ABRvS, 16-10-2019, nr. 201804389/1/R3
ECLI:NL:RVS:2019:3514
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-10-2019
- Zaaknummer
201804389/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3514, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑10‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de raad van de gemeente Twenterand het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" vastgesteld. Met het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" wordt het bestemmingsplan voor het buitengebied van Twenterand integraal herzien. Het plangebied omvat de hele gemeente Twenterand, met uitzondering van de bedrijventerreinen en het stedelijk gebied van de kernen Den Ham, Geerdijk, Vriezenveen, Vroomshoop en Westerhaar-Vriezenveensewijk, Bruinehaar en De Pollen. De buurtschappen Weitemanslanden, Westerhoeven, Linde, Magele en Meer maken wel deel uit van het plangebied. Daarnaast vallen de Natura 2000-gebieden inclusief een zone van 1000 m rondom deze gebieden buiten het plangebied.
201804389/1/R3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
3. [appellant sub 3], wonend te Den Ham, gemeente Twenterand,
4. [appellant sub 4], wonend te Den Ham, gemeente Twenterand,
5. [appellant sub 5], wonend te Geerdijk, gemeente Twenterand,
6. Manege de Lourenshoeve B.V., gevestigd te Den Ham, gemeente Twenterand, en anderen,
en
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 4] en Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Outdoor Unlimited | Adventure Point (hierna: Adventure Point) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2019, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1];
- [appellante sub 2], bij monde van [maat A] en [maat B], bijgestaan door [gemachtigde];
- [appellant sub 3];
- Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Hengelo, alsmede bijgestaan door ing. M.H.M. van Kesteren, werkzaam bij adviesbureau DGMR;
- de raad, vertegenwoordigd door J. van Beesten-Heuver en ing. E.M. Rupert.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Adventure Point, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon].
Overwegingen
Algemeen
1. Met het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" wordt het bestemmingsplan voor het buitengebied van Twenterand integraal herzien. Het plangebied omvat de hele gemeente Twenterand, met uitzondering van de bedrijventerreinen en het stedelijk gebied van de kernen Den Ham, Geerdijk, Vriezenveen, Vroomshoop en Westerhaar-Vriezenveensewijk, Bruinehaar en De Pollen. De buurtschappen Weitemanslanden, Westerhoeven, Linde, Magele en Meer maken wel deel uit van het plangebied. Daarnaast vallen de Natura 2000-gebieden inclusief een zone van 1000 m rondom deze gebieden buiten het plangebied.
2. De beroepen worden behandeld in de volgorde zoals is vermeld op het voorblad. Aan het einde van de uitspraak, vanaf overweging 15 en verder, volgt de conclusie voor alle beroepen.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Westerhaar-Vriezenveensewijk. Ongeveer de helft van dit perceel is bestemd als "Wonen". Dit betreft de voorzijde van het perceel waarop de woning van [appellant sub 1] is gesitueerd. De tweede helft van het perceel, gelegen aan de achterzijde van de woning, is bestemd als "Agrarisch".
Met de bestemming "Agrarisch" kan [appellant sub 1] zich niet verenigen. Hij betoogt dat de grond achter zijn woning in gebruik is als tuin en integraal onderdeel uitmaakt van zijn gehele perceel dat wordt gebruikt voor bewoning. Gelet hierop had de raad aan zijn volledige perceel een woonbestemming moeten toekennen, aldus [appellant sub 1]. De vrees van de raad dat dit tot gevolg heeft dat vergunningvrij bebouwing op grotere afstand dan 25 m van zijn woning kan worden gerealiseerd, is volgens [appellant sub 1] ongegrond. Ter onderbouwing stelt hij dat bebouwing ter plaatse niet goed mogelijk is vanwege de aanwezigheid van een grote vijver in zijn tuin. Daarnaast heeft hij evenmin de intentie bebouwing in zijn tuin te realiseren, zo stelt [appellant sub 1].
Het toekennen van de bestemming "Agrarisch" heeft volgens [appellant sub 1] een waardedaling van zijn perceel tot gevolg, zonder dat hierover vooraf correspondentie heeft plaatsgevonden. In dit verband stelt hij dat hij naar aanleiding van zijn zienswijze over het ontwerpplan tot de ontdekking is gekomen dat al in de voorgaande bestemmingsplannen de bestemming van het achterste gedeelte van zijn perceel was gewijzigd in "Agrarisch". Hierover is hij echter nooit in kennis gesteld, aldus [appellant sub 1].
4.1. De raad stelt dat reeds in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005" en in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied Vriezenveen" uit 1990 aan het perceel van [appellant sub 1] gedeeltelijk een woonbestemming en gedeeltelijk een agrarische bestemming was toegekend. De begrenzing van deze bestemmingen is in het huidige plan niet gewijzigd, aldus de raad. Volgens de raad bestaat er geen noodzaak aan het gehele perceel alsnog een woonbestemming toe te kennen. Ter onderbouwing stelt de raad dat in het thans bestreden plandeel met de bestemming "Agrarisch", de tuin behorende bij een burgerwoning is toegestaan. Het bestaande gebruik van het perceel van [appellant sub 1] als tuin is volgens de raad dus als zodanig bestemd. Daarnaast is het oppervlak van de toegekende woonbestemming meer dan 2.700 m2, zo stelt de raad. Een dergelijke oppervlakte is volgens de raad ruim voldoende voor een woonbestemming in het buitengebied. Voorts stelt de raad dat hij vreest dat met het toekennen van een woonbestemming aan het volledige perceel van [appellant sub 1] op grotere afstand dan 25 m van de woning vergunningvrij bebouwing kan worden gerealiseerd met als gevolg dat niet langer sprake is van een compacte erfbebouwing.
4.2. De Afdeling stelt op basis van het verhandelde ter zitting vast dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft beoogd het bestaande gebruik van het perceel van [appellant sub 1] als tuin als zodanig te bestemmen. Anders dan de raad veronderstelt, is dit gebruik binnen de aan het perceel van [appellant sub 1] toegekende bestemming "Agrarisch" echter niet toegestaan. In artikel 3, lid 3.1, onder sub a tot en met ad, van de planregels is bepaald welke vormen van gebruik binnen de bestemming "Agrarisch" zijn toegestaan. In deze opsomming is geen tuin behorende bij een burgerwoning vermeld. Dat aan het einde van de opsomming is vermeld "met de daarbij behorende ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, tuinen en erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen" betekent, anders dan de raad stelt, evenmin dat binnen de bestemming "Agrarisch" tuinen behorende bij een burgerwoning zijn toegestaan. Uit de woorden "daarbij behorende" leidt de Afdeling af dat dit uitsluitend gaat om tuinen behorende bij de onder sub a tot en met ad toegestane vormen van gebruik. Dit betreft niet een tuin behorende bij de burgerwoning van [appellant sub 1].
4.3. Voorts overweegt de Afdeling dat uit de benaming van de bestemming "Agrarisch" volgt dat deze bestemming strekt tot het mogelijk maken van agrarisch gebruik. Dit betreft echter niet het gebruik dat de raad op het perceel van [appellant sub 1] heeft beoogd als zodanig te bestemmen, namelijk een tuin behorende bij een burgerwoning. Voor een dergelijke vorm van gebruik kan naast de bestemming "Wonen" bijvoorbeeld ook de bestemming "Tuin" een passende bestemmingsbenaming zijn. Anders dan de raad vreest, hoeft het toekennen van een dergelijke bestemming niet te betekenen dat geen mogelijkheid bestaat de oprichting van vergunningvrije bebouwing te beperken. De Afdeling verwijst hierbij ter illustratie naar haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, overweging 3.4, waarin nader is ingegaan op de mogelijkheden om de realisatie van vergunningvrije bebouwing binnen bijvoorbeeld de bestemming "Tuin" uit te sluiten.
4.4. De Afdeling concludeert dan ook dat de raad niet heeft geregeld wat hij heeft beoogd, namelijk het als zodanig bestemmen van de tuin op het perceel van [appellant sub 1]. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid heeft voorbereid.
Het betoog slaagt.
4.5. Gelet op de omstandigheid dat de raad te kennen heeft gegeven het bestaande gebruik van het perceel van [appellant sub 1] als tuin als zodanig te willen bestemmen, behoeven de overige betogen van [appellant sub 1] over de aan zijn perceel toegekende bestemming "Agrarisch" geen inhoudelijke bespreking meer.
Het beroep van [appellante sub 2]
5. [appellante sub 2] heeft een agrarisch bedrijf aan de [locatie 2] in Vriezenveen. Aan de overzijde van de weg heeft de maatschap een perceel in eigendom kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie […], nummer […]. In de zienswijze over het ontwerpplan heeft de maatschap verzocht in het bestemmingsplan de mogelijkheid te bieden om op dit perceel een privé-begraafplaats te realiseren, zodat de maten en/of de familie van de maten begraven kunnen worden in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar zij hebben gewoond en gewerkt.
5.1. In de zienswijzennota, beantwoording zienswijze 69, zoals het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) die in concept ten behoeve van de beraadslaging in de raad heeft opgesteld, was voorgesteld medewerking te verlenen aan het verzoek van de maatschap om een privé-begraafplaats te realiseren. Daarbij was vermeld dat bij een privé-begraafplaats geen bebouwing wordt toegevoegd, waarmee wordt voldaan aan het provinciaal beleid ten aanzien van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Ook was aangegeven dat het perceel waar de maatschap de privé-begraafplaats wenst te realiseren geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland, het Nationaal Landschap en evenmin een bijzondere functie heeft op het gebied van water. Verder zorgt de privé-begraafplaats niet voor extra belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven, ligt de begraafplaats op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde woning(en) en kan de begraafplaats goed landschappelijk worden ingepast. Tot slot was vermeld dat zich geen belemmeringen voordoen op het gebied van onder meer archeologie, cultuurhistorie of bodem.
5.2. De raad heeft in zijn vergadering van 6 februari 2018 het amendement "privé-begraafplaatsen" aangenomen. Besloten is dat niet wordt ingestemd met de wijze van beantwoording van zienswijze 69 in de zienswijzennota over het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand", zoals het college aan de raad had voorgelegd. In het amendement staat dat geen medewerking wordt verleend aan een privé-begraafplaats op het perceel kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie […], nummer […].
In de raadsvergadering van 13 maart 2018 is het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand" met inachtneming van onder meer het amendement "privé-begraafplaatsen" vastgesteld.
5.3. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad om in dit bestemmingsplan de realisatie van een privé-begraafplaats op haar perceel niet mogelijk te maken. Onder verwijzing naar de door het college opgestelde zienswijzennota, stelt de maatschap dat een correcte afweging is gemaakt en een deugdelijke onderbouwing is gegeven waarom medewerking kan worden verleend aan de realisatie van de privé-begraafplaats. Bij deze afweging is ook voldoende rekening gehouden met belangen van derden, aldus de maatschap. Van eventuele precedentwerking is, anders dan de raad stelt, volgens de maatschap geen sprake. Zij wijst daarbij op de historische binding van de maten met de desbetreffende locatie. Tot slot stelt de maatschap onder verwijzing naar artikel 41 van de Wet op de lijkbezorging dat voor de feitelijke ingebruikname van de privé-begraafplaats ook altijd nog toestemming van het college is vereist.
5.4. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij bij de vaststelling van het plan nog geen medewerking heeft verleend aan het verzoek van de maatschap, omdat hij eerst beleid wenst op te stellen over de realisatie van privé-begraafplaatsen in de gemeente. Volgens de raad dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening namelijk eerst te worden geïnventariseerd of, en zo ja, onder welke voorwaarden in de gemeente de mogelijkheid kan worden geboden voor de realisatie van een privé-begraafplaats om zo het ongereguleerd ontstaan van privé-begraafplaatsen in de gemeente te voorkomen. De raad wenst vooruitlopend op dit nog te vormen beleid geen medewerking te verlenen aan het individuele verzoek van de maatschap, omdat daarmee volgens de raad mogelijk een ongewenst precedent kan ontstaan dat later niet passend wordt geacht binnen het nog te vormen beleid. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om deze belangenafweging van de raad op dit moment onredelijk te achten. Omdat de raad zich pas bij het door het college opgestelde raadsvoorstel voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan voor het eerst gesteld heeft gezien voor de vraag of medewerking kan worden verleend aan het verzoek van de maatschap, kan naar het oordeel van de Afdeling voorts niet in redelijkheid van de raad worden verlangd dat hij al voor de planvaststelling beleid had gevormd over de realisatie van privé-begraafplaatsen in de gemeente.
5.5. Wat betreft de verwijzing van [appellante sub 2] naar de Wet op de lijkbezorging, overweegt de Afdeling dat ook in deze wet de keuze voor de locatie van een privé-begraafplaats is voorbehouden aan de raad. In artikel 40, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging is bepaald dat voor het aanleggen of uitbreiden van een bijzondere begraafplaats slechts die grond wordt gebruikt die daartoe door de raad is aangewezen. Het bepaalde in artikel 41 van de Wet op de lijkbezorging, inhoudende dat voor het in gebruik nemen van de bijzondere begraafplaats toestemming is vereist van het college, laat onverlet dat het eerst aan de raad is om een planologische afweging te maken over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de privé-begraafplaats.
5.6. Het betoog van [appellante sub 2] dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan gehouden was medewerking te verlenen aan haar verzoek om de realisatie van een privé-begraafplaats op haar perceel mogelijk te maken, slaagt, gelet op het vorenstaande, dan ook niet.
De omstandigheid dat het betoog van [appellante sub 2] in deze procedure niet slaagt betekent echter niet dat de raad zijn beleid voor de realisatie van privé-begraafplaatsen niet verder hoeft vorm te geven. De Afdeling gaat ervan uit dat dit beleid alsnog binnen een redelijke termijn wordt opgesteld.
Het beroep van [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] is eigenaar van het perceel [locatie 3] te Den Ham. Zijn perceel is bestemd als "Agrarisch". Aan de bestaande schuur op zijn perceel is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" toegekend. Deze schuur mag ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder aa, van de planregels gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.95, van de planregels onder meer worden gebruikt voor het stallen van vee.
Tussen het perceel van [appellant sub 3] en het perceel aan de [locatie 4] bevindt zich een perceel met het kadastrale nummer […]. Dit perceel is in het bestemmingsplan bestemd als "Wonen". Met deze bestemming kan [appellant sub 3] zich niet verenigen. Hij vreest dat de woonbestemming een belemmering vormt voor de toekomstige huisvesting van dieren in zijn veldschuur.
6.1. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" die is toegekend aan het perceel van [appellant sub 3] aan de [locatie 3] en de woonbestemming die is toegekend aan het perceel [locatie 4] ongeveer 12,5 m bedraagt. Tegen deze woonbestemming is het beroep van [appellant sub 3] niet gericht. Ter zitting is gebleken dat het beroep van [appellant sub 3] evenmin is gericht tegen de woonbestemming die is toegekend aan het perceel met het kadastrale nummer […]. Dit perceel behoort bij het woonperceel aan de [locatie 4]. De afstand van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" tot het kadastrale perceel […] bedraagt ongeveer 7 m. In de omgeving van de veldschuur bevinden zich dus op relatief korte afstand reeds percelen met een woonbestemming.
Het toekennen van een woonbestemming aan het kadastrale perceel […] heeft tot gevolg dat de afstand van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" tot de dichtstbijzijnde woonbestemming wordt verkleind tot ongeveer 4 m. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze afstandsverkleining kan leiden tot extra belemmeringen voor [appellant sub 3] om zijn veldschuur te gebruiken voor de huisvesting van vee. Ter onderbouwing wijst de Afdeling erop dat op het moment dat [appellant sub 3] zijn veldschuur in gebruik wenst te nemen voor de huisvesting van vee in bedrijfsmatige omvang of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is en waarbij sprake is van meer dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren, moet worden voldaan aan de afstanden die in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) zijn voorgeschreven tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object. Deze afstand is ingevolge artikel 3.119, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom in dit geval in ieder geval meer dan 25 m. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat voor het woonperceel [locatie 4] met het daarbij behorende kadastrale perceel […] een vergunning is verleend voor de herbouw van de afgebrande woning op deze percelen. Op het moment dat deze woning is herbouwd, zal de woning reeds ruimschoots binnen de voornoemde afstand van 25 m zijn gesitueerd. Gelet hierop deelt de Afdeling niet de vrees van [appellant sub 3] dat eventueel in de toekomst nog te realiseren bijgebouwen op het kadastrale perceel […], behorende bij de woning aan de [locatie 4] zullen leiden tot extra belemmeringen voor de huisvesting van vee in zijn veldschuur. Voor zover daarvoor belemmeringen bestaan, bestonden die ook onder het voorgaande planologisch regime. Dit geldt naar het oordeel van de Afdeling ook voor de situatie dat de veldschuur uitsluitend wordt gebruikt voor het hobbymatig huisvesten van vee. Zoals hiervoor is overwogen, bevindt het kadastrale perceel […] waaraan een woonbestemming is toegekend en waartegen het beroep van [appellant sub 3] niet is gericht, zich reeds op ongeveer 7 m van de veldschuur. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een verkleining van de afstand van de veldschuur tot de dichtstbijzijnde woonbestemming naar ongeveer 4 m wat betreft de hinder van hobbymatig gehouden dieren tot een relevant verschil zal leiden.
De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding het standpunt van de raad dat het gebruik van de veldschuur voor de huisvesting van vee geen reden vormt om af te zien van het toekennen van een woonbestemming aan het kadastrale perceel […], onredelijk te achten.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 4]
7. [appellant sub 4] woont aan de [locatie 5] te Den Ham. Hij richt zich in zijn beroepschrift tegen de begrenzing van het bouwvlak ter plaatse van zijn perceel in verband met de bouw van een prieel bij zijn woning. Volgens [appellant sub 4] had het bouwvlak zodanig moeten worden begrensd dat het prieel binnen het bouwvlak is gesitueerd.
In zijn nadere memorie van 8 juli 2018 heeft [appellant sub 4] vermeld dat het college na de indiening van zijn beroepschrift bij brief van 18 juni 2018 aan hem heeft medegedeeld dat de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van het prieel van rechtswege is verleend. [appellant sub 4] stelt in zijn nadere memorie van 8 juli 2018 dat door de van rechtswege verleende omgevingsvergunning veel in zijn beroepschrift is achterhaald. De Afdeling leidt hieruit af dat de beroepsgrond van [appellant sub 4] over de begrenzing van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van het prieel in de uitspraak geen inhoudelijke bespreking meer behoeft.
8. In zijn nadere memorie van 8 juli 2018 heeft [appellant sub 4] voorts een verzoek aan de gemeente Twenterand opgenomen om in een zogenoemd veegplan of eerder de dieraantallen overeenkomstig de aan hem op basis van de Wet natuurbescherming verleende vergunning op te nemen in bijlage 1 van de planregels. Omdat dit verzoek is gericht aan de gemeente Twenterand en uitsluitend betrekking heeft op een toekomstige planherziening, ziet de Afdeling hierin geen grond voor vernietiging van het door de raad op 13 maart 2018 vastgestelde bestemmingsplan.
9. Voor het overige bevatten het beroepschrift en de nadere memorie van [appellant sub 4] geen beroepsgronden gericht tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand", zoals de raad dat op 13 maart 2018 heeft vastgesteld.
Het beroep van [appellant sub 5]
10. [appellant sub 5] woont aan de [locatie 6] te Geerdijk. Het voorste gedeelte van zijn perceel grenzend aan de Noorderweg is onderdeel van het bestemmingsplan "Kleine Kernen" uit 2007 en bestemd als "Woongebied". Het overige deel van het perceel is onderdeel van het thans bestreden bestemmingsplan en is bestemd als "Agrarisch" zonder bouwvlak.
[appellant sub 5] heeft op een deel van zijn perceel dat is bestemd als "Agrarisch" bedrijfsbebouwing opgericht. Hij wenst dat deze bebouwing in het bestemmingsplan als zodanig wordt bestemd. [appellant sub 5] stelt in dit verband dat de grens van het bouwperceel op tekeningen uit het verleden eveneens verder naar achteren op zijn perceel was gesitueerd. Ook verwijst hij ter vergelijking naar het aangrenzende perceel aan de [locatie 7]. Op dit perceel is het volgens hem eveneens planologisch toegestaan de bedrijfsbebouwing verder achter op het perceel te realiseren.
10.1. Ter plaatse van de aan het perceel van [appellant sub 5] toegekende bestemming "Agrarisch" waar de aanduiding "bouwvlak" ontbreekt, is de door [appellant sub 5] opgerichte bedrijfsbebouwing planologisch niet toegestaan. De Afdeling stelt vast dat dit, anders dan [appellant sub 5] stelt, geen wijziging betreft ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Ook in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005" was ter plaatse een agrarische bestemming toegekend waar de realisatie van de door [appellant sub 5] opgerichte bedrijfsbebouwing niet was toegestaan. Niet is gebleken dat voor deze bebouwing een vergunning is verleend. Gelet hierop gaat de Afdeling uit van de juistheid van de stelling van de raad dat in zoverre sprake is van een illegale situatie. Blijkens de "Nota beantwoording inspraakreacties" is [appellant sub 5] reeds bij zijn inspraakreactie over het voorontwerp voor dit bestemmingsplan gewezen op de illegale situatie, waarbij is vermeld dat het niet wenselijk wordt geacht de illegale situatie te legaliseren zonder ruimtelijke onderbouwing. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat een dergelijke onderbouwing niet is aangeleverd. [appellant sub 5] heeft hier voorafgaand aan de zitting van de Afdeling niet op gereageerd en is voorts niet ter zitting verschenen. De Afdeling gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van de raad dat een ruimtelijke onderbouwing voor de legalisering van de door [appellant sub 5] opgerichte bebouwing niet is aangeleverd. [appellant sub 5] heeft evenmin omstandigheden aangedragen waarom het standpunt van de raad dat zonder ruimtelijke onderbouwing het bestemmingsplan ter plaatse van de illegaal opgerichte bebouwing niet zal worden gewijzigd, onredelijk moet worden geacht. Ter zitting heeft de raad in dit verband gesteld dat op het moment dat [appellant sub 5] de ruimtelijke onderbouwing alsnog aanlevert, zal worden beoordeeld of hierin aanleiding kan worden gezien het bestemmingsplan wat betreft het perceel van [appellant sub 5] alsnog aan te passen. Het is aan [appellant sub 5] om deze ruimtelijke onderbouwing aan te leveren. De Afdeling ziet geen aanleiding om [appellant sub 5] hiervoor alsnog de mogelijkheid te bieden, omdat in deze procedure uitsluitend wordt beoordeeld of de raad zich ten tijde van de planvaststelling in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen medewerking wordt verleend aan het verzoek van [appellant sub 5]. Zoals hiervoor is overwogen, is dat het geval.
10.2. In de verwijzing van [appellant sub 5] naar de bebouwing op het aangrenzende perceel aan de [locatie 7] ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat de bebouwing op het perceel [locatie 7] wel op basis van een vergunning is gerealiseerd, hetgeen [appellant sub 5] niet heeft weersproken. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre geen sprake is van een gelijke situatie.
10.3. Het betoog faalt.
Het beroep van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen
11. Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen exploiteren een manege en vakantiepark aan de Flierdijk in Den Ham. Zij hebben zich in hun beroepschrift gericht tegen de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de nabij gelegen percelen Flierdijk 4 en Ruiterpad 3 te Den Ham. Ter zitting heeft de raad gesteld dat hij naar aanleiding van het beroepschrift en de nadere stukken van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen tot de conclusie is gekomen dat voorafgaand aan de planvaststelling onvoldoende onderzoek is gedaan naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de op de locaties Flierdijk 4 en Ruiterpad 3 toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden en dat zowel wat betreft de door Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen aangevoerde beroepsgronden alsmede op ambtshalve punten de planologische mogelijkheden ter plaatse integraal opnieuw moeten worden beoordeeld. Ter zitting heeft de raad gesteld dat hij daarom op dit moment wat betreft de locaties Flierdijk 4 en Ruiterpad 3 niet langer achter het plan staat zoals dat op 13 maart 2018 is vastgesteld. Op basis van nader onderzoek zal opnieuw moeten worden beoordeeld of de planologische mogelijkheden ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar zijn en dienen, voor zover nodig, de planregels te worden aangepast, aldus de raad. Ook heeft de raad ter zitting gesteld enkele ambtshalve geconstateerde fouten in het plan voor de twee locaties te willen herstellen. Gelet hierop concludeert de Afdeling dat het plan wat betreft de aan de locaties Flierdijk 4 en Ruiterpad 3 toegekende bestemmingen niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat het plan in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd.
12. Met het oog op de door de raad te verrichten heroverweging ziet de Afdeling aanleiding twee beroepsgronden van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen in deze uitspraak inhoudelijk te beoordelen. Dit betreft de vraag of de nieuwe planologische mogelijkheden op de locatie Flierdijk 4 een nieuwe stedelijke ontwikkeling vormen, alsmede de vraag of de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze nieuwe planologische mogelijkheden er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). De overige beroepsgronden van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen hangen zodanig samen met de door de raad te verrichten integrale heroverweging dat deze beroepsgronden in deze procedure niet inhoudelijk zullen worden beoordeeld.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
13. Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen betogen dat in de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld voor de locatie Flierdijk 4 ten onrechte geen toets aan de ladder voor duurzame verstelijking heeft plaatsgevonden. Volgens hen vormen de nieuwe horecafunctie en het klimbos ter plaatse zowel afzonderlijk als in samenhang beschouwd een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Dit geldt volgens hen te meer omdat planologisch extra bebouwing wordt mogelijk gemaakt ten behoeve van deze functies.
13.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro als volgt omschreven: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
13.2. De locatie Flierdijk 4 bestaat uit twee percelen. Een perceel dat is bestemd als "Recreatie" en een aangrenzend bosperceel dat is bestemd als "Bos".
De door Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen genoemde nieuwe horecafunctie is planologisch mogelijk gemaakt ter plaatse van de bestemming "Recreatie". Op dit perceel is naast actieve dagrecreatie en pitch en putt ook een zelfstandige horecagelegenheid toegestaan. Deze horecagelegenheid is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2". Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn ter plaatse horecabedrijven in de categorieën 1 en 2 toegestaan, zoals genoemd in bijlage 10 van de bij de planregels behorende Staat van horeca-activiteiten, met een daarbij behorend terras van maximaal 150 m2.
Ter plaatse van de bestemming "Bos" is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - klimbos" toegekend waar ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder d, van de planregels recreatieve voorzieningen, zonder overnachtingsgelegenheid, ten behoeve van een klimbos, outdoor lasergamen en archery tag zijn toegestaan. Gelet op artikel 6, lid 6.2, van de planregels kunnen ter plaatse uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.
13.3. In de bij de plantoelichting gevoegde ruimtelijke onderbouwing die voor de locatie Flierdijk 4 is opgesteld, is geconcludeerd dat het bestemmingsplan ter plaatse geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad heeft deze ruimtelijke onderbouwing aan zijn plan ten grondslag gelegd. In het onderstaande zal de Afdeling beoordelen of de raad terecht tot deze conclusie is gekomen.
13.4. De Afdeling heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 6.3, overwogen dat een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet het plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is onder meer als uitgangspunt vermeld dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
13.5. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Flierdijk Vechtdal Adventure" uit 2004 was aan het perceel aan de Flierdijk 4 dat thans is bestemd als "Recreatie" de bestemming "Actieve recreatie" toegekend. Ter plaatse was ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften bij dat plan actieve recreatie toegestaan, waarbij ten behoeve van deze recreatieve activiteiten een opslagruimte annex kantine was toegestaan van ten hoogste 220 m2 en een schuur van ten hoogste 60 m2. In het thans bestreden bestemmingsplan is ter plaatse van de bestaande kantine de aanduiding "horeca van categorie 2" toegekend waar horecabedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Staat van horeca-activiteiten zijn toegestaan. In dit geval gaat het dus om een bestaand gebouw van 220 m2 dat in vergelijking met het voorheen geldende bestemmingsplan niet langer uitsluitend mag worden gebruikt als kantine ten behoeve van de recreatieve activiteiten op het perceel, maar ook voor zelfstandige horeca-activiteiten. Gelet op de beperkte oppervlakte van het gebouw, dat bovendien reeds was toegestaan onder het oude plan, is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het bijbehorende terras van 150 m2 heeft alleen al gelet op de beperkte oppervlakte daarvan naar het oordeel van de Afdeling evenmin tot gevolg dat wat betreft de toegestane zelfstandige horecagelegenheid sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Verder overweegt de Afdeling dat de extra bebouwing die volgens Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen planologisch wordt mogelijk gemaakt, een uitbreiding betreft van de opslagruimte ten behoeve van de recreatieve activiteiten. Gelet op het bepaalde in artikel 11, lid 11.2.1, onder d, sub 3, van de planregels van het thans bestreden bestemmingsplan is het planologisch toegestaan ter plaatse van de bestemming "Recreatie" aan de locatie Flierdijk 4 in totaal 480 m2 aan gebouwen te realiseren. Naast de horecagelegenheid van 220 m2 betekent dit dat het in het vorige plan toegestane opslaggebouw van 60 m2 kan worden uitgebreid met 200 m2 naar 260 m2. Gelet op de beperkte oppervlakte van de toegestane extra bedrijfsbebouwing kan naar het oordeel van de Afdeling ook in zoverre niet worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
13.6. Ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hebben Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen voorts verwezen naar het klimbos dat ter plaatse van de bestemming "Bos" planologisch is toegestaan. Dit klimbos vormt een nieuwe gebruiksmogelijkheid in vergelijking met het voorheen ter plaatse van het bosperceel geldende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005". Het bosperceel waar het klimbos is toegestaan, heeft een oppervlakte van ongeveer 0,88 ha. Dit perceel is naast een klimbos, gelet op artikel 6, lid 6.1, van de planregels, tevens bestemd voor bos en bosbouw, het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden en landschapswaarden, extensieve recreatie en recreatieve voorzieningen, zonder overnachtingsgelegenheid, ten behoeve van outdoor lasergamen en archery tag. Ter plaatse mogen, gelet op artikel 6, lid 6.2, van de planregels, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Indien hiervoor houtgewas moet worden gerooid, is daarvoor, gelet op artikel 6, lid 6.4, van de planregels, een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan slechts worden verleend indien niet blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of landschapswaarden. Gelet op de beperkte bouw- en gebruiksmogelijkheden op een oppervlakte van ruim 0,88 ha is de Afdeling van oordeel dat ter plaatse van het bosperceel evenmin is voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Ook in samenhang beschouwd met de bebouwing die is toegestaan ter plaatse van de aangrenzende bestemming "Recreatie" kan er, gelet op hetgeen hiervoor onder 13.4 en 13.5 is overwogen, niet worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
13.7. Het betoog van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen dat het plan aan de locatie Flierdijk 4 een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, slaagt dan ook niet.
Gemengd gebied
14. In de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld voor de locatie Flierdijk 4 is bij de beoordeling van de hinder van de ter plaatse toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden aangesloten bij de VNG-brochure. In de ruimtelijke onderbouwing is daarbij uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied. Hiermee kunnen Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen zich niet verenigen. Zij betogen dat had moeten worden uitgegaan van het omgevingstype rustig buitengebied, waarvoor in de VNG-brochure een grotere richtafstand wordt geadviseerd dan bij het omgevingstype gemengd gebied. Ter onderbouwing stellen Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen dat hun vakantiepark, manege en bedrijfswoning zijn gelegen in een rustige landelijke omgeving waar geen sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Zij verwijzen hierbij naar de in hun opdracht opgestelde notitie van DGMR van 17 mei 2018. In deze notitie wordt bevestigd dat de omgeving rond de Flierdijk kan worden gecategoriseerd als een rustig buitengebied. In hun nadere memorie van 5 februari 2019 verwijzen Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen voorts naar de "Structuurvisie Flierdijk" uit 2004. Hierin is het gebied rondom de Flierdijk volgens hen omschreven als een stiltegebied waar rust, ruimte, natuur en landschap voorop staan. In deze structuurvisie is volgens hen vermeld dat ter plaatse overdag een achtergrondgeluidniveau heerst van slechts 40 dB(A) en dat het gebied aantrekkelijk is voor recreatie met een stil karakter.
14.1. In de VNG-brochure is een gemengd gebied als volgt omschreven: "Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd."
Volgens de raad kan de omgeving van de Flierdijk worden omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ter onderbouwing stelt de raad dat zich in de omgeving van de Flierdijk onder meer twee maneges, verblijfsrecreatieparken inclusief groepsaccommodaties en een pitch- en puttbaan met actieve recreatie bevinden. Zo exploiteren Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen op hun gronden aan de Flierdijk een manege en vakantiepark met groepsaccommodatie inclusief dagrecreatieve voorzieningen, bevindt zich aan de overzijde aan de Flierdijk 4 een pitch- en puttbaan met actieve recreatie en bevindt zich grenzend aan de Flierdijk sinds lange tijd een manege aan het Ruiterpad 3, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad voorts gewezen op de aanwezigheid van een groepsaccommodatie met dagrecreatieve activiteiten genaamd Melody Ranch aan het Ruiterpad 4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op deze verschillende functies die op korte afstand van elkaar aan de Flierdijk en het Ruiterpad zijn gesitueerd, terecht op het standpunt gesteld dat de omgeving van het bedrijf van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen als gemengd gebied kan worden aangemerkt.
In de door Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen genoemde "Structuurvisie Flierdijk" ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Naast het feit dat de "Structuurvisie Flierdijk" inmiddels is vervangen door de "Structuurvisie Twenterand" waarin de omgeving van de Flierdijk niet is omschreven als een stiltegebied, stelt de Afdeling voorts vast dat in de "Structuurvisie Flierdijk", ter onderbouwing van de conclusie dat de omgeving van de Flierdijk een stil buitengebied betreft, is verwezen naar een geluidmeting van het achtergrondgeluid ter plaatse van de Flierdijk uit 1995. Nadien zijn de functies in de omgeving van de Flierdijk gewijzigd, zoals de vestiging van de pitch- en puttbaan met actieve recreatie aan de Flierdijk 4 en de realisatie van het vakantiepark met groepsaccommodatie en dagrecreatieve voorzieningen door Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen. Gelet hierop biedt de "Structuurvisie Flierdijk" geen grond voor de conclusie dat de omgeving van de Flierdijk een rustig buitengebied betreft als bedoeld in de VNG-brochure.
14.2. Het betoog van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen dat in de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld voor de Flierdijk 4 ten onrechte is uitgegaan van een gemengd gebied, slaagt dan ook niet.
Conclusie
15. Zoals hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, is het bestreden besluit wat betreft de aan het perceel van [appellant sub 1] toegekende bestemming "Agrarisch" niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het beroep van [appellant sub 1] is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de bijbehorende dubbelbestemmingen en aanduidingen voor het perceel van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] te Westerhaar-Vriezenveensewijk.
16. Zoals hiervoor onder 11 is overwogen, is het bestreden besluit voorts in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid wat betreft de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de locaties Flierdijk 4 en Ruiterpad 3 te Den Ham. Het beroep van Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient gelet op dit gegronde beroep eveneens te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van:
- het plandeel met de bestemming "Bos" en het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de bijbehorende dubbelbestemming en aanduidingen voor de locatie Flierdijk 4 te Den Ham;
- het plandeel met de bestemming "Sport" en de bijbehorende dubbelbestemming en aanduidingen voor de locatie Ruiterpad 3 te Den Ham.
17. De beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn gelet op hetgeen hiervoor onder respectievelijk 5 tot en met 10 is overwogen, ongegrond.
Opdracht
18. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
19. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en Manege De Lourenshoeve B.V. en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
20. Omdat de overige beroepen ongegrond zijn, bestaat ten aanzien van deze beroepen geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ongegrond;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Twenterand van 13 maart 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Twenterand", voor zover het betreft de vaststelling van:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de bijbehorende dubbelbestemmingen en aanduidingen voor het perceel [locatie 1] te Westerhaar-Vriezenveensewijk;
b. het plandeel met de bestemming "Bos" en de bijbehorende dubbelbestemming en aanduiding voor de locatie Flierdijk 4 te Den Ham;
c. het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de bijbehorende dubbelbestemming en aanduidingen voor de locatie Flierdijk 4 te Den Ham;
d. het plandeel met de bestemming "Sport" en de bijbehorende dubbelbestemming en aanduidingen voor de locatie Ruiterpad 3 te Den Ham;
IV. draagt de raad van de gemeente Twenterand op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de onder III. genoemde plandelen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Twenterand tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,50 (zegge: vijfenvijftig euro en vijftig cent);
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Twenterand tot vergoeding van bij Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.078,53 (zegge: tweeduizend achtenzeventig euro en drieënvijftig cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 1.000,00 kosten van een deskundige betreft, welk bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij betaling van het totale bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Twenterand aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor Manege de Lourenshoeve B.V. en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Zuijlen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019
810.