Rb. Gelderland, 14-12-2016, nr. 268463
ECLI:NL:RBGEL:2016:7041
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
14-12-2016
- Zaaknummer
268463
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:7041, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 14‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis. Heling. Civiele aansprakelijkheid van strafrechtelijk veroordeelde gewoonteopzetheler. Causaliteit: schade rechtstreeks gevolg van heling. Toerekening: diefstal en uitkering door verzekeraar voorzienbare gevolgen van heling.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/268463 / HA ZA 14-431 / 103 / 560
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING VERZEKERINGSBUREAU VOERTUIGCRIMINALITEIT,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,
tegen
1. de vennootschap onder firma [gedaagde] .,
gevestigd te [woonplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats1] ,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats1] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J.H. Siebelt te Best.
Eiseres wordt hierna VbV genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd en afzonderlijk de V.O.F., [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 22 oktober 2014;
- -
het verkort proces-verbaal van comparitie van partijen van 3 februari 2015;
- -
de conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis;
- -
de conclusie van dupliek;
- -
het verkort proces-verbaal van de zitting voor het houden van pleidooien op 8 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde sub 2] houdt zich bezig met autosloperij, vanaf 12 juni 1986 in de vorm van een eenmanszaak, vanaf 1 januari 2012 samen met [gedaagde sub 3] . in [gedaagde] .
2.2.
VbV is in het leven geroepen door alle Nederlandse schadeverzekeraars om voertuig-, vaartuig-, werkmaterieel- en transportcriminaliteit te bestrijden.
2.3.
Uit een proces-verbaal van bevindingen (PL08-2013121224) van 21 januari 2014 van verbalisanten van het Team Verkeers Ongevallen Analyse, deel uitmakend van de Forensische Opsporing van de politie Oost-Nederland, wordt geciteerd:
1. Algemeen / samenvatting onderzoek
Wij (...), beiden brigadier van politie (...), hebben op woensdag, donderdag en vrijdag 4, 5 en 6 december 2013 geassisteerd bij een grootschalige zoeking in het [gedaagde] , gevestigd in het perceel [adres] . (...) Tesamen met een groot aantal andere voertuigdeskundigen (...) uit andere politie-eenheden hebben wij een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit en de herkomst van een uitermate grote hoeveelheid voertuigen en onderdelen van voertuigen. (...)
(...)
1.2.
Toegepaste werkwijze onderzoek
Gezien de uitermate grote hoeveelheid aangetroffen voertuigonderdelen is de grote hal in secties verdeeld, genummerd 1 t/m 7. Met name in de secties 3, 4, 5 en 6 werden de meeste voertuigonderdelen aangetroffen. (...)
Ook op het buitenterrein lag een zeer grote hoeveelheid voertuigdelen en in stukken geslepen carrosserieën van voertuigen. Het buitenterrein werd verdeeld in de secties A, B, C en D. (...) Op de sectie D stond ondermeer een grote container, waarin ook veel van diefstal afkomstige voertuigdelen werden aangetroffen.
Op de sectie B werden circa 175 in delen geslepen carrosserieën aangetroffen. Wij zagen, dat de voertuigidentificatienummers (nader te noemen VIN) in een groot gedeelte van deze voertuigdelen waren verminkt of geheel waren weggeslepen. Ook op de sectie C werden circa 45 in delen geslepen carrosserieën aangetroffen. Wij zagen, dat het VIN in een groot gedeelte van deze voertuigdelen ook was verminkt of geheel was weggeslepen. In de sectie D bevond zich in genoemde container een geheel gestripte personenauto, waarvan het VIN ook was weggeslepen. Van vele aangetroffen voertuigdelen in alle secties kon de identiteit ondanks het weggeslepen en/of verminkte VIN worden vastgesteld, omdat wij nog andere unieke kenmerken aantroffen. Deze geïdentificeerde voertuigen worden in hoofdstuk 2 nader omschreven. Wij merken op, dat het vrijwel zeker is dat alle voertuigen, waarvan het VIN was verwijderd en die niet waren te identificeren, van diefstal afkomstig zijn.
(...)
Op een zeer groot aantal voertuigdelen troffen wij unieke kenmerken aan, die ter plaatse werden bevraagd bij het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit. Indien aan dat unieke kenmerk het bijbehorende VIN kon worden gekoppeld, werd direct tevens bevraagd of het bij dat VIN behorende voertuig van diefstal afkomstig was.
Bij een groot aantal aangetroffen unieke kenmerken bleek bij bevraging niet direct het bijbehorende VIN te vinden en dienden de noodzakelijke gegevens door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit te worden opgevraagd bij de autofabrikant.
Alle aangetroffen voertuigen en/of voertuigdelen, die na bevraging van diefstal afkomstig bleken te zijn, zijn in het hieronder staande hoofdstuk 2 vermeld.
(...)
Opmerking verbalisanten:
Wij, verbalisanten merken hierbij op, dat op de onderdelen aangetroffen unieke kenmerken in dit proces-verbaal niet nader zijn omschreven en wel om de volgende redenen. Buiten het van fabriekswege aangebrachte VIN worden in of aan een voertuig of onderdelen daarvan nog andere, voor inspectie geschikte kenmerken aangebracht. Dit betreffen onder andere productie- en/of opbouwplaatjes, die door de fabrikant, elk op de voor hen eigen wijze en plaats, worden aangebracht. Deze gegevens zijn niet voor de openbaarheid bestemd. Indien bevindingen betreffende de identiteitsvaststelling in een proces-verbaal worden vermeld, zou dit betekenen dat deze in de openbaarheid komen. Zie hiervoor de uitspraak van de Hoge Raad, d.d. 10 december 1985, nr. 78633.
1.3
Bijzonderheden [gedaagde]
Zoals eerder vermeld zagen wij, dat van zeer veel voertuigen en voertuigonderdelen en van in stukken geslepen carrosserieën de VIN’s waren verwijderd cq. onleesbaar waren gemaakt, kennelijk middels slijpen, boren en het wegkrassen van VIN-stickers. Ook waren unieke kenmerken op voertuigonderdelen kennelijk opzettelijk weggekrast. (...) Het bijzondere is gelegen in de volgende feiten:
a. Het wegslijpen, wegboren en verminken van VIN-stickers en andere unieke kenmerken op voertuigonderdelen is arbeidintensief en voor een legaal autodemontagebedrijf volkomen zinloos. Deze handelingen kunnen slechts bedoeld zijn om identificatie te voorkomen.
b. Het in stukken slijpen van carrosserieën is bij autodemontagebedrijven op zich niet ongebruikelijk. De uitgeslepen delen kunnen dan verkocht worden om schadevoertuigen te herstellen. Ons bleek, dat bij diverse in stukken geslepen carrosserieën er alleen plaatdelen waren uitgeslepen, waar het VIN behoorde te zijn aangebracht, kennelijk om identificatie te voorkomen. Andere voor schadeherstel geschikte delen van diezelfde carrosserie waren dan nog aanwezig.
c. Zeer veel carrosserieën van recente bouwjaren bleken geen of nauwelijks aanrijdingschade te vertonen. Bij legale autodemontagebedrijven zullen dergelijke, vaak kostbare voertuigen slechts gesloopt worden indien zij ten gevolge van een ernstige aanrijding en/of brand zodanig beschadigd zijn, dat het schadebedrag hoger is dan de dagwaarde.
2. Geïdentificeerde voertuigen die van diefstal afkomstig zijn
[volgt een opsomming van 53 voertuigen dan wel onderdelen daarvan, van twaalf merken, te weten Volvo (1), Porsche (2), Iveco (1), Mercedes (6), BMW (9), Volkswagen (16), Seat (4), Audi (9), Opel (2), Landrover (1), Mini (1), Skoda (1)]
2.4.
Bij brief van haar advocaat van 4 juli 2014 heeft VbV de V.O.F. aansprakelijk gesteld voor schade die VbV op dat moment had berekend op € 484.193,25, met de mededeling dat dit bedrag naar verwachting minimaal zal verdubbelen. In de brief staat dat in de bedrijfshal en op het bedrijfsterrein van de V.O.F. een zeer grote hoeveelheid gestolen auto-onderdelen is opgeslagen en dat de V.O.F. door haar onrechtmatig handelen de genoemde schade voor onder andere verzekeraars, leasebedrijven, verhuurbedrijven en/of particulieren heeft veroorzaakt.
2.5.
Met verlof van de voorzieningenrechter van 7 juli 2014 heeft VbV ten laste van [gedaagden] conservatoire derdenbeslagen gelegd onder Rabobank [plaats] U.A. en ABN AMRO Bank N.V. en conservatoir beslag gelegd op het industrieterrein aan het adres [adres] en op roerende zaken.
2.6.
Op enig moment zijn de bedrijfshal van [gedaagden] en de daar aanwezige auto-onderdelen en alle andere aangetroffen roerende zaken in strafvorderlijk beslag genomen. In beslag genomen voorwerpen zijn in bewaring gegeven aan VbV op grond van een bewaardersovereenkomst van 11 augustus 2014. Op dezelfde datum is VbV gemachtigd de goederen die zij in bewaring heeft gekregen te verkopen en de goederen waarvan het ongewenst is dat deze weer in het verkeer komen te vernietigen. De bewaardersovereenkomst is per 1 november 2014 verlengd tot 1 april 2015.
2.7.
[gedaagde sub 2] is op 26 augustus 2014 failliet verklaard met benoeming van mr. J.A. Mulder te Nijmegen tot curator.
2.8.
Uit een proces-verbaal van bevindingen (Proces-verbaalnummer 17258) van 22 januari 2015 van verbalisanten van het Team Opsporing van de Dienst Regionale Recherche Eenheid Oost-Nederland wordt geciteerd:
(...)
Betreft: Proces verbaal beantwoording vragen rechtbank Gelderland
(...)
Naar aanleiding van de regiezitting, de datum 17 september 2014, in zake de strafzaak contra:
- [gedaagde sub 2] ;
- [gedaagde] ;
- [betrokkene] ;
- [gedaagde sub 3] ;
besliste de rechtbank Gelderland een zo volledig beeld te willen krijgen over de verhouding tussen de legale handel in voertuigen en voertuigonderdelen van [gedaagde] en de door het openbaar ministerie gestelde illegale handel daarin.
(...)
Samenstellen voertuigen – onderdelen
Na inventarisatie van de aanwezige voertuigonderdelen bij [gedaagde] is de VbV overgegaan om te trachten aan de hand van het samenstellen van aanwezige voertuigonderdelen op basis van Merk-model-type-bouwjaar-motorisering-uitvoering, te komen tot mogelijk identificatie van een gestolen voertuig. Hieronder is een weergave hoe het samenstellen van een voertuig (Audi Q5) aan de hand van voertuigonderdelen heeft plaats gevonden.
Door EMN Forensic werden op het terrein van [gedaagde] een tweetal delen van een Audi, type Q5, kleur wit, bouwjaar 2013, aangetroffen (EMN 129). De delen van het voertuig konden niet worden geïdentificeerd omdat het unieke identificatienummer was weggeslepen. Door de afdeling VOA, forensisch opsporing, konden de aangetroffen portieren van een witte Audi Q5 worden geïdentificeerd als afkomstig van een Audi Q5, kenteken [kenteken] (voertuig 19), welke op 25 november 2013 te [plaats1] was gestolen. Dit voertuig had als bouwjaar 2013. Aangezien het voertuig mogelijk gesloopt was op het terrein van [gedaagde] , was de verwachting dat er meerdere onderdelen van dit voertuig aanwezig zouden zijn. Door de VbV werd aan de hand van de bij [gedaagde] geïnventariseerde voertuigonderdelen, getracht de onderdelen samen te stellen die vermoedelijk tot de gestolen Audi Q5 hadden toebehoord. Het samenstellen vond plaats op basis van Merk-model-type-bouwjaar-motorisering-uitvoering in combinatie met diefstal en schadedossiers. Hierbij werden 26 onderdelen aangetroffen, die toebehoorden aan een Audi Q5 met het bouwjaar 2013. Hieronder bevonden zich onder andere een viertal witte portieren, een witte achterklep en twee witte buitenspiegels. Een overzicht van de samenstelling van dit voertuig aan de hand van de voertuigonderdelen is als bijlage bijgevoegd.
Vorenstaande wijze van samenstellen van voertuigonderdelen heeft ertoe geleid dat er naast de 59 door de politie geïdentificeerde gestolen voertuigen nog eens 274 (naar verwachting) van diefstal afkomstige voertuigen zijn ontdekt. Het betreft 79 bevestigde diefstaldossiers, 104 voertuigen waarbij het VIN niet meer in de carrosserie aanwezig is en 91 als gestolen te boek staande voertuigen. Aan de hand van fabrieksgegevens worden de samenstellingen geverifieerd ter verkrijging van definitieve bevestiging.
Voorts zijn onderdelen van 128 voertuigen aangetroffen op welke geen diefstalsignalering staat.
2.9.
Bij onherroepelijk vonnis van 7 oktober 2015 heeft deze rechtbank [gedaagde sub 2] veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en hem voor de duur van acht jaar ontzet van het recht het beroep van autodemonteur uit te oefenen wegens onder meer het plegen van gewoonteheling (vanaf 1 januari 2009 tot 23 april 2011) en het medeplegen van gewoonteheling (vanaf 23 april 2011 tot en met 4 december 2011). De rechtbank heeft dat bewezen verklaard ten aanzien van 57 in het vonnis specifiek genoemde auto’s dan wel onderdelen daarvan en twee fietsen. Uit de overweging ten aanzien van straf en maatregel (bladzijde 34) wordt geciteerd:
Beoordeling door de rechtbank
(...)
Door jaren lang gestolen auto’s te demonteren en te handelen in gestolen auto-onderdelen heeft verdachte meegewerkt aan de instandhouding van een afzetmarkt voor autodieven. De maatschappelijke schade is zeer groot. Zelfs als de eigenaar van de gestolen auto tegen diefstal verzekerd is, wordt de schade vaak niet volledig vergoed. Daarnaast kost het de slachtoffers veel tijd en leidt het tot maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. Men heeft geen vervoer meer, moet aangifte doen bij de politie en de verzekeringsmaatschappij, vervangend vervoer regelen en een andere auto kopen. Ook leidt de schade tot hogere verzekeringspremies, premies die alle automobilisten gezamenlijk betalen. (...)
Beslag
Zoals hiervoor overwogen is, zijn legale en illegale vermogensbestanddelen van verdachte, zijn zoon en hun vennootschap onder firma vermengd en grotendeels afkomstig uit gewoonteheling en drugshandel. (...) Ten aanzien van de bedrijfsvoorraad en inventaris overweegt de rechtbank dat alle op bedrijfsterrein en in de bedrijfsgebouwen aan het [adres] aangetroffen auto-onderdelen, auto-accessoires en inventaris (te weten gereedschappen, materialen, machines, meubilair en computers en randapparatuur) worden verbeurdverklaard (...)
2.10.
Bij onherroepelijk vonnis van 7 oktober 2015 heeft deze rechtbank [gedaagde sub 3] . veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan tien voorwaardelijk wegens onder meer het medeplegen van gewoonteheling (vanaf 23 april 2011 tot en met 4 december 2013). De rechtbank heeft dat bewezen verklaard ten aanzien van 48 van de 62 in de tenlastelegging specifiek omschreven auto’s, dan wel onderdelen daarvan, waaronder een dubbel tenlastegelegde auto, en twee fietsen. Uit het vonnis wordt geciteerd:
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan [gedaagde sub 3] wordt verweten:
1. dat hij zich in de periode van 23 april 2011 tot en met 4 december 2013 samen met een ander dan wel alleen heeft schuldig gemaakt aan het al dan niet een gewoonte maken van opzetheling van auto’s en/of auto-onderdelen;
(...)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Heling
(...)
Beoordeling door de rechtbank
Het dossier [bevat] geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de onder 21, 22, 36, 40 en 55 tenlastegelegde auto’s door misdrijf zijn verkregen. Verdachte moet in zoverre worden vrijgesproken.
De voertuigen 6, 7, 32, 41, 43, 46, 57 en 59 zijn gestolen in de periode voor 23 april 2011. Hoewel de voertuigen (deels) nog op het terrein aanwezig waren in de tenlastegelegde periode, zal de rechtbank verdachte ook van deze voertuigen vrijspreken.
(...)
Op grond van al het voorgaande acht zij bewezen dat [gedaagde sub 3] in de periode van 23 april 2011 samen met zijn vader [gedaagde sub 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoonte maken van opzetheling.
(...)
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
(...)
Beoordeling door de rechtbank
(...)
Door te gaan werken in en de leiding op zich te nemen van een bedrijf waarin gestolen auto’s werden gedemonteerd en gestolen auto-onderdelen werden verhandeld, heeft verdachte meegewerkt aan de instandhouding van een afzetmarkt voor autodieven. De maatschappelijke schade is zeer groot. Zelfs als de eigenaar van de gestolen auto tegen diefstal verzekerd is, wordt de schade vaak niet volledig vergoed. Daarnaast kost het de slachtoffers veel tijd en leidt het tot maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De schade leidt ook tot hogere verzekeringspremies, premies die alle automobilisten gezamenlijk betalen. (...)
Beslag
(...)
De rechtbank zal in de strafzaak tegen verdachte de vordering tot verbeurdverklaring van (...) de gehele bedrijfsvoorraad en inventaris afwijzen, nu deze zaken in beslag zijn genomen onder de medeverdachte en in de strafzaak tegen hem verbeurd zijn verklaard.
(...)
2.11.
Bij onherroepelijk vonnis van 7 oktober 2015 heeft deze rechtbank bewezen verklaard dat de V.O.F. het strafbare feit ‘gewoontewitwassen’ heeft gepleegd. De rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat de V.O.F.:
(...) in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 december 2013 (...) de bedrijfsvoorraad, bestaande [uit] een groot aantal auto’s en/of onderdelen van auto’s en/of autodelen, vermeld op bijgaande lijst (pagina 712 tot en met 750 van het proces-verbaal) (...) [heeft] verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
3. De vordering
3.1.
VbV vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan haar van:
I door bij haar aangesloten verzekeringsmaatschappijen aan eigenaren van de gestolen tegen diefstal verzekerde voertuigen uitgekeerde bedragen van in totaal € 2.984.571,00,
II de schade geleden door de eigenaren van WA verzekerde gestolen voertuigen van in totaal € 1.665.618,00,
III kosten van gelegde conservatoire (derden)beslagen van € 877,33,
IV buitengerechtelijke kosten van € 368.926,14,
V alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
VI de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met rente.
3.2.
VbV legt het volgende aan de vorderingen onder I en II ten grondslag. Bij [gedaagden] zijn gestolen auto’s en auto-onderdelen aangetroffen. Deze zijn door [gedaagden] geheeld. De strafrechter heeft bewezen verklaard dat de V.O.F. schuldig is aan gewoontewitwassen en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . veroordeeld voor gewoonteopzetheling. Aldus heeft [gedaagden] onrechtmatig gehandeld jegens de rechtmatige eigenaren, als gevolg waarvan zij schade hebben geleden. De verzekeraars hebben die schade aan hen vergoed en zijn uit hoofde van artikel 7:962 BW gesubrogeerd in hun rechten jegens [gedaagden] . VbV is gemachtigd om voor benadeelden in deze kwestie op te treden doordat zij gestolen of verduisterde voertuigen hebben laten inschrijven in het VAR (Vermiste Auto Register) dan wel doordat zij VbV uitdrukkelijk hebben gemachtigd.
3.3.
De door VbV gevorderde schade bestaat uit drie posten, te weten de door de diverse verzekeraars uitgekeerde verzekeringspenningen ter zake van 141 al dan niet gedemonteerde voertuigen (vordering onder I, corresponderend met de als productie 18 bij repliek overgelegde lijst deel 1), de dagwaarde van 62 al dan niet gedemonteerde voertuigen die alleen WA-verzekerd waren (vordering onder II, corresponderend met de als productie 19 bij repliek overgelegde lijst deel 2) en redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (vordering onder IV). VbV heeft als productie 20 een lijst deel 3 (buitenlandse auto’s) overgelegd, maar zij vordert ter zake daarvan geen schadevergoeding (repliek 21).
4. De beoordeling
4.1.
In het verkort proces-verbaal van de comparitie van partijen van 3 februari 2015 is opgenomen dat het proces tegen [gedaagde sub 2] ondanks zijn faillietverklaring op 26 augustus 2014 kan worden voortgezet omdat VbV geen schorsing heeft gevraagd om de curator in het geding te roepen en de advocaat van [gedaagden] bovendien heeft bevestigd dat de curator niet voornemens is de procedure over te nemen. Omdat de vordering voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, had het geding echter op de voet van artikel 29 Fw moeten worden geschorst. De rechtbank schorst het geding voor zover het ziet op de vordering tegen [gedaagde sub 2] hierbij alsnog.
4.2.
VbV stelt bij dagvaarding dat zij door inschrijving van het gestolen of verduisterde voertuig in het VAR is gemachtigd om het ingeschreven voertuig terug te vinden en terug te bezorgen. Voorts brengt zij als productie 5 bij dagvaarding elf machtigingen van verzekeringsmaatschappijen in het geding. [gedaagden] brengt daar bij dupliek (39 tot en met 41) tegen in dat VbV ook schadevergoeding vordert namens verzekeringsmaatschappijen die haar niet hebben gemachtigd. Hij betwist de bevoegdheid van VbV daartoe. VbV legt daarop ten behoeve van het pleidooi nog 35 machtigingen van verzekeringsmaatschappijen over. Bovendien brengt VbV als productie 35 een overzicht in het geding waarop van 140 auto’s staat vermeld wie de verzekeraar is en door wie zij (VbV) is gemachtigd.
4.3.
Hierover wordt als volgt geoordeeld. Het overzicht met machtigingen sluit aan op de lijst waarop de totale schade van de verzekeraars is opgenomen (post I; productie 18 bij repliek). [gedaagden] heeft de op dat overzicht vermelde machtigingen niet betwist. In deze procedure staat daarmee vast dat VbV door de verzekeraars is gemachtigd om schadevergoeding te vorderen ter zake van die auto’s.
4.4.
Bij zeven auto’s op het overzicht (1, 30, 41, 63, 84, 123 en 139) staat echter vermeld: ‘Machtiging o.b.v. VAR’. Ter zake daarvan betoogt VbV dat zij gemachtigd is op basis van twee aanwijzingen van de minister bij beschikkingen van 28 juni 2006 (HDJZ/AWW/2006-890) en 4 juli 2006 (HDJZ/AWW/2006-888) en het ‘Convenant versneld plaatsen diefstalsignaal’ (Stcrt. 2015, 16050), in het bijzonder artikel 1 onder h en n en artikel 5 daarvan. Uit die documenten leidt de rechtbank wel af dat VbV is ingesteld ten behoeve van het bestrijden van voertuigcriminaliteit, dat zij is belast met het behartigen van de belangen van benadeelden en dat zij als zodanig door de overheid is erkend, maar niet dat zij aan de enkele inschrijving van een voertuig in het VAR de machtiging kan ontlenen of anderszins gemachtigd is namens de benadeelden schadevergoeding te vorderen ter zake van de diefstal van dat ingeschreven voertuig. De conclusie is dat VbV niet-ontvankelijk is in haar vorderingen voor zover zij zien op de zeven auto’s waarvoor een uitdrukkelijke machtiging ontbreekt.
4.5.
Ten aanzien van auto’s die niet tegen diefstal zijn verzekerd maar uitsluitend voor wettelijke aansprakelijkheid (post II, productie 19 bij repliek) leidt dit tot het volgende oordeel. VbV kan aan de inschrijving in het VAR van een gestolen auto geen machtiging van de desbetreffende eigenaren ontlenen schadevergoeding te vorderen, zoals hiervoor geoordeeld. Een andere grondslag voor de bevoegdheid van VbV om die vordering in te stellen voor deze categorie is niet gesteld. De conclusie is dat VbV ook niet-ontvankelijk is in haar vorderingen voor zover zij zien op post II.
4.6.
VbV stelt (repliek 18) dat zij met de politie en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit onderzoek heeft gedaan naar de bij [gedaagde sub 3] . aangetroffen complete voertuigen, onderdelen en carrosserieën, en dat dit heeft geresulteerd in een lijst met 227 samengestelde voertuigen, met andere woorden tot een lijst van 227 auto’s die zijn samengesteld uit aangetroffen onderdelen. Van deze 227 auto’s hebben er 24 een buitenlands kenteken. De vordering ziet niet op auto’s met een buitenlands kenteken, zoals hiervoor overwogen. De overige 203 auto’s zijn opgenomen in de lijst ‘Nederlandse samenstellingen’ (productie 21 bij repliek). Deze auto’s zijn allemaal opgenomen in het VAR. Van deze 203 auto’s waren er 141 verzekerd tegen diefstal en 62 alleen tegen wettelijke aansprakelijkheid. Ter zake van deze laatste categorie wordt VbV niet-ontvankelijk verklaard, zoals hiervoor overwogen. De 141 tegen diefstal verzekerde auto’s staan vermeld op de lijst deel 1 (productie 18 bij repliek).
4.7.
[gedaagde sub 3] . legt zich neer bij het strafvonnis dat op 7 oktober 2015 tegen hem is gewezen. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. [gedaagde sub 3] . erkent dat er sprake is geweest van onrechtmatige gedragingen binnen de onderneming. Wel wijst hij erop (dupliek 11) dat de strafrechter het ten laste gelegde niet bewezen heeft verklaard ten aanzien van (volgens hem) twaalf auto’s. Op grond van dit standpunt en artikel 161 Rv staat in deze procedure dus vast dat [gedaagde sub 3] . met opzet 47 auto’s dan wel onderdelen ervan heeft geheeld, namelijk de 62 in het strafvonnis genoemde (nr. 63 gaat over fietsen) verminderd met veertien (behalve de twaalf door [gedaagden] genoemde ook nrs. 7 en 43) en verminderd met één vanwege een dubbeltelling (nrs. 8 en 42). Van de 47 auto’s voor heling waarvan [gedaagde sub 3] . aldus strafrechtelijk is veroordeeld, staan er 26 op de lijst deel 1, waar de vordering van VbV op ziet. Het staat daarmee vast dat [gedaagde sub 3] . schuldig is aan heling van deze 26 auto’s en/of onderdelen daarvan.
4.8.
In verband met de auto’s ter zake waarvan de strafrechter [gedaagde sub 3] . niet heeft veroordeeld, geldt het volgende. Ter toelichting op de werkwijze bij het opstellen van de samenstellingslijst wijst VbV op het proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2015, opgemaakt door de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Oost-Nederland (productie 16 bij repliek). In dat proces-verbaal wordt bij wijze van voorbeeld een witte Audi Q5 genoemd met bouwjaar 2013 en kenteken [kenteken] (bladzijde 4). Daar wordt vermeld dat de afdeling VOA, forensische opsporing, twee bij [gedaagden] aangetroffen deuren heeft kunnen identificeren als afkomstig van die specifieke Audi, en dat vervolgens 26 onderdelen bij [gedaagden] zijn aangetroffen die afkomstig zijn van een Audi Q5 met bouwjaar 2013. Hoe de identificatie van de twee deuren heeft plaatsgevonden, wordt daar niet toegelicht. [gedaagden] heeft in dit verband bij gelegenheid van het pleidooi (pleitnota 9) aangevoerd dat aangetroffen onderdelen ‘niet 100% waterdicht te herleiden zijn naar die ene specifieke auto’. Het ligt, gezien dit verweer, op de weg van VbV ten eerste om van de auto’s ter zake waarvan zij schadevergoeding vordert duidelijk te maken welke compleet bij [gedaagden] zijn aangetroffen en welke zijn samengesteld, en voor elke auto van de laatste categorie nader toe te lichten hoe het verband is gelegd tussen bij [gedaagden] aangetroffen onderdelen (in het voorbeeld twee deuren) en specifieke gestolen auto’s als vermeld op lijst deel 1 (in het voorbeeld de Audi Q5 met kenteken [kenteken] ). Voor zover VbV schadevergoeding vordert ter zake van heling van auto’s die zijn samengesteld op de hiervoor bedoelde wijze, zal haar vordering in elk geval worden afgewezen voor zover zij dat verband niet aantoont. Hetgeen in het vervolg van dit vonnis wordt overwogen geldt voor de auto’s in verband waarmee [gedaagde sub 3] . strafrechtelijk is veroordeeld en voor de overige auto’s slechts voor zover deze in het geheel bij [gedaagden] zijn aangetroffen of VbV voornoemd verband aantoont.
4.9.
Ten aanzien van de 115 auto’s (141 -/- 26) op lijst deel 1 waar de veroordeling in het strafvonnis voor heling niet op ziet, betoogt [gedaagde sub 3] . dat ook als komt vast te staan dat bij het garagebedrijf aangetroffen onderdelen daarvan afkomstig zijn, daarvan niet is aangetoond dat hij deze auto’s of onderdelen daarvan heeft geheeld (dupliek 26, weliswaar onder ‘schade’). Daarover wordt als volgt overwogen. Op grond van het strafvonnis staat in deze procedure vast dat [gedaagde sub 3] . zich schuldig heeft gemaakt aan het maken van een gewoonte van opzetheling ter zake van 47 auto’s en/of onderdelen daarvan in de periode van 23 april 2011 tot en met 4 december 2013. [gedaagde sub 3] . heeft niet betwist dat de auto’s op lijst deel 1 als gestolen stonden geregistreerd. Voorts ontbreekt een deugdelijke voorraadadministratie van de autosloperij waar [gedaagde sub 3] . werkzaam was (al dan niet als vennoot). Weliswaar heeft [gedaagden] bij antwoord een stapel inkoopfacturen uit 2013 in het geding gebracht (productie 2) waarop naar zijn stelling gebruikelijke inkoopprijzen staan vermeld, maar hij heeft daarbij gesteld dat het ‘in bedrijfseconomische en praktische zin onmogelijk [is] per inkoop exact te administreren welk onderdeel exact op welk moment is ingekocht’. Hij heeft niet aan de hand van deze inkoopfacturen de heling van bepaalde voertuigen concreet betwist maar zich beperkt tot de opmerking ‘dat de merken Mercedes en BMW relatief vaak in de aankoopnota’s voorkomen, hetgeen overeenkomt met de lijst van productie 4 bij de dagvaarding’. Bij repliek heeft hij volstaan met het verweer dat het strafvonnis geen grond geeft aan te nemen dat hij ook andere auto’s en/of onderdelen daarvan heeft geheeld. Aldus heeft [gedaagde sub 3] . de vordering, ook voor zover deze ziet op de auto’s op lijst deel 1 die niet in het strafvonnis worden genoemd, onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat leidt tot het oordeel (op grond van artikel 149 lid 1 Rv) dat in deze procedure vaststaat dat [gedaagde sub 3] . zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van alle auto’s op lijst deel 1, dus niet alleen van de auto’s in verband waarmee hij is veroordeeld en de auto’s in verband waarmee hij niet is veroordeeld maar die uitdrukkelijk in het strafvonnis zijn vermeld, maar ook van de auto’s die daarin niet zijn vermeld, en/of onderdelen daarvan, althans voor zover deze in het geheel bij [gedaagden] zijn aangetroffen of VbV het in 4.8. genoemde verband tussen die auto’s en de bij [gedaagden] aangetroffen onderdelen aantoont.
4.10.
[gedaagde sub 3] . stelt dat hij pas vennoot van de V.O.F. is geworden op 1 januari 2012 en betoogt op die grond dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die is ontstaan voorafgaande aan die datum. Hij wordt daarin niet gevolgd. Uit het enkele feit dat [gedaagde sub 3] . geen vennoot was voorafgaande aan die periode volgt niet dat hij zich toen niet schuldig heeft kunnen maken aan (gewoonte-)heling zoals de strafrechter bewezen heeft verklaard. Ook in de periode dat hij geen vennoot van de V.O.F. was, kan [gedaagde sub 3] . zich immers schuldig hebben gemaakt aan gewoonteheling in welk verband van belang is de niet door [gedaagde sub 3] . bestreden overweging van de strafrechter dat [gedaagde sub 3] . ook al vóór de oprichting van de VOF een belangrijke rol had in het bedrijf (strafvonnis bladzijde 20). De strafrechter heeft bewezen verklaard dat [gedaagde sub 3] . een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling in de pleegperiode van 23 april 2011 tot en met 4 december 2013. Van de 47 auto’s ter zake waarvan [gedaagde sub 3] . is veroordeeld, is bij vier een pleegdatum genoemd van vóór zijn toetreding tot de V.O.F. op 1 januari 2012 (10, 17, 27 en 28), terwijl bij twee geen pleegdatum is genoemd (19 en 20).
4.11.
Aldus wordt in deze procedure als vaststaand aangenomen dat [gedaagde sub 3] . zich schuldig heeft gemaakt aan heling van tenminste een deel van de voertuigen die zijn vermeld op de lijst deel 1 en/of onderdelen daarvan. Daarmee heeft [gedaagde sub 3] . jegens de eigenaren van die auto’s dan wel hun verzekeraars een onrechtmatige daad gepleegd die hem kan worden toegerekend. Hij is daarom gehouden de schade die deze eigenaren dan wel hun verzekeraars dientengevolge hebben geleden aan hen te vergoeden voor zover deze schade aan hem kan worden toegerekend.
4.12.
[gedaagde sub 3] . betwist het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de gevorderde schade. Hij doelt daarmee op het condicio sine qua non-verband van artikel 6:162 BW en betoogt dat de schade het gevolg is van de diefstallen en niet van de heling. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Opzetheling is strafbaar gesteld (artikel 416 Sr) om tegen te gaan dat iemand profiteert van het misdrijf van een ander en om tegen te gaan dat de onrechtmatige toestand voortduurt die als gevolg van dat misdrijf is ontstaan. Voor het maken van een gewoonte van het plegen van opzetheling (artikel 417 Sr) komt daar bij dat de pleger daarvan is te beschouwen als de ‘zedelijke auteur’ van het misdrijf, dat wil zeggen dat hij door zijn gewoonte te helen anderen ertoe kan aanzetten misdrijven te plegen. In het onderhavige geval heeft de opzetheling van [gedaagde sub 3] . het gevolg gehad dat hij heeft geprofiteerd van de diefstallen van anderen. Doordat [gedaagde sub 3] . van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt, heeft hij anderen bij voorbaat de gelegenheid gegeven auto’s die gestolen waren of zouden worden, dan wel onderdelen daarvan via hem te gelde te maken. De strafrechter heeft dit aldus geformuleerd dat [gedaagde sub 3] ., door te gaan werken in en de leiding op zich te nemen van een bedrijf waarin gestolen auto’s werden gedemonteerd en gestolen auto-onderdelen werden verhandeld, heeft meegewerkt aan de instandhouding van een afzetmarkt voor autodieven. De gewoonteopzetheling staat daarmee in zodanig nauw verband met de diefstallen van de auto’s waarvan onderdelen bij [gedaagden] zijn aangetroffen dat de schade behalve van die diefstallen ook rechtstreeks het gevolg is van de heling (vgl. de strafrechtarresten Hoge Raad 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985, NJ 1998,537; Hoge Raad 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6993, NBStraf 2002,107). Het handelen van [gedaagde sub 3] . houdt ook in dat hij telkens als aan hem een gestolen auto of onderdelen daarvan werden aangeboden, heeft verzuimd aangifte van de diefstal te doen. Door aldus te handelen heeft [gedaagde sub 3] . anderen ertoe aangezet auto’s te stelen en stelselmatig, ten aanzien van al de gestolen auto’s die hem werden aangeboden of waarvan hem onderdelen werden aangeboden, voorkomen dat de onrechtmatig toestand die daardoor ontstond, werd hersteld. [gedaagde sub 3] . heeft zijn verweer met betrekking tot het condicio sine qua non-verband niet toegespitst op afzonderlijke auto’s. Dat had wel op zijn weg gelegen, temeer daar hij als handelaar in gebruikte goederen gehouden is een inkoopregister bij te houden (artikel 437 Sr). Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de schade van de eigenaren van de auto ’s dan wel hun verzekeraars was uitgebleven als [gedaagde sub 3] . geen gewoonte had gemaakt van het plegen van opzetheling en de desbetreffende auto’s of onderdelen daarvan niet had geheeld. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat er causaal verband (condicio sine qua non-verband) bestaat tussen de onrechtmatige daad van [gedaagde sub 3] . bestaande uit het maken van een gewoonte van opzetheling en het ontstaan van schade voor eigenaren van de gestolen en geheelde auto’s dan wel hun verzekeraars.
4.13.
Daarmee komt de vraag aan de orde of de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, kan worden toegerekend aan [gedaagde sub 3] . als gevolg van de door hem gepleegde onrechtmatige daad (artikel 6:98 BW). [gedaagde sub 3] . betwist dat dit het geval is.
4.14.
Hierover wordt geoordeeld als volgt. De grondslag voor de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] . is gelegen in een onrechtmatige daad bestaande uit opzetheling en het daarvan een gewoonte maken. Ten aanzien daarvan treft [gedaagde sub 3] . een ernstig verwijt. Het was redelijkerwijs voor [gedaagde sub 3] . voorzienbaar dat deze onrechtmatige daad diefstal van auto’s in de hand zou werken en dat verzekeraars op grond van de diefstalverzekeringen gehouden zouden zijn vergoedingen te betalen aan de eigenaren van de gestolen en tegen diefstal verzekerde auto’s. Op grond daarvan rekent de rechtbank de schade bestaande uit uitgekeerde verzekeringspenningen in beginsel aan [gedaagde sub 3] . toe.
4.15.
[gedaagde sub 3] . voert verweer tegen de vordering tot schadevergoeding voor zover die betrekking heeft op de Landrover met kenteken [kenteken1] dan wel [kenteken2] . Omdat op de lijst deel 1 geen Landrover voorkomt met een van beide kentekens (wel op lijst deel 2, met kenteken [kenteken2] ), behoeft dat verweer geen bespreking.
4.16.
[gedaagde sub 3] . voert voorts verweer tegen de vordering tot schadevergoeding voor zover die betrekking heeft op uitkering van de nieuwwaarde in plaats van de dagwaarde van de Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken3] , de Opel Ampera met kenteken [kenteken4] en de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken5] . Ook deze auto’s staan niet op de lijst deel 1 maar op de lijst deel 2, zodat ook deze verweren geen bespreking behoeven.
4.17.
[gedaagde sub 3] . voert verder verweer tegen de vordering tot schadevergoeding voor zover die betrekking heeft op de Porsche met kenteken [kenteken6] (auto nr. 2 in het strafvonnis, nr. 8 op de lijst deel 1). Daartoe voert hij het volgende aan. De heer [naam3] , die aangifte heeft gedaan van de diefstal van deze auto, is volgens [gedaagde sub 3] . zelf voor die diefstal strafrechtelijk vervolgd. Hij concludeert dat aan [naam3] uitgekeerde schade door de verzekeringsmaatschappij in kwestie is teruggevorderd. VbV legt in reactie op dit verweer een e-mail van 7 juni 2016 over waarin [naam] , kennelijk werkzaam op de afdeling schadebehandeling van ABN -AMRO Verzekeringen, aan [naam1] , directeur van VbV, meedeelt dat een bedrag van € 44.648,25 is betaald aan [naam3] en dat dit bedrag niet is teruggevorderd .
4.18.
Hierover wordt geoordeeld als volgt. De rechtbank begrijpt het betoog van [gedaagde sub 3] . als een beroep op de schadebeperkingsplicht van VbV, althans van de verzekeraar van de Porsche (artikel 6:101 lid 1 BW). De standpunten die [gedaagde sub 3] . in dit verband inneemt, te weten dat de verzekeraar de verzekeringspenningen die zij aan [naam3] heeft betaald van hem terug kan vorderen omdat [naam3] is veroordeeld voor de diefstal van de Porsche, en dat de verzekeraar deze verzekeringspenningen inderdaad van [naam3] terug heeft gevorderd en ontvangen, zijn gebaseerd op veronderstellingen. Dat deze betwiste veronderstellingen juist zijn, staat in deze procedure niet vast, terwijl [gedaagde sub 3] . niet heeft aangeboden de juistheid ervan te bewijzen. Het beroep op de schadebeperkingsplicht wordt daarom verworpen. Dat het bedrag van € 44.648, 25 is betaald aan [naam3] kan evenwel niet zonder meer uit de overgelegde e-mails worden afgeleid. VbV zal daarom in de gelegenheid worden gesteld haar stelling met betrekking tot deze betaling toe te lichten.
4.19.
Ter zitting heeft [gedaagden] een e-mail van 7 juli 2016 van mr. G. van der Wende aan mr. Siebelt in het geding gebracht. Mr. Van der Wende staat een derde ([een derde persoon]) bij in een zaak die ook gaat over heling van auto’s dan wel onderdelen. In zijn e- mail meldt mr. Van der Wende dat hij ‘de lijst van [een derde persoon]’ heeft vergeleken met de lijsten in de onderhavige zaak en dat hem is gebleken dat een Mercedes ML 350 met kenteken [kenteken7] op beide lijsten voorkomt. [gedaagde sub 3] . betoogt, naar de rechtbank begrijpt, dat het bij deze auto vermelde bedrag van € 37.500,00 niet voor vergoeding in aanmerking komt als in verband met deze auto ook in een andere zaak schadevergoeding wordt toegewezen.
4.20.
Hierover wordt geoordeeld als volgt. Het enkele feit dat de genoemde Mercedes ook op een lijst in een zaak van de cliënt van mr. Van der Wende staat, geeft de rechtbank geen aanleiding om de vordering met betrekking tot dat voertuig af te wijzen. Het is immers niet uit te sluiten dat de cliënt van mr. Van der Wende en [gedaagde sub 3] . allebei, hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de diefstal van deze auto.
4.21.
[gedaagden] heeft bij antwoord (onder 16 ) nog betoogd dat hij al wordt gestraft door de destijds door hem verwachte en inderdaad uitgesproken verbeurdverklaring van gestolen auto’s of onderdelen die hij heeft ingekocht. Bij de vraag naar de civiele aansprakelijkheid van [gedaagden] voor de schade die het gevolg is van zijn onrechtmatige daad, speelt de verbeurdverklaring echter geen rol.
4.22.
De conclusie ten aanzien van [gedaagde sub 3] . is dat hij aansprakelijk is voor de schade die de verzekeraars waarvoor VbV optreedt hebben geleden doordat zij op grond van diefstalverzekeringen verzekeringspenningen hebben uitgekeerd aan de eigenaren van gestolen en door [gedaagde sub 3] . geheelde auto’s dan wel onderdelen ervan. [gedaagde sub 3] . betwist echter bij gebrek aan wetenschap dat de verzekeraars de gestelde uitkeringen volgens opgave op de lijst deel 1 hebben gedaan (dupliek 38) . Bewijs daarvan ontbreekt. Het ligt op de weg van VbV om haar stelling dat deze uitkeringen zijn gedaan toe te lichten, in het bijzonder door betalingsbewijzen in het geding te brengen. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. [gedaagde sub 3] . en de V.O.F. zullen een antwoordakte mogen nemen.
4.23.
VbV heeft de grondslag van haar vordering tegen de V.O.F. noch bij dagvaarding, noch ter comparitie, noch bij repliek afzonderlijk toegelicht. De V.O.F. wijst erop dat zij niet strafrechtelijk is veroordeeld voor heling en betoogt voorts dat er geen civielrechtelijk bewijs is op grond van artikel 161 Rv dat zij onrechtmatig heeft gehandeld met als gevolg schade voor eigenaren van gestolen auto’s dan wel hun verzekeraars. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft VbV erkend dat de V.O.F. niet strafrechtelijk is veroordeeld voor enige vorm van heling. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de V.O . F. wel is veroordeeld voor witwassen , maar dat is in haar ogen ‘een kwestie van hoe je strafrechtelijk handelingen kwalificeert’. Zij betoogt dat ook het witwassen een onrechtmatige daad is die voortvloeit uit het onrechtmatig handelen van de vennoten Nijs met betrekking tot de gestolen voertuigen (pleitnota onder 3, laatste alinea).
4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft VbV haar vordering voor zover deze is gericht tegen de V.O.F. onvoldoende toegelicht. VbV zal in de gelegenheid worden gesteld alsnog toe te lichten wat zij de V.O.F. precies verwijt en wat het verband is tussen de verweten gedraging en de schade waarvan VbV vergoeding vordert.
4.25.
De rechtbank wijst erop dat de akte van VbV beperkt zal moeten blijven tot hetgeen is vermeld in het dictum onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4. Hetzelfde geldt voor de antwoordakte die [gedaagde sub 3] . en de V.O.F. zullen mogen nemen.
4.26.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van de aktewisseling .
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
stelt VbV in de gelegenheid om van de auto’s ter zake waarvan zij schadevergoeding vordert en waarop de strafrechtelijke veroordeling voor heling niet ziet duidelijk te maken welke compleet bij [gedaagden] zijn aangetroffen en welke zijn samengesteld,
5.2.
stelt VbV in de gelegenheid voor elke auto van de laatste onder 5.1 genoemde categorie nader toe te lichten hoe het verband is gelegd tussen bij [gedaagden] aangetroffen onderdelen en specifieke op de lijst deel 1 vermelde gestolen auto’s,
5.3.
stelt VbV in de gelegenheid toe te lichten dat de door haar gestelde betalingen zoals vermeld op de lijst deel 1 (productie 18 bij repliek), waaronder die ter zake van de Porsche [kenteken6] , zijn verricht, in het bijzonder door betalingsbewijzen in het geding te brengen,
5.4.
stelt VbV in de gelegenheid haar vordering voor zover die is gericht tegen de V.O.F. toe te lichten,
5.5.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 11 januari 2017 voor akte aan de zijde van VbV,
5.6.
verstaat dat [gedaagde sub 3] . en de V.O.F. een antwoordakte zullen mogen nemen,
5.7.
houdt in afwachting van de aktewisseling alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.