NJB 2020/980
Van door een feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, art. 284 Sr: daarvan kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld. Een dergelijke ‘feitelijkheid’ kan bestaan uit het uitsluitend uitspreken van woorden
HR 07-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:568
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 april 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/02521
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:568, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1187, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑12‑2018
- Wetingang
(art. 284 Sr)
Essentie
Van door een feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, art. 284 Sr: daarvan kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld. Een dergelijke ‘feitelijkheid’ kan bestaan uit het uitsluitend uitspreken van woorden
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – het slachtoffer door een tegen hem of haar gerichte feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden. De feitelijkheid bestond – globaal gesproken – uit de telefonische mededeling dat de verdachte van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.