Een faxkopie van het cassatierekest is ingekomen op 4 maart 2016, op 8 maart 2016 gevolgd door het door een advocaat bij de Hoge Raad getekende originele exemplaar.
HR, 24-06-2016, nr. 16/01194
ECLI:NL:HR:2016:1297
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-06-2016
- Zaaknummer
16/01194
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1297, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑06‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:526, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:526, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1297, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2016/20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑06‑2016
Partij(en)
24 juni 2016
Eerste Kamer
16/01194
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET ARRONDISSEMENTSPARKET MIDDEN-NEDERLAND,zetelende te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/404294/FLRK 15-2677 van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 11 mei 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 24 juni 2016.
Conclusie 29‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. BOPZ. Geneeskundige verklaring. Ondertekening door geneesheer-directeur (art. 5 lid 1 en art. 2 lid 4 Wet Bopz). Waarnemer. Mogelijkheid gevaar af te wenden buiten een psychiatrisch ziekenhuis.
Partij(en)
16/01194
Mr. F.F. Langemeijer
29 april 2016
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Midden-Nederland
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd dat de geneeskundige verklaring ten onrechte niet is ondertekend door de geneesheer-directeur. Daarnaast wordt geklaagd over het oordeel dat het gevaar niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank ingekomen op 19 november 2015, heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland aan de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring d.d. 18 november 2015 gevoegd, opgemaakt en ondertekend door de psychiater [psychiater 1]. Betrokkene verbleef toen in het psychiatrisch ziekenhuis Oostvaarderskliniek te Almere ingevolge een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
1.2.
Op 4 december 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig betrokkene, de advocaat van betrokkene en de behandelend psychiater [psychiater 2].
1.3.
Bij beschikking van 4 december 2015 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om het verblijf van betrokkene in deze kliniek of een ander psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren, voor het tijdvak tot en met 3 juni 2016.
1.4.
Namens betrokkene is – tijdig1.− beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel I behelst de klacht dat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin betrokkene verblijft: om die reden is niet voldaan aan het bepaalde in art. 5 lid 5, in verbinding met art. 2 lid 4 Wet Bopz.
2.2.
Art. 2 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat de rechter op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging kan verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Indien de betrokkene al vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, strekt de machtiging ertoe het verblijf te doen voortduren. Art. 2 lid 4 Wet Bopz bepaalt dat een voorlopige machtiging vereist is om de betrokkene in het ziekenhuis te houden indien de betrokkene het vrijwillig verblijf aldaar wil beëindigen. Art. 31 lid 1 Wet Bopz verklaart deze regels overeenkomstig van toepassing indien het verblijf in het ziekenhuis berust op een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
2.3.
Indien de betrokken persoon al vrijwillig in het ziekenhuis verblijft (of, zoals in dit geval, ingevolge een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling) moet de officier van justitie bij zijn verzoekschrift een verklaring overleggen van de geneesheer-directeur; zo volgt uit art. 5 lid 1 Wet Bopz, in verbinding met de in de vorige alinea genoemde bepalingen. De achterliggende gedachte is, dat de geneesheer-directeur de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de personen die in het ziekenhuis zijn opgenomen en dat dit voorschrift een eenduidige beoordeling per ziekenhuis bevordert2.. De geneesheer-directeur behoeft de verklaring niet zelf te hebben opgesteld; voldoende is dat hij de verklaring, ten blijke van zijn instemming, ondertekent3.. De betrokkene moet psychiatrisch worden onderzocht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is. De geneesheer-directeur kan dit psychiatrisch onderzoek zelf verrichten indien hij als psychiater BIG-geregistreerd is en niet bij de behandeling betrokken is; anders laat hij het onderzoek verrichten door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2.4.
Op grond van art. 14 Wet Bopz kunnen nadere voorschriften met betrekking tot de geneeskundige verklaringen worden gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Art. 3 Besluit administratieve bepalingen Bopz4.verwijst naar de modelverklaringen, vast te stellen bij ministeriële regeling. Het model voor de geneeskundige verklaring voor een voorlopige machtiging is vastgesteld in bijlage 1 van de Regeling vaststellen modellen Wet Bopz5..
2.5.
De Hoge Raad heeft in een beschikking van 21 januari 2000 geoordeeld als volgt6.:
“Gelet op de van de zijde van de regering vermelde redenen voor het voorschrijven van een verklaring van de geneesheer-directeur, moet aan de verklaring bedoeld in art. 16 lid 1 Bopz de eis worden gesteld dat deze door de geneesheer-directeur zelf wordt ondertekend ten blijke van zijn instemming met en verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring (HR 1 juli 1994, NJ 1994, 715-723). In dit verband moet volgens art. 1 lid 3 onder ‘geneesheer-directeur’ mede worden verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis. Als geneesheer-directeur moet ook worden aangemerkt de arts die volgens een binnen het ziekenhuis geldende regeling tot vervanging van de geneesheer-directeur als waarnemend geneesheer-directeur de functie van de geneesheer-directeur uitoefent (HR 31 mei 1996, nr. 8822, NJ 1997, 36).
De aard van de in de Wet Bopz aan de geneesheer-directeur toegekende bevoegdheid tot en verantwoordelijkheid voor het verstrekken van geneeskundige verklaringen verzet zich evenwel tegen het door de geneesheer-directeur verlenen van mandaat aan anderen tot het in zijn naam ondertekenen van zodanige geneeskundige verklaringen.”
2.6.
Hoewel de zo-even genoemde uitspraak betrekking had op een machtiging tot voortgezet verblijf, als bedoeld in art. 16 Wet Bopz, volgt uit deze overweging, beschouwd in samenhang met de systematiek van de machtigingen in de Wet Bopz, dat dezelfde regel geldt wanneer het gaat om een voorlopige machtiging voor een patiënt die al vrijwillig of, zoals hier, op grond van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, in het psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen. De (waarnemend) geneesheer-directeur kan zijn bevoegdheid tot het ondertekenen van de geneeskundige verklaring niet aan een ander mandateren: hij moet deze zelf ondertekenen.
2.7.
In de Oostvaarderskliniek wordt kennelijk gebruik gemaakt van een eigen formulier, dat gedeeltelijk afwijkt van bijlage 1 van de Regeling vaststellen modellen Wet Bopz. In dat eigen formulier is aan de kop van rubriek 2 (‘gegevens psychiater/geneesheer-directeur die de verklaring afgeeft’) voorgedrukt toegevoegd: “bij reeds opgenomen patiënt: namens de geneesheer-directeur”. Deze toevoeging doet bij de gebruiker van het formulier twijfel rijzen of de verklaring wordt afgegeven door de (waarnemend) geneesheer-directeur, handelend in die functie, hetgeen is toegestaan (zie alinea 2.5 hiervoor) of wordt afgegeven door een persoon die gevolmachtigd/gemandateerd is om namens de (waarnemend) geneesheer-directeur de verklaring te ondertekenen. Dit laatste, een volmacht of mandatering van deze wettelijke bevoegdheid, is niet toegestaan.
2.8.
In de onderhavige zaak is de verklaring ondertekend door de psychiater [psychiater 1]. Zij heeft het formulier in rubriek 2 ingevuld als psychiater (niet zijnde geneesheer-directeur); in rubriek 4 van het formulier heeft zij de vakjes open gelaten waaruit zou kunnen blijken of zij het formulier invulde als (waarnemend) geneesheer-directeur dan wel als een niet bij de behandeling betrokken psychiater. De officier van justitie heeft in zijn inleidend verzoekschrift gesteld dat het hier gaat om een verklaring van de geneesheer-directeur. Ter zitting is dit punt aan de orde gesteld. Blijkens het proces-verbaal heeft de psychiater [psychiater 2], die ter zitting aanwezig was, daarover het volgende verklaard:
“Een collega heeft de geneeskundige verklaring ondertekend. Deze collega is niet betrokken en aanwezig geweest bij de behandeling. Deze handelswijze wordt gehanteerd indien de geneesheer-directeur afwezig is. De kliniek heeft voor deze situatie een intern beleid.”
2.9.
In de beschikking van de rechtbank staat:
“De psychiater merkt over de ondertekening van de geneeskundige verklaring het volgende op. Een waarnemend geneesheer-directeur, een psychiater die niet betrokken is bij de behandeling, ondertekent de geneeskundige verklaring indien de geneesheer-directeur afwezig is. Voor deze situatie is een schriftelijk beleid vastgesteld. Het is juist dat dit niet blijkt uit de geneeskundige verklaring en dit had beter moeten worden onderbouwd.” (blz. 2)
De rechtbank overweegt vervolgens dat aanvankelijk onvoldoende duidelijk was of de geneesheer-directeur blijk heeft gegeven van zijn instemming. Nu echter de psychiater het beleid van de kliniek en de toepassing daarvan voldoende heeft toegelicht, zal de rechtbank hieraan geen consequenties verbinden.
2.10.
Een verwijzing naar ‘het beleid’ van de kliniek kan niet alles rechtvaardigen. Indien het beleid in de Oostvaarderskliniek zou inhouden dat de (waarnemend) geneesheer-directeur zijn bevoegdheid tot het ondertekenen van de geneeskundige verklaring aan een ander mag mandateren, zou dit beleid in strijd zijn met de wet. Maar zo lees ik de bestreden overweging niet. De rechtbank heeft kennelijk voor ogen gehad dat als geneesheer-directeur ook moet worden aangemerkt: de arts die volgens een binnen het ziekenhuis geldende regeling tot vervanging van de geneesheer-directeur als waarnemend geneesheer-directeur de functie van de geneesheer-directeur uitoefent. Kortom, de rechtbank gaat ervan uit dat de (niet bij de behandeling betrokken) psychiater [psychiater 1] in de hoedanigheid van waarnemend geneesheer-directeur deze geneeskundige verklaring heeft opgesteld en ondertekend. Dat oordeel sluit aan bij de wijze waarop de officier van justitie de verklaring heeft gelezen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in de zaak van HR 31 mei 19967.was het beleid van de kliniek dat de vaste waarnemend eerste geneeskundige bij afwezigheid van de eerste geneeskundige automatisch in diens plaats trad volgens het ‘protocol vervanging eerste geneeskundige’. Vervolgens bepaalde het protocol dat als de vaste waarnemer niet aanwezig was, de vervanging volgens het anciënniteitsbeginsel gold. Kennelijk is in dit geval sprake van een gelijksoortige vervangingsregeling. Het onderdeel faalt.
2.9
Onderdeel II voert aan dat de overweging dat het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend, onbegrijpelijk is; althans heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het gevaar niet buiten het psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De vriendin van betrokkene heeft immers verklaard dat betrokkene naar huis kan komen en dat ze aan alle voorwaarden zullen meewerken, aldus de toelichting op deze klacht.
2.10.
Betrokkene is op 24 oktober 2015 opgenomen in verband met een psychotisch toestandsbeeld8.. Hij was in de war en vertoonde bizarre gedragingen: zo dacht hij dat hij een hond was. Daarnaast had hij een lijst met namen van personen die hem in zijn beleving benadeeld hebben of onrecht hebben aangedaan en die hij wilde bestrijden. In de geneeskundige verklaring wordt het gevaar beschreven (onder 5). Betrokkene zou enkele weken geleden getracht hebben de keel van zijn vriendin dicht te knijpen. Verder is, zowel in de eerste als in de huidige kliniek, sprake geweest van agressie gericht op personen en goederen. De psychiater is van mening dat het gevaar niet buiten een instelling kan worden afgewend, aangezien betrokkene medicatie weigert omdat hij geen ziektebesef en –inzicht heeft. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen:
“(…) op grond van de stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat de stoornis van de geestvermogens, te weten stoornissen door het gebruik van middelen, de betrokkene gevaar doet veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar, met name het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.”
2.11.
Het oordeel van de rechtbank is niet onbegrijpelijk. De psychiater heeft ter zitting aangegeven dat betrokkene meermalen is gedecompenseerd en dat nog niet duidelijk is welke hulp ingezet moet worden9.. Gezien het feit dat betrokkene geen ziektebesef heeft en medicatie weigert, kon de rechtbank tot het oordeel komen dat het gevaar niet buiten de instelling kan worden afgewend. Het oordeel van de rechtbank is niet onbegrijpelijk en het is voldoende gemotiveerd, zodat het onderdeel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑04‑2016
Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 43.
Zie HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1425, NJ 1994/723 m.nt. J. de Boer.
K.B. 3 november 1993, Stb. 560, gewijzigd bij K.B. van 17 juli 2003, Stb. 322.
Besluit minister van VWS 28 oktober 2003, nr. GVM2419898 (te raadplegen via wetten.overheid.nl).
HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4428, NJ 2000/191.
HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2094, NJ 1997/36 m. nt. J. de Boer.
Zie de geneeskundige verklaring onder 4a.
Proces-verbaal blz. 1 en 2.