Hof Den Haag, 04-06-2013, nr. 200.086.456
ECLI:NL:GHDHA:2013:3700
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-06-2013
- Zaaknummer
200.086.456
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3700, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑06‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Appellante voerde beheer over vermogen overledene. Dient zij daarover rekening en verantwoording af te leggen. Is sprake van op onrechtmatige wijze ontrekken van gelden aan bankrekeningen overledene. Vordering ex artikel 843a Rv afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.086.456
Zaak-rolnummer Rechtbank : 317387 / HA ZA 08-2595
arrest van 4 juni 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
en
[geïntimeerde]
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde
en
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
alle hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. R.Th. R.F. Carli. Te `s-Gravenhage .
1. Het geding
Bij exploot van 21 april 2011 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven heeft appellante zes grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Geïntimeerden hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Door appellante is gevorderd dat het hof behage, bij arrest, te vernietigen het vonnis gewezen onder nummer 317387 – HA ZA 08-2595 op 26 januari 2011 door de rechtbank Rotterdam tussen appellante als gedaagde en geïntimeerden als eiseressen en opnieuw rechtdoende eiseressen alsnog niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen althans deze alsnog af te wijzen.
2. Geïntimeerden hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd:
Appellante te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op grond van art 162 juncto 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, haar persoonlijke en zakelijke administratie over de periode van vijf jaar, voorafgaand aan de datum van uitbrengen van deze dagvaarding, aan eiseressen te overleggen, door afgifte van kopieën van haar administratie, haar belastingaangiften over de jaren 2002 t/m 2007 alsmede alle bankafschriften van op haar naam geregistreerde bank – en/of girorekeningen, althans zodanige bescheiden als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag die appellante na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalatig blijft om aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
Te verklaren voor recht, dat appellante onrechtmatig jegens wijlen L[naam overledene] althans jegens geïntimeerden hebben gehandeld door onttrekking aan het vermogen van wijlen[naam overledene] van gelden en/of goederen, met veroordeling van appellante tot betaling van de schade, voortvloeiend uit zijn onrechtmatig handelen jegens geïntimeerden, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
Appellante te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan geïntimeerden te betalen des dat indien hij aan één der geïntimeerden betaalt zij jegens de ander zal zijn bevrijd tot betaling van € 20.750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de datum van de algehele voldoening.
3. Bij akte van 19 mei 2009 hebben geïntimeerden hun eis vermeerderd:
1. Dat geïntimeerden derhalve hun vordering dienaangaande vermeerderen in dier voege dat gedaagde wordt veroordeeld om binnen een maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, aan geïntimeerden rekening en verantwoording af te leggen over de bestemming van de bedragen, zoals die blijken te zijn opgenomen door gedaagde.
4. Bij conclusie van repliek, tevens houdende akte tot vermeerdering van eis hebben geïntimeerden hun eis vermeerderd;
1. Akte verzoekend van de vermeerdering van de grondslag van de vordering in dier voege dat appellante tevens wordt veroordeeld, naast rekening en verantwoording van de bedragen, zoals die sub 4 van het inleidend exploit van dagvaarding zijn vermeld, tevens rekening en verantwoording aflegt over de bedragen, zoals die door haar zijn opgenomen bij de SNS Regiobank, zoals weergeven in productie 2.
Kern van het geschil
5. De kern van het geschil tussen partijen is of appellante aan geïntimeerden informatie over en/of inzicht dient te verschaffen in haar administratie voor zover het het door haar gevoerde beheer over het vermogen van wijlen [naam overledene] betreft, over dat beheer rekening en verantwoording dient af te leggen aan geïntimeerden en of appellante op een onrechtmatige wijze gelden aan de bankrekeningen van wijlen[naam overledene] heeft onttrokken.
De grieven
6. Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven bespreekt het hof de grieven zo veel mogelijk gezamenlijk.
7. Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft appellante onder meer gesteld:
1. [naam overledene] stond erop om appellante iets te geven voor haar inspanningen;
2.[naam overledene] gaf aan appellante dan een bankpas mee om geld te halen bij de bank. Appellante kreeg daartoe telkens een machtiging mee van [naam overledene];
3. De machtigingen bleven achter bij de bank;
4. Appellante heeft wel geldbedragen opgenomen bij de bank, doch met machtiging en in opdracht van[naam overledene];
5. Appellante mocht niet altijd het geld houden dat zij van [naam overledene] kreeg;
6. Het is appellante niet bekend wat [naam overledene] precies deed met het geld.
8. Door appellante is in hoger beroep het navolgende aangevoerd:
1. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat appellante dient te bewijzen dat zij van wijlen [naam overledene] toestemming had voor het opnemen van gelden van zijn rekening;
2. Appellante heeft middels de door haar in het geding gebrachte machtiging bewezen, dat zij toestemming had voor het opnemen van geldbedragen van wijlen[naam overledene];
3. Blijkens de door notaris Marres afgelegde getuigenverklaring was [naam overledene] nog volledig compos mentis;
4. De brief van de SNS bank van 6 februari 2008 is eerder een aanwijzing van het feit dat wijlen[naam overledene] op de hoogte was van de transacties, dan dat hij dat niet was;
5. Het geld is altijd afgegeven aan[naam overledene];
6. Appellante beschikt over het origineel van de machtiging.
9. Door geïntimeerden is onder meer het navolgende aangevoerd;
1. De kern van de zaak is dat appellante geldbedragen heeft opgenomen en deze niet aan wijlen[naam overledene] heeft afgedragen;
2. Het gaat om het gebruik dan wel het misbruik van die machtiging en het onttrekken en niet afdragen van opgenomen gelden;
3. [naam overledene] was niet op de hoogte van de gang van zaken en de opnamen van zijn tegoeden op basis van de te goeder trouw door hem verstrekte volmachten;
4. Het in het geding gebrachte stuk (het hof begrijpt: de in het geding gebrachte volmacht) is niet overtuigend en toereikend om te kunnen oordelen dat appellante instemming had van wijlen[naam overledene];
5. Wijlen [naam overledene] had zich helemaal overgegeven aan appellante en haar echtgenoot;
6. Wijlen[naam overledene] was in 2008 reeds ernstig ziek, niet geestelijk doch fysiek;
7. Op appellante rust de bewijslast om aan te tonen dat zij de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan wijlen [naam overledene] heeft afgedragen;
8. Noch de geestelijke gesteldheid van[naam overledene] noch de machtiging hebben ter discussie gestaan, maar wel het gebruik, dan wel misbruik van die machtiging; daarvoor is nu juist de bewijsopdracht aan appellante verstrekt op 3 maart 2010.
De machtiging
10. Het hof overweegt als volgt. Niet bestreden is dat appellante gedurende een lange periode voor wijlen [naam overledene] gelden heeft opgenomen. Volgens geïntimeerden staat het niet ter discussie dat appellante een machtiging had om gelden op te nemen maar gaat het om het hoe appellante is omgegaan met die machtiging. Volgens geïntimeerden heeft appellante die machtiging ook misbruikt. Eveneens staat niet ter discussie dat wijlen [naam overledene] volledig compos mentis was.
11. Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft gedaagde gesteld dat zij niet beschikte over een bankpas, noch over de pincode van wijlen [naam overledene]. Om geld op te nemen gaf wijlen [naam overledene] de bankpas aan appellante mee alsmede een machtiging. De machtigingen bleven achter bij de bank. Het pinnen van de bedragen deden de medewerkers van de bank, omdat appellante niet beschikte over een pincode. Deze feitelijke gang van zaken met betrekking tot de geldopnames is door geïntimeerden niet weersproken.
12. Op basis van vorenstaande feiten is het hof van oordeel dat appellante klaarblijkelijk met instemming van wijlen [naam overledene] de gelden bij de banken heeft opgenomen. Kennelijk was er voor de betreffende bankmedewerker ook steeds geen aanleiding om te twijfelen aan de echtheid van de machtigingen alvorens hij/zij overging tot het pinnen van geldbedragen ten behoeve van[naam overledene] op basis van de door appellante overhandigde machtigingen. Bij brief van 16 maart 2009 aan de officier van justitie mr. [naam] hebben geïntimeerden weliswaar gesteld dat appellante gelden heeft verduisterd. Echter, het hof heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja op welke wijze het openbaar ministerie gevolg heeft gegeven aan die aangifte.
De bankafschriften
13. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat de bankafschriften zonder instemming van wijlen [naam overledene] aan appellante zijn toegestuurd. Wijlen [naam overledene] had ook zelf op ieder moment aan de bank opdracht kunnen geven om de bankafschriften weer aan zijn adres toe te sturen.
14. In ieder geval is er voor wijlen [naam overledene] in de periode van 1996 tot begin 2008 klaarblijkelijk geen aanleiding geweest om appellante aansprakelijk te stellen voor een onrechtmatig gebruik van de verstrekte volmachten tot het opnemen van gelden ten behoeve van wijlen[naam overledene]. Noch is er voor wijlen [naam overledene] aanleiding geweest om aan de bank opdracht te geven om in het vervolg weer de bankafschriften naar zijn woonadres te sturen.
15. In een brief van 26 maart 2008 heeft [naam overledene] aan appellante geschreven: ”Ik wil u nogmaals met klem verzoeken om onmiddellijk de bewijzen van mijn financiële situatie gedurende de laatste 10 jaren aan mij te overleggen. Ik doel daarbij op de gevoerde correspondentie i.v.m belastingaangiften alsmede de volledige verantwoording van uw beheer over mijn vermogen met alle corresponderende bankafschriften. U kunt deze afgeven aan mijn schoonzuster voornoemd, mevr [naam]”. Uit die brief blijkt ook niet van bezwaren van [naam overledene] tegen de wijze waarop appellante de machtigingen heeft gebruikt of van een aansprakelijkheidstelling en wordt daarin evenmin een mogelijke aansprakelijkheidstelling in het vooruitzicht gesteld. Uit het terug vorderen van de vooromschreven bescheiden door wijlen [naam overledene] - die op [in] 2008 is overleden – kan op zichzelf bezwaarlijk de conclusie worden getrokken dat de overledene van oordeel zou zijn geweest dat appellante zich jegens hem zou moeten verantwoorden voor het gebruik van de verstrekte machtigingen. De schoonzuster tevens erfgenaam van [naam overledene] heeft vier weken voor de brief van 26 maart 2008 aan appellante verzocht de financiële bescheiden aan[naam overledene] terug te sturen.
Rekening en verantwoording
16. Uit de conclusie van antwoord in eerste aanleg volgt dat de werkzaamheden van appellante voorts slechts bestonden uit het doen van de belastingaangifte en na enige tijd uit het eveneens invullen van andere formulieren dan de belastingopgave. De aard van de werkzaamheden die appellante voor wijlen[naam overledene] verrichtte, is niet door geïntimeerden bestreden.
17. Het hof is van oordeel dat deze werkzaamheden die appellante voor wijlen [naam overledene] verrichtte niet kunnen worden aangemerkt als vermogensrechtelijk beleid.. Als zodanig is appellante geen rekening en verantwoording verschuldigd.
18. Door geïntimeerde is in eerste aanleg gesteld dat appellante de door haar opgenomen gelden van de rekening van wijlen [naam overledene] niet aan hem heeft afgedragen. Door appellante is expliciet gesteld dat zij de opgenomen gelden aan wijlen [naam overledene] heeft afgegeven.
19. Uit het hiervoor onder 12 overwogene bleek al dat de gestelde aangifte jegens appellante op zichzelf niet tot een andere conclusie leidt bij gebreke van nadere gegevens. In eerste aanleg hebben geïntimeerden gesteld (pagina 4 conclusie van repliek) dat op appellante de bewijslast rust om aan te tonen dat zij het geld heeft afgegeven. Op pagina 3 van de conclusie van repliek stellen geïntimeerden zelf dat appellante in opdracht en voor rekening van wijlen [naam overledene] een aantal keren naar de bank is geweest om geld te halen.
20. Op basis van de door geïntimeerden gestelde feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van het hof geen grond aanwezig om te komen tot een omkering van de bewijslast.
In het licht van het bovenstaande rust op geïntimeerden de bewijslast te bewijzen dat appellante het geld niet aan wijlen[naam overledene] heeft afgedragen. Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden dat niet aangetoond. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat niet is gebleken dat de overledene in de loop der jaren zelf appellante ter zake heeft aangesproken.
21. Op grond van de vooromschreven omstandigheden van het geval – in het bijzonder dat van bezwaren van [naam overledene] niet is gebleken - is het hof van oordeel dat op appellante niet de verplichting rust rekening en verantwoording af te leggen aan de geïntimeerden over de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid aangezien de verstrekte machtigingen niet een zodanige rechtsverhouding hebben geschapen en dat die nadien ook niet is ontstaan. De overledene was immers in staat zelf rekening en verantwoording af te nemen en heeft dat kennelijk op informele wijze gedaan. Dan is er geen plaats meer voor nogmaals afleggen van rekening en verantwoording aan de geïntimeerden .tenzij er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door appellante. Hetgeen hier niet is gebleken.
Vordering 843a Rv(inzage/informatie)
22. In grief 6 heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in het geding dient te brengen haar aangiften inkomstenbelasting en kopieën van de bankafschriften over de laatste vijf jaar. Geïntimeerden zijn van mening dat aan deze grief voorbij dient te worden gegaan.
25. Het hof overweegt als volgt. Hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksels vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zich heeft. Naar het oordeel van het hof bestaat er tussen wijlen[naam overledene] en appellante geen rechtsbetrekking op grond waarvan appellante gehouden is inzage te geven in haar financiële en fiscale bescheiden. Mede bezien hetgeen hof hiervoor heeft overwogen, is er ook anderszins geen rechtsgrond op grond waarvan appellante aan geïntimeerden inzage dient te verstrekken in haar financiële en fiscale bescheiden.
Onrechtmatig onttrekken van gelden
26. Uit het vorenstaande volgt dat van het gestelde onrechtmatig onttrekken van gelden aan het vermogen van [naam overledene] niet is gebleken.
Vernietiging
27. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dient het bestreden vonnis van 26 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen te worden vernietigd.
3. Beslissing
Het Hof:
vernietigt het vonnis van 26 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af hetgeen geïntimeerden in eerste aanleg hebben gevorderd
veroordeelt geïntimeerden in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van appellante tot deze uitspraak begroot op 1.178,-, gespecificeerd als volgt;
- -
€ 284,- vastrecht
- -
€ 894,- salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.