HR, 05-11-2013, nr. 13/01363
ECLI:NL:HR:2013:1124
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-11-2013
- Zaaknummer
13/01363
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1124, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2013; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1134, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1134, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1124, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
Partij(en)
5 november 2013
Strafkamer
nr. 13/01363
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2012, nummer 23/002203-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend en namens de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2013.
Conclusie 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
Nr. 13/01363 Zitting: 15 oktober 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mr. M.L.M. van der Voet tijdig verweerschriften ingediend tegen het namens verdachte voorgestelde derde middel.
2. Het eerste middel, dat betrekking heeft op de onder 4. bewezenverklaarde voorbedachte raad, komt op tegen het oordeel van het Hof dat niet gebleken is dat het handelen van de verdachte het “onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging” was. Anders dan het middel wil doen geloven, heeft het Hof, dat overweegt dat van de bedoelde omstandigheid ook “overigens” niet is gebleken, niet miskend dat voor die feitelijke vaststelling “het gehele dossier” van belang is. Van een innerlijke tegenstrijdigheid is voorts geen sprake, nu het feit dat niet gehandeld is als gevolg van een plotselinge opwelling, niet uitsluit dat gehandeld is uit (een reeds langer bestaande) woede.
3. Het tweede middel berust op de onjuiste opvatting dat het Hof het bestaan van een posttraumatische stressstoornis slechts op basis van een oordeel van een psychiater kan vaststellen. Nu de vordering van de benadeelde partij door of namens de verdachte niet is betwist, behoefde het oordeel van het Hof op dit punt geen nadere motivering.
4. Het derde middel, dat erover klaagt dat het Hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen het beroep op het ontbreken van draagkracht heeft verworpen, faalt reeds omdat het eraan voorbijziet dat het Hof ook heeft overwogen dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn vermogenspositie.
5. Een en ander brengt mee dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
6. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG