Wijzigingswet Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (herziening afstammingsrecht en regeling adoptie)
Artikel III Overgangsbepaling
Geldend
Geldend vanaf 01-04-1998
- Bronpublicatie:
24-12-1997, Stb. 1997, 772 (uitgifte: 30-12-1997, kamerstukken: 24649)
- Inwerkingtreding
01-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-02-1998, Stb. 1998, 126 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
1.
Het voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende recht blijft van toepassing op procedures waarin de inleidende dagvaarding is betekend dan wel het inleidende verzoekschrift is ingediend, met betrekking tot adoptie of herroeping daarvan alsmede met betrekking tot ontkenning van het vaderschap, vernietiging van een erkenning, inroeping of betwisting van staat, vaststelling van een onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 394, of vaststelling van een som ineens als bedoeld in artikel 406, zoals deze artikelen luidden onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Het vervallen van artikel 405, tweede lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, heeft evenwel onmiddellijke werking.
2.
Een kind aan wie tijdens de meerderjarigheid bekend is geworden en op het moment van inwerkingtreding van deze wet bekend is dat de erkenner vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind, kan gedurende een termijn van drie jaren te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet een verzoek tot vernietiging van de erkenning doen overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
3.
Een kind aan wie tijdens de meerderjarigheid bekend is geworden en op het moment van inwerkingtreding van deze wet bekend is dat de man die op het tijdstip van zijn geboorte de echtgenoot van zijn moeder was, vermoedelijk niet zijn biologische vader is, kan gedurende een termijn van drie jaren te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
4.
Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lopende termijn voor de ontkenning van het vaderschap door de vader of door een afstammeling als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van deze wet wordt verlengd tot een jaar.
5.
Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lopende termijn voor de vernietiging van de erkenning door de vader of door een afstammeling van de vader als bedoeld in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 201, eerste lid, van deze wet wordt verlengd tot een jaar.
6.
Indien de geboorte van een kind voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet heeft plaatsgevonden en tijdens het huwelijk van zijn vader en moeder of binnen 306 dagen nadien, kan de moeder of haar afstammelingen als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van deze wet gedurende twee jaren vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen overeenkomstig artikel 200 van deze wet. De moeder kan dit verzoek slechts doen, indien het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt.
7.
Indien een verzoek tot adoptie uitsluitend op de grond van het niet vervuld zijn van de voorwaarde, bedoeld in artikel 228, eerste lid, aanhef en onder d, eerste volzin, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is afgewezen, blijft de tweede zin van het bedoelde artikellid van toepassing. De in die zin opgenomen verwijzing naar de voorwaarden, gesteld onder e tot en met g, geldt voor dit geval als een verwijzing naar de voorwaarden onder e en f van artikel 228, eerste lid, van deze wet.