Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-11-2018, nr. WAHV 200.220.075
ECLI:NL:GHARL:2018:9801
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-11-2018
- Zaaknummer
WAHV 200.220.075
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:9801, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑11‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Gst. 2019/65 met annotatie van J.M.H.F. Teunissen
Uitspraak 09‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Parkeerverbodszone. Het hof stelt vast dat de gedraging is verricht. De omstandigheid dat met redenen omkleed en onderbouwd met stukken is aangevoerd dat aan het verkeersteken geen geldend verkeersbesluit ten grondslag lag, geeft het hof aanleiding om oplegging van een sanctie achterwege te laten.
Partij(en)
WAHV 200.220.075
9 november 2018
CJIB 196923379
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 30 mei 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 oktober 2018. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op19 maart 2016 om 12.23 uur op de Lambertus Huisengastraat te Purmerend met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene voert aan dat er ten tijde van de gedraging geen verkeersbesluit was op basis waarvan er een parkeerverbod gold op de plek waar zijn voertuig stond geparkeerd. De gemeente heeft eerst per 22 juni 2016 een parkeerverbod voor het hele gebied 'Plateel' ingesteld. Dat is na de datum van de gedraging. Vóór 22 juni 2016 was er op basis van een verkeersbesluit alleen een parkeerverbod aan beide zijden van de Wagenweg. Ter uitvoering van het besluit van 22 juni 2016 zijn in het Plateel parkeervakken aangelegd, onder andere op de plek waar de betrokkene op 19 maart 2016 zijn voertuig had geparkeerd.
3. Aan de betrokkene wordt verweten dat hij geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt (artikel 62 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990). Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat het voertuig van de betrokkene niet in een parkeervak stond geparkeerd, terwijl door middel van bebording (E1) een parkeerverbodszone was aangegeven. De betrokkene heeft erkend dat deze bebording aanwezig was ten tijde van de gedraging. Volgens vaste jurisprudentie van het hof staat het niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Dat is slechts anders in het geval de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat bij gevolg geven aan dat teken de veiligheid op weg in gevaar zou worden gebracht (vergelijk Hoge Raad 4 december 1984, gepubliceerd in Verkeersrecht 1985, 39). Dat is hier niet het geval. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
4. Het enkele gegeven dat de gedraging is verricht, betekent op zichzelf niet dat een sanctie moet worden opgelegd. Uit artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) volgt dat geen sanctie mag worden opgelegd indien dat, gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, niet billijk is.
5. Het hof heeft in het arrest van 6 december 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:10748, overwogen (rechtsoverweging 7.) dat artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv meebrengt dat indien in het kader van de aanwending van rechtsmiddelen tegen de oplegging van een sanctie op grond van de Wahv de rechtmatigheid van de bebording en het daaraan ten grondslag liggende verkeersbesluit wordt betwist, door de officier van justitie in administratief beroep en de rechter zal moeten worden onderzocht of dat besluit ten tijde van de gedraging rechtskracht had gekregen en dat besluit niet later in een bestuursrechtelijke procedure is vernietigd of met terugwerkende kracht tot (vóór) het tijdstip van de gedraging is ingetrokken.
6. In het dossier bevindt zich een verkeersbesluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend (Verkeersbesluit nummer 549, gepubliceerd in Staatscourant nr. 33709). Hierin wordt - kort samengevat - besloten om het parkeerverbod aan beide zijden van de Wagenweg in te trekken en met ingang van 22 juni 2016 borden parkeerverbodszone te plaatsen bij de ingangen van het Wagenweggebied, inclusief het woongebied 'Plateel'. Hieruit volgt dat ten tijde van de gedraging aan de bebording, voor zover die betrekking had op de in het woongebied "Plateel" gelegen locatie van de gedraging, geen geldend verkeersbesluit ten grondslag lag.
7. Volgens de advocaat-generaal brengt dit niet mee dat de sanctie niet in stand kan blijven. Daartoe is ter zitting gewezen op het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad.
8. Het hof stelt vast dat de Hoge Raad in dit arrest -dat overigens niet betrekking had op een procedure op grond van de Wahv- de strafbaarheid van de gedraging heeft beoordeeld. In lijn hiermee heeft het hof hier vastgesteld dat de gedraging is verricht. Uit het arrest kan niet worden afgeleid dat voor de vraag of een sanctie moet worden opgelegd ter zake van handelen in strijd met bebording, aan het ontbreken van een aan de bebording ten grondslag liggend geldend verkeersbesluit geen betekenis mag toekomen. De beslissing van de rechtbank in die zaak om geen straf of maatregel op te leggen is niet in cassatie aan de Hoge Raad voorgelegd.
9. Het onder 5. genoemde onderzoek, waartoe overigens slechts reden bestaat indien ter zake een met redenen omkleed en zo mogelijk met stukken onderbouwd verweer is gevoerd, strekt ertoe dat wordt vastgesteld dat de verplichting om gevolg te geven aan een verkeersteken, die voortvloeit uit de aanwezige bebording, stoelt op een deugdelijke wettelijke grondslag. Zo'n grondslag is vereist om het niet gevolg geven aan die verplichting te bestraffen met de oplegging van een sanctie, die inbreuk maakt op het eigendomsrecht van een betrokkene.
10. Dat is hier, gelet op hetgeen in overweging 6. is overwogen, niet het geval. Het opleggen van een sanctie moet daarom achterwege blijven.
11. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie evenals de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
12. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en de zitting in hoger beroep. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 49,12 (Purmerend - Zaandam v.v. en Purmerend - Leeuwarden v.v.).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 196923379 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 49,12.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.