Rb. Zeeland-West-Brabant, 23-01-2013, nr. 12-1831
ECLI:NL:RBZWB:2013:1677
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
23-01-2013
- Zaaknummer
12-1831
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:1677, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23‑01‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens AWB 12/1831
uitspraak van 23 januari 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s‑Hertogenbosch,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 maart 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven informatiebeschikking van 4 november 2011, als bedoeld in artikel 52a van de AWR (kenmerk [kenmerk]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Utrecht, en namens de inspecteur, [verweerder].
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op het jaar 2009;
- -
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de informatiebeschikking, voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op het jaar 2009;
- -
stelt belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog voor de jaren 2008 en 2010 aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen te voldoen;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Op 18 april 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd met betrekking tot de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2010. Het rapport van het boekenonderzoek is op 10 oktober 2011 opgemaakt.
2.2.
Met dagtekening 4 november 2011 heeft de inspecteur een informatiebeschikking afgegeven waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Ik heb de afgelopen maanden bij u een boekenonderzoek uitgevoerd naar de juistheid en volledigheid van de door u ingediende aangiften omzetbelasting 2009 en 2010 en de aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2008 tot en met 2010. Ik stel vast dat u niet heeft voldaan aan uw administratieplicht van artikel 52 AWR. Verder stel ik vast dat u niet heeft voldaan aan uw aangifteverplichting van artikel 8 AWR.”
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.4.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
2.5.
Artikel 52a van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
2. (…)
3. Indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking.”
2.6.
Artikel 25, derde lid, van de AWR bepaalt:
“Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is. De eerste volzin vindt geen toepassing voor zover het bezwaar is gericht tegen een vergrijpboete.”
2.7.
Artikel 27e van de AWR bepaalt:
- 1.
. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
- 2.
. Indien de rechtbank het beroep tegen een in artikel 52a, eerste lid, bedoelde informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
- 3.
. Dit artikel vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld, van belang is of belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende administratieplicht van artikel 52 van de AWR.
2.9.
In het rapport van het boekenonderzoek is geconcludeerd dat de door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte administratie onjuist en onvolledig is. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van het boekenonderzoek voldoende basis om te concluderen dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratieplicht van artikel 52 van de AWR.
2.10.
De stelling van belanghebbende dat aan de informatiebeschikking geen informatieverzoek is voorafgegaan, acht de rechtbank onjuist. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt namelijk dat belanghebbende herhaaldelijk is gevraagd om een volledige en juiste administratie te verstrekken.
2.11.
Van afwezigheid van alle schuld (avas) is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De inspecteur heeft onvoldoende weersproken gesteld dat niet is gebleken dat de politie na inbeslagname van de administratie, deze onvolledig heeft teruggegeven.
2.12.
Nu de inspecteur heeft aangegeven dat aan belanghebbende over het jaar 2009 een ambtshalve aanslag is opgelegd, terwijl op dat moment de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk was geworden, vervalt de informatiebeschikking op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. De rechtbank is van oordeel dat dit enkel geldt voor het jaar 2009, zodat de informatiebeschikking voor de overige jaren in stand blijft.
2.13.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat voor zover de informatiebeschikking ziet op de jaren 2008 en 2010, deze terecht is vastgesteld en voor zover de informatiebeschikking ziet op het jaar 2009, deze dient te worden vernietigd.
2.14.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen te voldoen. De rechtbank acht een termijn van zes weken, aanvangende de dag na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, redelijk.
2.15.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.16.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor zover belanghebbende bedoeld heeft aanspraak te maken op vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank hiervoor geen termen aanwezig, nu is gesteld noch gebleken dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2013 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.