — in onderdeel 3.4 — dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de beschikking van 12 oktober 2007, kan niet tot cassatie leiden. In de eerste plaats vermeldt het onderdeel geen vindplaats in de processtukken van een stelling over deze beschikking. Overigens valt niet in te zien dat de rechtbank op deze beschikking had moeten ingaan. De beschikking had — kennelijk — betrekking op het besluit van de Minister dat het aan verzoeker verstrekte paspoort is vervallen. Houderschap van een Nederlands paspoort leidt evenwel niet tot het verkrijgen (of herkrijgen) van de Nederlandse nationaliteit.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2012
Zie rov. 3.1 van de beschikking van de rechtbank van 30 juni 2011.
Zie rov. 3.2 van de beschikking van de rechtbank van 30 juni 2011.
Zie art. 1 lid 1 TOS: ‘Meerderjarigen in de zin van deze Overeenkomst zijn zij die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt of vroeger in het huwelijk zijn getreden’.