Hof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016, nr. 200.190.000, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:4983
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
200.190.000_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:4983, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑11‑2016; (Hoger beroep kort geding)
- Wetingang
art. 16 Wet bescherming persoonsgegevens
- Vindplaatsen
JBP 2016/97
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
KG; vordering tot verwijdering gegevens (als bedoeld in artikel 16 Wet Bescherming Persoonsgegevens) van wegens onder meer oplichting onherroepelijk tot gevangenisstraf veroordeelde persoon uit perspublicaties; botsing tussen grondrechten; belangenafweging.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.190.000/01
arrest van 8 november 2016
in de zaak van
[appellant] ,
woonplaats gekozen hebbende ten kantore van zijn advocaat,
appellant,
hierna aan te duiden als JT,
advocaat: mr. D.I.N. Levinson-Arps te Middelburg,
tegen
Hearst Magazines Netherlands B.V., tevens .h.o.d.n. Quote,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Hearst,
advocaat: mr. C.F.M. de Vries te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 april 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 maart 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen JT als eiser en Hearst als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/311764 / KG ZA 16-106)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een productie;
- -
de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Hearst is uitgever van het maandblad Quote (hierna: Quote) en domeinnaamhouder van de website www.quotenet.nl.
b) JT is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2009 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3,5 jaar wegens oplichting, verduistering, valsheid in geschrifte en witwassen. Deze veroordeling is na daartegen ingesteld hoger beroep en cassatie onherroepelijk geworden. Tot de slachtoffers van de door JT gepleegde strafbare feiten behoort [ex-vriendin van bekende nederlander] , de ex-vriendin van de in 2004 geliquideerde [bekende nederlander] . De rechtbank heeft JT veroordeeld tot terugbetaling van ruim € 700.000,-- aan [ex-vriendin van bekende nederlander] . Voorts behoorden tot de slachtoffers van JT andere zogenaamde “bekende Nederlanders”, alsmede de moeder en (indirect) de zuster van JT.
c) De opsporing, strafrechtelijke vervolging en veroordeling van JT hebben in de media veel aandacht gekregen. Voorts is over de persoon van JT een boek verschenen met de titel ‘De Club van Dollars: Hoe de weduwe [bekende nederlander] en andere BN’ers werden bedrogen’ van de journalisten [journalist 1] en [journalist 2] . In maart 2015 verscheen het boek ‘De Gekooide Recherche; Het ware verhaal achter de matige prestaties van de Nederlandse opsporing’. In dit boek wordt een aantal zaken omschreven waarbij de schrijver, [ex-rechercheur] , als rechercheur betrokken is geweest, waaronder de zaak tegen JT.
d) In de eerste week van februari 2016 is over JT op de website van Quote een tweetal persberichten verschenen.
e) Het eerste persbericht heeft als opschrift ‘Oplichter van de weduwe [bekende nederlander] (e.a.) eist verbod De Gekooide Recherche’. Dit persbericht is geïllustreerd met een niet geanonimiseerde (“ongebalkte”, uit omstreeks 2006 daterende) portretfoto van JT in gezelschap van [ex-vriendin van bekende nederlander] . Deze foto, die Quote kocht van een fotopersbureau, is eerder gepubliceerd op onder meer de websites Camilleri en Crimesite en werd in 2008 getoond in een (TV) uitzending van het programma De Leugen regeert. Dezelfde foto is te zien geweest op de cover van het tijdschrift De Nieuwe Revu en vormt de omslag van het boek ‘De Club van Dollars’. In het persbericht wordt vermeld dat JT na zeven drukken alsnog in een gerechtelijke procedure eist dat het onder c) genoemde boek van [ex-rechercheur] uit de handel wordt genomen. Voorts wordt in dat bericht door middel van links verwezen naar twee eerdere publicaties over JT en wordt daarin de volledige (voor)naam van JT vermeld.
f) Het tweede persbericht heeft als opschrift: ‘Weeffout: mag een veroordeelde oplichter oneindig procederen op kosten belastingbetaler?’ In dat bericht constateert Quote dat JT met enige regelmaat juridisch actie onderneemt tegen publicaties en wordt de vraag gesteld hoe JT deze acties financiert. Quote concludeert dat de Raad voor de Rechtsbijstand een en ander betaalt. Ook in dit bericht wordt de volledige (voor)naam van JT genoemd.
g) Op 23 februari 2016 is een publicatie van Quote (auteur: [auteur] ) op internet verschenen met de titel ‘Oplichter [appellant] sleurt Quote voor de rechter’. Hierbij is ook de onder e) genoemde portretfoto van JT afgebeeld.
h) Na afloop van de mondelinge behandeling van deze zaak in eerste aanleg op 15 maart 2016 is nog een publicatie van de hand van [auteur] voornoemd verschenen, met als titel ‘ [appellant] : wat Quote doet begint op stalking te lijken’. Hearst heeft dit bericht op dezelfde dag van haar website verwijderd, maar het is eenvoudig terug te halen.
3.2.
JT heeft Hearst in kort geding doen dagvaarden en, na vermeerdering van eis, gevorderd, zakelijk weergegeven:primairI. Hearst te bevelen de namen van JT in de onder de feiten genoemde publicaties te initialiseren (zowel de voor- als de achternaam) alsmede de tag (“TAG: [appellant] ’) te verwijderen en verwijderd te houden;
II. Hearst te bevelen de portretfoto van JT bij deze publicaties te verwijderen en verwijderd te houden;subsidiairIII. Hearst te verbieden de bijzondere persoonsgegevens van JT, in het bijzonder zijn volledige naam en portretfoto, te publiceren en gepubliceerd te houden op internet, in de drie recent verschenen publicaties en in toekomstige publicaties, op de website Quotenet.nl en/of in het maandblad Quote, in verband met:A. de beschuldigingen van [ex-rechercheur] , ex-rechercheur van het Regiokorps Amsterdam-Amstelland, waaronder maar niet beperkt tot de onder schending van diens ambtsgeheim en in strijd met de wet verkregen strafrechtelijke persoonsgegevens van JT, zoals deze zijn gepubliceerd, openlijk tentoongesteld en aangeslagen in het boek “De Gekooide Recherche. Het ware verhaal achter de matige prestaties van de Nederlandse opsporing.”(Prometheus, maart 2015);alsmedeB. de beschuldigingen van JT van misbruik van en/of fraude door of vanwege JT met het systeem van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand;primair en subsidiairIV. Hearst te veroordelen tot betaling van een dwangsom indien niet voldaan wordt aan de bevelen genoemd onder I. tot en met III, met veroordeling van Hearst in de proceskosten.
3.2.1.
Hearst heeft tegen de vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van JT afgewezen. Daartoe werd onder andere overwogen dat (ro. 4.1) uit het stilzwijgen van JT op dat punt ter terechtzitting begrepen werd dat JT het verzoek tot behandeling achter gesloten deuren niet heeft willen handhaven, dat (ro. 4.8) aan de vrijheid van meningsuiting van Hearst in dit geval meer gewicht toekomt dan aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van JT, dat (ro. 4.9) JT geen redelijk belang (meer) heeft om zich te verzetten tegen publicatie van de portretfoto en (ro. 4.10) dat ook wat betreft het beroep van JT op de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna te noemen: WBP) een belangenafweging gemaakt dient te worden, die uitvalt in het voordeel van Hearst.
3.4.
JT heeft tegen het vonnis waarvan beroep, naar het hof begrijpt, vijf grieven aangevoerd die, samengevat, als volgt kunnen worden weergegeven:
1. ten onrechte heeft de eerste rechter niet onder de feiten de volledige inhoud van de door JT gewraakte publicaties en de namen van de auteurs van deze publicaties opgenomen;2. ten onrechte heeft de eerste rechter niet beslist op de vordering tot verwijdering van de TAG;
3. ten onrechte heeft de eerste rechter niet vastgesteld dat Hearst, anders dan namens haar ter zitting in eerste aanleg verklaard is, beschikt over een zogenaamde mediapolis;4. ten onrechte is, naar het hof de grief leest, het verzoek van JT om behandeling achter gesloten deuren ter terechtzitting niet behandeld, nu slechts partijen waren verschenen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dat verzoek is toegewezen;5. ten onrechte, immers op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag, heeft de eerste rechter de vorderingen van JT afgewezen en JT in de proceskosten veroordeeld.
3.5.
Hearst heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
3.6.
Grief 1 faalt. Het is aan de rechter om te oordelen in hoeverre de (vast te stellen) feiten weergegeven moeten worden omdat deze relevant zijn voor de te nemen beslissing op de ingestelde vorderingen. Nu deze vorderingen slechts zien op de (voor)naam van JT, de afgebeelde portretfoto van JT en de TAG in de publicaties van Hearst valt niet in te zien dat de overige inhoud van die publicaties relevant is. Dit geldt ook voor de namen van de auteurs van die publicaties. Voor zover van belang heeft het hof hiervoor onder 3.1.a tot en met h de feiten aangevuld en opnieuw weergegeven.
3.7.
Ook grief 3 faalt op grond van hetgeen ten aanzien van grief 1 is overwogen. Bij dit oordeel laat het hof nog daar dat JT volstrekt onvoldoende feiten heeft aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat Hearst tegenover de voorzieningenrechter in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij niet over een mediapolis (naar het hof begrijpt: een verzekering tegen de financiële gevolgen van onrechtmatige perspublicaties) beschikt. Uit de in hoger beroep overgelegde productie XVI blijkt de juistheid van dat standpunt geenszins.
3.8.
In de toelichting op grief 2 betoogt JT dat op zijn vordering tot verwijdering van de “name tag” (het hof begrijpt: onderdeel van de primaire vordering sub I, zie ro. 3.2) bij de diverse publicaties van Hearst door de voorzieningenrechter ten onrechte niet is beslist.
3.8.1.
De grief mist feitelijke grondslag. De voorzieningenrechter heeft immers, op grond van zijn oordeel over (de rechtmatigheid van) de publicaties van Hearst alle vorderingen van JT afgewezen en aldus ook op genoemde vordering beslist. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 4.8 tot en met 4.12 en de beslissing sub 5.1 in het vonnis waarvan beroep.
3.9.
Grief 4 betreft blijkens het opschrift ervan in de dagvaarding in hoger beroep sub 7 “de afwijzing van de preliminaire verzoeken” van JT door de voorzieningenrechter. In de toelichting op de grief stelt JT allereerst dat de eerste rechter zijn verzoek om behandeling van het kort geding met gesloten deuren ten onrechte als niet gehandhaafd heeft beschouwd nu ter zitting slechts partijen waren verschenen. Volgens JT is zijn verzoek ter zitting niet behandeld en dient het er om die reden voor gehouden te worden dat de zitting met gesloten deuren heeft plaats gevonden.
3.9.1.
Het hof is van oordeel dat uit de rechtsoverweging 4.1 in combinatie met 5.1 van het beroepen vonnis genoegzaam volgt dat het betreffende verzoek van JT niet is toegewezen. In zoverre gaat de grief uit van een onjuiste lezing van het vonnis van de voorzieningenrechter.
3.9.2.
Voor zover JT betoogt dat zijn verzoek ten onrechte als niet gehandhaafd is beschouwd stelt het hof voorop dat JT kennelijk zijn verzoek niet ter zitting in eerste aanleg heeft toegelicht of anderszins ter sprake heeft gebracht. Daarbij had JT naar het oordeel van het hof ook geen belang, nu slechts partijen ter zitting in eerste aanleg zijn verschenen. Onder deze omstandigheden kon de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof het verzoek als niet gehandhaafd beschouwen en faalt de grief ook in zoverre.
3.9.3.
Voor het verzoek van JT tot “geanonimiseerde behandeling” geldt mutatis mutandis hetzelfde. Bovendien is het hof niet duidelijk wat JT exact met dit verzoek bedoeld heeft. Uit (het petitum van) de inleidende dagvaarding, noch uit de akte vermeerdering eis van 25 februari 2016 of de pleitaantekeningen van de advocaat van JT blijkt zulks voldoende concreet. Overigens is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft geoordeeld dat het belang van openbaarheid van rechtspraak in casu zwaarder weegt dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van JT en dat het feit dat in een procedure gegevens uit de persoonlijke levenssfeer aan de orde (kunnen) komen inherent is aan het aanspannen van die procedure. JT heeft in elk geval volstrekt onvoldoende aangevoerd waaruit kan volgen dat deze afweging van belangen (anders dan de eerste rechter oordeelde) in zijn voordeel zou (moeten) uitvallen.
3.9.4.
Grief 4 faalt in zijn geheel.
3.10
Voor zover JT in het kader van grief 5 betoogt dat zijn privacybelang op grond van de WBP in beginsel prevaleert boven het belang van Hearst bij haar vrijheid van meningsuiting is dit onjuist. Ook als het hof er van uitgaat dat de niet-geïnitialiseerde (voor)naam en foto van JT gegevens zijn als bedoeld in artikel 16 van de WBP, geldt het verbod op verwerking van dergelijke gegevens op grond van artikel 3 lid 2 WBP niet voor zover die verwerking noodzakelijk is voor (onder meer) journalistieke doeleinden. Of sprake is van een dergelijke noodzaak zal vastgesteld moeten worden door een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval, nu sprake is van een botsing van grondrechten. In zoverre faalt de grief.
3.10.1.
Voor zover JT met grief 5 erover klaagt dat in het beroepen vonnis geen overweging is gewijd aan het feit dat de gegevens tegen de verwerking waarvan hij bezwaar heeft door Hearst ontleend zijn aan het “gelekte” strafrechtelijke dossier tegen JT, ziet hij er aan voorbij dat dit geenszins vast staat. Hearst ontkent dat immers en heeft onweersproken gesteld dat zij door een telefoontje naar de rechtbank naar aanleiding van de door JT aangespannen procedure om het boek “De Gekooide Recherche” uit de handel te doen nemen deze gegevens verkregen heeft. Voorts heeft JT niet ontkend dat de portretfoto afkomstig is van een fotopersbureau en reeds stamt uit (omstreeks) 2006.
3.10.2.
Bij de onder 3.10 bedoelde belangenafweging spelen naar het oordeel van het hof na te melden omstandigheden een rol. Bij de behandeling van die omstandigheden stelt het hof voorop dat, anders dan JT lijkt te betogen, niet slechts sprake is van een “economisch” belang van Hearst. De journalistiek in het algemeen en dus ook Hearst dient immers (ook) het algemeen belang, te weten het informeren van het (brede) publiek. JT heeft ook niet weersproken dat bij de onderhavige publicaties van Hearst sprake is van een “matter of public interest” en evenmin dat ook andere media, zoals het Algemeen Dagblad en Elsevier, hebben gepubliceerd over het feit dat een voor oplichting veroordeelde persoon als JT een verbod eist van een over hem uitgekomen boek.
3.10.3.
Ook naar het oordeel van het hof is JT te beschouwen als een “publiek persoon”, in de zin dat hij een rol speelt in het openbare leven en wel door zijn eigen toedoen. Voor zover JT dat betwist gaat het hof aan die betwisting voorbij. JT is onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens oplichting van bij het grote publiek bekende slachtoffers en van eigen familieleden waardoor veel media aandacht is gegenereerd. Voorts heeft JT niet betwist dat hij, voorafgaand aan en ook na zijn veroordeling door de strafrechter zelf veelvuldig de publiciteit heeft gezocht. Zo is JT met een aantal van zijn slachtoffers in het openbaar verschenen en heeft hij in een procedure een verbod geëist op het boek “De Gekooide Recherche” toen van het boek reeds zeven drukken waren verschenen. Deze procedure was aanleiding voor het eerste persbericht in Quote (zie 3.1.e.). Om voormelde reden legt het belang van JT, gelegen in de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, minder gewicht in de schaal en zal het niet-vermelden van de volledige naam (doch slechts de initialen) van JT ook naar het oordeel van het hof weinig effect hebben. Om die reden ook faalt het beroep van JT op de zogenaamde “initialenregel”, wat daar overigens van zij, en nog daargelaten dat JT de verbindendheid van die regel geenszins onderbouwt. Verder heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat JT niet een verdachte van maar een veroordeelde voor (onder meer) het misdrijf oplichting is.
3.10.4.
JT stelt niet welke beweringen van Hearst in de door hem gewraakte publicaties feitelijk onjuist zijn. Voor zover JT (dagvaarding in hoger beroep sub 4.7) betoogt dat hij in het tweede persbericht (zie 3.1.f.) valselijk beschuldigd wordt van misbruik van het systeem van gefinancierde rechtsbijstand passeert het hof dit betoog. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat in het bericht slechts de vraag wordt opgeworpen hoe JT zijn advocaten en procedures betaalt en wordt geconcludeerd dat vermoedelijk de Raad voor Rechtsbijstand een en ander financiert, zonder naar de ethiek van het geval te kijken. Een concrete beschuldiging van misbruik door JT van het systeem valt hier niet uit af te leiden.Voorts heeft in dit verband te gelden dat de “toonzetting” van de publicaties een feitelijke vermelding nog niet onjuist maakt.
3.10.5.
Een andere omstandigheid die, zoals ook de eerste rechter reeds oordeelde, een rol speelt bij de belangenafweging, is de omstandigheid dat JT noch in eerste aanleg noch in hoger beroep concreet stelt op welke wijze de publicatie van zijn (voor)naam en foto hem hindert bij zijn resocialisatie of inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer.
3.10.6.
Dat Hearst geen hoor en wederhoor zou hebben toegepast is reeds niet onrechtmatig omdat het bij het publiceren van de volledige naam en de portretfoto van JT niet gaat om beweringen waarop laatstgenoemde zijn visie zou kunnen geven.
3.10.7.
Gelet op alle hiervoor besproken omstandigheden van het onderhavige geval acht het hof het gebruik door Hearst van de volledige (voor)naam van JT en de publicatie van diens (gedateerde en eerder reeds gepubliceerde) portretfoto in de door JT gewraakte publicaties niet onrechtmatig.
3.10.7.
Dat na de zitting in eerste aanleg wederom een bericht in Quote is verschenen met een verslag van die zitting maakt dit oordeel niet anders. JT stelt ook niet waarom dat het geval zou zijn.
3.10.8.
Grief 5 faalt eveneens.
3.11.
Voor bewijslevering is in kort geding geen plaats, nog daargelaten dat JT geen feiten stelt die, indien bewezen, tot een voor hem gunstiger oordeel van het hof zouden kunnen leiden. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van JT.
3.12.
De slotsom luidt dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal daarom bekrachtigd worden. JT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld. Op verzoek van Hearst zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerde op € 718,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.W.T. Vriezen, W.J.J. Beurskens en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2016.
griffier rolraadsheer