Hof Amsterdam, 06-09-2022, nr. 23-003183-21
ECLI:NL:GHAMS:2022:2628
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-09-2022
- Zaaknummer
23-003183-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:2628, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1478
Uitspraak 06‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag door het slachtoffer op 15 mei 2021 te Amsterdam met een mes in de hals te snijden. Beroep op Noodweer(exces) slaagt niet.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003183-21
datum uitspraak: 6 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-130301-21 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, te Ter Apel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2022 en 6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, diens raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, een of meermalen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de hals/nek, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snijverwonding in de hals en/of schildklier en/of een beschadiging van het kraakbeen van het strottenhoofd, heeft toegebracht door een of meermalen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de hals/nek, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] te steken en/of te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven met een mes diep in de hals van [benadeelde] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en heeft het hof verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verklaring van de verdachte, dat hij door de aangever [benadeelde] is aangevallen met een mes waarna hij zich daartegen heeft verdedigd, is voldoende aannemelijk geworden. Hierdoor is sprake geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanval van de aangever op de verdachte, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Mocht het hof van oordeel zijn dat geen sprake meer was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de aangever jegens de verdachte, dan komt hem een beroep toe op noodweerexces omdat hij weliswaar de grenzen van zijn noodzakelijke verdediging heeft overschreven, maar zijn gedraging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, welke is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces van de verdediging niet kan slagen. Het door de verdachte geschetste scenario is op cruciale onderdelen, te weten de vermeende aanval door de aangever waardoor de verdachte hem met een mes in zijn hals heeft gesneden en de hevige gemoedsbeweging door de daaraan voorafgaande aanval, niet aannemelijk geworden. Indien het hof het door de verdachte geschetste scenario volgt, komt de verdachte volgens de advocaat-generaal geen beroep toe op noodweerexces, omdat het snijden door de verdachte in de hals van de aangever geen onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding.
Overweging van het hof
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn basepijp op verzoek van de aangever aan hem had uitgeleend, maar hij die pijp na herhaaldelijke verzoeken niet van hem terugkreeg. De aangever zou zich naar hem hebben omgedraaid, een klap tegen zijn hoofd hebben gegeven en met een mes in zijn hand een stekende beweging hebben gemaakt in de richting van de maag van de verdachte. De verdachte zou bang zijn geweest omdat de aangever erg groot was en zou het mes van hem hebben afgepakt, waarna hij in het wilde weg met het mes zou hebben gezwaaid. Tijdens dat zwaaien met het mes zou de verdachte in de hals van de aangever hebben gesneden. Vervolgens zou de verdachte het mes in water hebben gegooid en zijn weggerend, om later die dag weer terug te keren naar het Vondelpark, waar hij naar eigen zeggen verder is gegaan met het drinken van blikjes bier.
De aangever kan zich niets herinneren van het voorval.
Feitenvaststelling hof
Op 15 mei 2021 heeft in bosjes in het Vondelpark in Amsterdam een ruzie plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever met betrekking tot een basepijp.
Getuige [getuige 1], die zich ten tijde van het incident slapend in de bosjes bevond, werd wakker van een ruzie tussen de verdachte en de aangever. Hij hoorde een voor hem bekende stem, te weten die van ‘[verdachte]’ (het hof begrijpt: de verdachte) het volgende tegen een andere persoon zeggen: “Jij mij pijpen, jij mij pijpen”. Hierna was het stil en kort daarna hoorde [getuige 1] sirenes, waarna hij de bosjes uit kwam en zag dat de aangever was gesneden. Op de plaats delict troffen verbalisanten een papiertje aan met daarin een filter van een basepijp, met daarop bloeddruppels.
Enkele uren na het incident heeft (naar het hof begrijpt) de verdachte in het Vondelpark getuige [getuige 2] aangesproken, tegen wie hij in een ‘jolige stemming’ vertelde dat hij zojuist iemand had neergestoken en hij zelfs dacht dat hij hem had vermoord. De verdachte kwam op [getuige 2] erg dronken over en vertelde hem desgevraagd dat hij dit had gedaan omdat de man zijn spullen had gestolen. Daarbij deed de verdachte voor hoe hij dat had gedaan en hij ‘deed iets bij zijn nek’, aldus de getuige.
Getuige [getuige 3], die zich op voornoemd moment met [getuige 2] in het Vondelpark bevond, heeft (naar het hof begrijpt) de verdachte horen zeggen dat hij iemand zou hebben neergestoken, dat hij iemand in diens nek had gestoken, hetgeen te maken zou hebben met een ruzie waarbij iemand iets had proberen te stelen van hem. De verdachte maakte met zijn hand, alsof hij een mes vast had, een gebaar langs de hals van [getuige 3] in diagonale richting.
Gevolgtrekkingen hof
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de door en namens de verdachte geschetste feitelijke toedracht, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen door de verdediging is aangevoerd en gelet op het verhandelde ter terechtzitting, aannemelijk is geworden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Het hof volgt de verdediging dan ook niet in het scenario dat voorafgaand aan het toebrengen van het letsel aan de aangever door de verdachte een onmiddellijk wederrechtelijke aanval van de zijde van de aangever jegens de verdachte heeft plaatsgevonden. In dit verband neemt het hof het volgende in aanmerking:
- -
niet is gebleken dat de verdachte enig zichtbaar letsel heeft opgelopen naar aanleiding van de ruzie tussen hem en de aangever om de basepijp;
- -
de verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot het steekincident en hetgeen die dag is voorgevallen. Zo heeft de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij met het mes richting de buik van de aangever had gestoken, maar dacht hem niet te hebben geraakt en niet meer wist wat hij met het mes had gedaan, en dacht dat hij het mes had laten vallen. In eerste aanleg bij de rechtbank heeft de verdachte echter verklaard dat hij met het mes heeft gezwaaid, de aangever daarmee een paar keer in zijn nek heeft gesneden en dat hij daarna is weggerend en het mes in het water heeft gegooid. Ook heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij de basepijp – na de aangever te hebben neergestoken – eerst nog heeft opgepakt voordat hij wegrende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij de basepijp heeft teruggepakt voordat hij is weggerend. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij na het incident, na terugkeer in het Vondelpark, niemand heeft aangesproken. Op de vraag of hij getuigen [getuige 2] en [getuige 3] heeft gesproken antwoordde de verdachte dan ook ontkennend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte echter verklaard dat hij zich wel degelijk kan herinneren dat hij beide getuigen in het Vondelpark heeft gesproken. De verklaringen van de verdachte bevatten op belangrijke onderdelen dan ook tegenstrijdigheden, hetgeen de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van diens verklaringen niet ten goede komt;
- -
tegen getuigen [getuige 2] en [getuige 3] heeft de verdachte niet gesproken over enige vorm van “zelfverdediging” of over een aanval jegens hem van de zijde van degene met wie hij ruzie had. Het hof is van oordeel dat, indien de verdachte zich daadwerkelijk tegen de aangever had moeten verdedigen en door hem was aangevallen met een mes, het in de rede had gelegen dat hij dit ook zou hebben gezegd tegen [getuige 2] en [getuige 3] op het moment dat hij tegen hen zei dat hij iemand had neergestoken en zelfs dacht diegene te hebben vermoord;
- -
hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het steekincident in paniek was, heeft hij, nadat hij de aangever in zijn hals had gesneden, eerst de basepijp opgepakt om die met zich mee te nemen. Bovendien is de verdachte binnen twee uren nadat het incident in het Vondelpark had plaatsgevonden daar teruggekeerd en is daar verder gegaan met het drinken van bier, alsof kort daarvoor niets was gebeurd. Het hof acht voormelde gedragingen van de verdachte niet goed te rijmen met het door hem geschetste scenario waarbij hij zou zijn aangevallen met een mes en doodsangsten had uitgestaan, terwijl voormelde gedragingen wel goed passen bij de situatie waarin de verdachte niet eerst door de aangever met een mes is aangevallen, van doodsangsten aan verdachtes zijde geen sprake was, en hij de aangever heeft neergestoken louter omdat aangever de basepijp niet op verdachtes verzoek aan hem teruggaf.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat hetgeen door de verdachte is aangevoerd, te weten dat een aanval jegens hem van de zijde van de aangever heeft plaatsgevonden, niet geloofwaardig is. Het dossier en het verhandelde ter zitting bieden daarvoor geen aanknopingspunten. De betreffende onderdelen van de verklaring van de verdachte worden dan ook door het hof ter zijde geschoven. Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Evenmin is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.
Kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om, indien het hof het beroep op noodweer(exces) niet honoreert, bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte door het slachtoffer is aangevallen met een mes. Ook heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in de vorm van zijn justitiële documentatie en de inhoud van de hem betreffende rapportages.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde]. De verdachte en het slachtoffer zijn in een ruzie verwikkeld geraakt, waarbij de verdachte met een mes in de hals van het slachtoffer heeft gesneden. Door zo te handelen heeft de verdachte de kans voor lief genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het slachtoffer heeft door voornoemd handelen van de verdachte ernstig letsel opgelopen. Twee grote halsaderen zijn geraakt, er was sprake van een snee doorlopend in de schildklier, van een beschadiging van het kraakbeen van het strottenhoofd en daardoor eveneens van loszittende stembanden. Het slachtoffer is direct aan zijn hals geopereerd en is daarna een tijd in kunstmatig coma gehouden om de wond te laten herstellen. Door het handelen van de verdachte is de aangever ernstig in zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het slachtoffer kampt tot op de dag van vandaag met lichamelijke en psychische klachten. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de gemachtigde van benadeelde partij [benadeelde] kenbaar gemaakt dat zijn stem nooit meer wordt zoals deze was voor het incident.
Dergelijke feiten vallen, ook in de vorm van een poging, onder de ernstigste delicten in het Wetboek van Strafrecht en brengen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Het hof heeft vastgesteld dat er geen oriëntatiepunten voor straftoemeting zijn ter zake van (een poging tot) doodslag. Het hof heeft daarom acht geslagen op wat rechters in Nederland in vergelijkbare zaken hebben opgelegd. Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de in eerste aanleg aan de verdachte opgelegde straf in beginsel onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en dat een hogere straf passend is.
Het hof heeft ook gekeken naar een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een geweldsdelict. Dit feit heeft echter een geruime tijd geleden plaatsgevonden, waardoor de verdachte door het hof zal worden beschouwd als een first offender.
Voorts heeft het hof acht geslagen op hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en hetgeen daaromtrent overigens is gebleken uit de over de verdachte opgemaakte rapportages. Het hof zal in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn persoonlijke omstandigheden en ziet daarin dan ook reden om af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een gaas voor crackpijp, dat aan de verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijf, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.368,56, bestaande uit € 2.868,56 aan materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding, kosten van hulp door derden, medische kosten en reiskosten) en € 12.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.528,56, bestaande uit € 1.028,56 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is zowel schriftelijk als – ter terechtzitting – mondeling onderbouwd door zijn gemachtigde mr. Degenaar-Kuijpers.
De advocaat-generaal heeft kenbaar gemaakt dat zij de overwegingen van de rechtbank volgt en geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 13.528,56, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de het gevorderde bedrag aan hulp door derden dient te worden afgewezen, omdat het slachtoffer deze kosten volgens de raadsman ook zou hebben gemaakt als hij niet bij zijn broer had verbleven. Ook heeft de raadsman bepleit dat de gevorderde 10% verhoging ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De gevorderde posten ziekenhuisdaggeldvergoeding, vergoeding van medische kosten en reiskosten betreffen rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komen. De verdediging heeft deze schadeposten niet betwist. Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten voldoende zijn onderbouwd en in dit kader redelijk zijn. Deze kosten zijn dan ook toewijsbaar.
De schadepost hulp door derden betreft kosten die de broer van de benadeelde partij heeft gemaakt voor de hulp en ondersteuning die hij de benadeelde partij heeft geboden ten behoeve van zijn herstel vanaf het moment dat de benadeelde partij bij hem is komen wonen na diens ontslag uit het ziekenhuis. Het hof acht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij na ontslag uit het ziekenhuis niet zelfstandig kon wonen en dat hulp in de huishouding door een derde geboden was. De kosten die de broer van de benadeelde partij heeft gemaakt door de benadeelde partij vervolgens in huis te nemen en te helpen bij het herstel komen dan ook als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal bij het bepalen van de omvang van deze schade aansluiting zoeken bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp 2022 van de Letselschaderaad en uitgaan van een normbedrag voor zware beperkingen van € 147,00 voor een alleenstaande per week gedurende drie maanden, dus € 1.911,00. Dit bedrag is hoger dan het gevorderde bedrag van € 1.840,00, zodat het gevorderde bedrag voor toewijzing vatbaar is.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat ook (een deel van) de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt en wel tot een bedrag van € 11.364,00. Uit de overgelegde stukken en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte nog altijd grote nadelige lichamelijke en psychische gevolgen heeft voor de benadeelde partij. Het hof ziet geen aanleiding om dit bedrag met 10% te verhogen.
Gelet op dit alles zal een bedrag van in totaal € 14.232,56 worden toegewezen.
Voor hetgeen overigens is gevorderd is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Gaas.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 14.232,56 (veertienduizend tweehonderdtweeëndertig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.868,56 (tweeduizend achthonderdenachtenzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 11.364,00 (elfduizend driehonderdvierenzestig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.232,56 (veertienduizend tweehonderdtweeëndertig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.868,56 (tweeduizend achthonderdenachtenzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 11.364,00 (elfduizend driehonderdvierenzestig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 106 (honderdzes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. D. Abels en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 september 2022.