Rb. Overijssel, 26-01-2016, nr. C/08/172314 / FA RK 15-1282
ECLI:NL:RBOVE:2016:1382
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
26-01-2016
- Zaaknummer
C/08/172314 / FA RK 15-1282
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:1382, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 26‑01‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0115
Uitspraak 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Rechtbank houdt bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw rekening met KGB/AOK dat zij ontvangt en brengt het aandeel van de vrouw in de kosten kinderen in mindering op haar netto besteedbaar inkomen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/172314 / FA RK 15-1282
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 26 januari 2016
inzake
[verzoeker] ,
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
en
[verweerster] ,
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat mr. R.J. Ottens te Noordwijk.
1. Het procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 03 juni 2015;
- het verweer, tevens (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 24 juli 2015;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op 14 december 2015;
- een op 26 november 2015 binnengekomen brief van mr. Ottens van 24 november 2015 met bijlagen;
- een op 2 december 2015 binnengekomen brief van mr. Bosch van 1 december 2015 met bijlagen;
- een op 9 december 2015 binnengekomen brief van mr. Bosch van 4 december 2015 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 15 december 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [1996] te [plaats] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [2004] ,
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [1999] .
2.2.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en neergelegd in het door beiden in januari 2008 ondertekende echtscheidingsconvenant.
2.3.
Bij beschikking van 5 maart 2008 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 11maart 2008 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.4.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man:
- aan de vrouw met ingang van 3 maart 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 393,56 per kind per maand zal voldoen, en
- met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 70,00 per maand.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde kinderbijdrag met ingang van 1 januari 2015 € 442,00 per kind per maand en de uitkering voor de vrouw € 80,00 per maand.
3. Het verzoek
3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 maart 2008 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding de minderjarige kinderen te wijzigen en deze bijdrage nader vast te stellen op € 150,00 per kind per maand, kosten rechtens.
3.2.
Ter zitting heeft de man nadrukkelijk verklaard dat de behoefte van de minderjarigen en de alimentatie van de minderjarigen en de vrouw destijds (in 2008) onjuist is berekend, op grond waarvan de man tevens de hiervoor bedoelde wijziging vraagt.
4. Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek
4.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren voor zover de man daaraan ten grondslag legt dat de berekening van meet af aan onjuist zou zijn geweest, dan wel het verzoek van de man af te wijzen.
4.2.
Zij verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover de kinderalimentatie naar beneden wordt bijgesteld, te bepalen dat de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud wordt verhoogd tot € 1.000,00 per maand dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen voor zover dit hoger is dan € 80,00 per maand.
5. Het verweer op het zelfstandig verzoek
De man verzoekt dat de rechtbank het zelfstandige verzoek zal afwijzen en persisteert voor het overige.
6. De beoordeling
De ontvankelijkheid
6.1.
Omdat de man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden erin gelegen dat hij een lager netto inkomen per maand heeft, hogere woonlasten heeft en het belastingvoordeel ter zake van het betalen van kinderalimentatie is komen te vervallen, maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. Of deze gewijzigde omstandigheden ook tot wijziging van de thans geldende kinderbijdrage zal dienen te leiden, wordt hierna beoordeeld.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
6.2.
De man betwist dat de behoefte van de minderjarige kinderen (geïndexeerd naar 2015) € 442,00 per kind per maand bedraagt, zoals in de beschikking van de rechtbank‘s-Gravenhage van 5 maart 2008 is vastgesteld. Volgens de man bedraagt de behoefte van de kinderen in totaal € 650,00 per maand (ter zitting stelt de man dit bedrag op € 750,00 per maand) te verminderen met het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop, althans dient rekening gehouden te worden met dit budget en de kinderbijslag.
6.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat, nu partijen in 2008 zijn overeengekomen dat de bijdrage voor de kinderen ad € 393,56 per kind per maand (geïndexeerd naar 2015 € 442,00) bedraagt en dit ook bij beschikking van de rechtbank is vastgesteld, de man thans niet eenzijdig kan stellen dat de behoefte aanmerkelijk lager is. Voorts dient het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop niet in mindering op de behoefte van de kinderen te worden gebracht.
6.4.
De rechtbank zal het bedrag van de behoefte van de kinderen stellen op het bedrag van de kinderalimentatie zoals de rechtbank ‘s-Gravenhage bij beschikking van 5 maart 2008 heeft gedaan ad € 393,56 per kind per maand (geïndexeerd naar 2015 € 442,00). De rechtbank kan de man niet volgen in zijn standpunt dat hij wijziging van de vastgestelde alimentatie vraagt vanwege het feit dat deze destijds onjuist zou zijn berekend omdat is uitgegaan van verkeerde feiten en omstandigheden. Dat de man dit stelt, zeven jaar na de vaststelling van de bedragen, en dit pas ter zitting nadrukkelijk aan de orde stelt, acht de rechtbank tardief, te meer nu de man zijn stelling ook onvoldoende heeft onderbouwd.
6.5.
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) neemt de rechtbank het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet langer in aanmerking bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Niet gebleken is dat de man en de vrouw tijdens het huwelijk recht hadden op kindgebonden budget. Dit betekent dat het aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen kan worden vastgesteld op voormeld bedrag van € 442,00 per kind per maand.
6.6
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
6.7.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
6.8.
De man woont samen met een partner. Tot dit huishouden behoren een of meer minderjarige kinderen van deze partner.
6.9.
Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van de man in dat jaar € 55.501,00. Dit belastbare loon verminderd met de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto (€ 4.175,00) bedraagt € 51.326,00 per jaar.
6.10.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
6.11.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.860,00 per maand. Zie hiervoor de aangehechte berekening draagkracht man.
6.12.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 789,00 per maand.
6.13.
De rechtbank begrijpt dat de man wenst dat rekening wordt gehouden met zijn hoge woonlasten en overige vaste lasten. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens de vrouw kan de man geen hogere woonlasten hebben dan ten tijde van het uit elkaar gaan van partijen, nu de man zijn woonlasten kan delen met zijn nieuwe partner. Bovendien geldt voor de berekening van de kinderbijdrage een forfaitaire rekenmethode voor de (woon)lasten.
6.14.
De rechtbank hanteert op basis van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen het uitgangspunt dat forfaitair rekening gehouden wordt met de normale uitgaven van een onderhoudsplichtige (de bijstandsnorm). Zo wordt het bestaansminimum van een onderhoudsplichtige bewaakt. Wel wordt een correctie op woon- en ziektekosten toegepast. Kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning dienen buiten beschouwing gelaten te worden bij de draagkrachtberekening voor de kinderalimentatie.
6.15.
In genoemde draagkrachtformule wordt op forfaitaire wijze rekening gehouden met een redelijke netto woonlast van 30% van het netto inkomen. De forfaitaire woonlast bedraagt in casu voor de man derhalve 30% van het NBI, ofwel € 858,00 netto per maand. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de nieuwe partner van de man niet in haar eigen onderhoud kan voorzien en derhalve niet voor de helft kan bijdragen in de woonlasten van de man. Gegevens over haar inkomen zijn niet overgelegd, althans deze zijn onvoldoende onderbouwd. Zoals hierna nader onder de draagkracht van de man ter zake van de partneralimentatie zal worden overwogen bedraagt de helft van de bruto woonlasten voor de man € 682,00 per maand. Nu dit lager is dan voormelde forfaitaire woonlast ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de werkelijke woonlasten van de man.
6.16.
Ook voor de overige vaste (woon)lasten geldt in beginsel de bijstandsnorm. De rechtbank is niet gebleken dat toepassing van deze forfaitaire methode tot onaanvaardbare uitkomsten voor de man leidt.
De draagkracht van de vrouw
6.17.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
6.18.
De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. Zij ontvangt uitkeringen in verband met haar arbeidsongeschiktheid. Blijkens de uitkeringsspecificaties over de maand januari 2014, bedraagt het inkomen van de vrouw:
- € 1.206,04 bruto per maand (UWV), en
- € 306,99 bruto per maand (pensioenfonds Zorg & Welzijn),
derhalve in totaal € 1.513,03 bruto per maand.
6.19.
Beide bedragen dienen nog vermeerderd te worden met vakantietoeslag. Met betrekking tot de uitkering van het pensioenfonds zal de rechtbank rekening houden met de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage voor de Ziektekosten Verzekeringswet.
6.20.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank voorts rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting.
6.21.
De vrouw heeft in tegenstelling tot wat de man stelt, geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting nu zij geen inkomen uit dienstbetrekking ontvangt. Ook houdt de rechtbank geen rekening met de kinderbijslag, zoals de man vraagt, nu deze in de behoeftetabellen is verdisconteerd.
6.22.
De rechtbank houdt eveneens geen rekening met de door de vrouw opgevoerde kosten die zij maakt voor de minderjarigen (bril, manege, school) nu deze kosten van de kinderen reeds inbegrepen moeten worden geacht in hiervoor vermelde geïndexeerde behoefte van € 442,00 per maand dan wel reeds verdisconteerd zijn in de forfaitaire bijstandsnorm.
6.23.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.144,00 per maand. Zoals hiervoor onder de behoefte is overwogen zal de rechtbank dit NBI verhogen met een kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop waarop de vrouw aanspraak kan maken. Op basis van haar verzamelinkomen becijfert de rechtbank dit kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop op € 425,00 per maand. Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank daarom uit van een NBI van € 1.569,00 per maand. Zie hiervoor de aangehechte berekening draagkracht vrouw.
6.24.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 156,00 per maand.
De draagkrachtvergelijking
6.25.
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 945,00 (€ 789,00 + € 156,00) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 884,00 per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 738,00 per maand (€ 789,00 : € 945,00 x € 884,00). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 146,00 per maand (€ 156,00 : € 945,00 x € 884,00).
De zorgkorting
6.26.
De rechtbank volgt voor wat betreft de hoogte van de zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. De man voert ter zitting aan dat de zorgkorting voor een percentage van 7% dient te worden meegenomen. De vrouw is echter van mening dat nu de man de kinderen slechts vier keer per jaar ziet, dit percentage onredelijk is. De zorgkorting dient volgens haar te worden gesteld op 0%.
6.27.
De rechtbank zal in redelijkheid uitgaan van aan zorgkorting van 7%. Genoemd rapport Alimentatienormen hanteert het uitgangspunt dat de zorgkorting minimaal € 15% bedraagt. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. De man heeft ongeveer vier keer per jaar omgang met de kinderen, naar de rechtbank aanneemt telkens gedurende een aantal dagen. De rechtbank zal het zorgkortingspercentage in redelijkheid vaststellen op het percentage zoals de man voorstelt, derhalve op 7%.
6.28.
Nu het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 884,00 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 62,00 per maand.
6.29.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor de kinderen van € 676,00 (€ 738,00 minus de zorgkorting van € 62,00) per maand, ofwel € 338,00 per kind per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De bijdrage in de kosten van het levensonderhoud
6.30.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover de kinderalimentatie naar beneden wordt bijgesteld, te bepalen dat de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud wordt verhoogd tot € 1.000,00 per maand dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen voor zover dit hoger is dan € 80,00 per maand.
De behoefte
6.31.
De man betwist niet de stelling van de vrouw dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en dat bij de berekening van de behoefte dient te worden uitgegaan van een gezinsinkomen ten tijde van het uit elkaar gaan van partijen ad (afgerond) € 3.933,00 (€ 3.500,00 in 2008 geïndexeerd naar 2015).
6.32.
Dit bedrag zal de rechtbank verminderen met de kosten van de kinderen van € 884,00 per maand, zodat € 3.049,00 per maand resteert voor beide partijen samen. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag, ofwel € 1.829,00 per maand netto.
6.33.
Zoals hiervoor overwogen bedraagt het NBI van de vrouw € 1.144,00 per maand. Dit inkomen zal de rechtbank vermeerderen met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop zoals hiervoor genoemd. De rechtbank stelt het NBI daarom op € 1.569,00 per maand. Nu het hier de persoonlijke behoefte van de vrouw betreft en zij van haar NBI per maand ook € 146,00 aan aandeel in de kosten van de kinderen zal moeten voldoen, ziet de rechtbank aanleiding om haar NBI te verlagen met haar aandeel in de kosten van de kinderen Het NBI van de vrouw wordt derhalve uiteindelijk gesteld op € 1.423,00.
6.34.
Rekening houdend met de hiervoor overwogen behoefte van de vrouw en haar inkomsten en lasten heeft de vrouw dan ook behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 406,00 netto per maand (ongeveer € 639,00 bruto).
De draagkracht van de man
6.35.
De man stelt geen draagkracht te hebben voor enige partneralimentatie. De vrouw betwist dat.
6.36.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de man, rekening houdend met de fiscale voordelen van zijn eigen woning, op € 3.040,00 per maand.
6.37.
Bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
6.38.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de navolgende, door de vrouw niet weersproken, lasten van de man (alles op maandbasis):
- € 576,92 bruto (rentebedrag hypotheek I);
- € 394,67 bruto (rentebedrag hypotheek II);
- € 15,72 ( overlijdensrisicoverzekering I);
- € 18,57 ( overlijdensrisicoverzekering II);
- € 262,92 ( Rabo Opbouw spaarrekening);
- € 95,00 aan forfait overige eigenaarslasten,
met welke lasten de rechtbank voor de helft (= € 682,00) rekening zal houden, nu de man deze lasten kan delen met zijn nieuwe partner. Dit bedrag dient nog verminderd te worden met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur ad € 229,00 per maand.
6.39.
Tevens houdt de rechtbank rekening met (alles per maand):
- de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 92,00, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 39,00;
- het verplicht eigen risico ad € 32,00.
6.40.
De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met de kosten van rechtsbijstand die door de man zijn gemaakt voor deze procedure, nu de man, gelet op zijn draagkrachtruimte, financieel in staat kan worden geacht deze kosten te betalen. Ook houdt de rechtbank geen rekening met de kosten die de man maakt voor een uitvaartverzekering nu onvoldoende gebleken is dat deze kosten meer prioriteit zouden moeten hebben dan de partneralimentatie.
6.41.
De rechtbank komt op grond van haar berekening en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel in verband met te betalen alimentatie tot het oordeel dat de man draagkracht heeft voor betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 267,00 bruto per maand. Hiervoor wordt eveneens verwezen naar de aangehechte berekening draagkracht man. Deze bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de rechtbank overeenkomstig zal beslissen.
De ingangsdatum
6.42.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de kinderbijdrage en de onderhoudsbijdrage voor de vrouw de datum van indienen van het verzoekschrift, derhalve 3 juni 2015.
De proceskosten
6.43.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
7. De beslissing
De rechtbank:
7.1.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 maart 2008 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud en stelt die bijdrage met ingang van 3 juni 2015 op € 267,00 (tweehonderd zeven en zestig EURO) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
7.2.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 maart 2008 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [2004] ,
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [1999] ,
en stelt die bijdrage met ingang van 3 juni 2015 op € 338,00 (driehonderd acht en dertig EURO) per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016 in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma, griffier. | ||