Rb. Limburg, 08-11-2017, nr. C/03/240672 / JE RK 17-2111
ECLI:NL:RBLIM:2017:11225
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
08-11-2017
- Zaaknummer
C/03/240672 / JE RK 17-2111
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:11225, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 08‑11‑2017; (Proces-verbaal)
Uitspraak 08‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Verlenging van de ondertoezichtstelling. Hoewel niet alle belanghebbenden aanwezig waren, wat wel vereist is volgens artikel 30p Rv, toch mondeling uitspraak gedaan. Uit het oogpunt van volledigheid en rechtszekerheid in het proces-verbaal het procesverloop en de standpunten opgenomen.
Partij(en)
proces-verbaal
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/240672 / JE RK 17-2111
datum mondelinge uitspraak: 8 november 2017
Proces-verbaal van het behandelde ter terechtzitting met gesloten deuren van de rechtbank Limburg op 8 november 2017.
Tegenwoordig: mr. C. Drent, rechter;
drs. H.S.M. Eijkemans, griffier.
Behandeling van het verzoekschrift van:
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: ‘de GI’ (Gecertificeerde Instelling),
kantoorhoudend te Roermond,
betreffende
[de minderjarige] , geboren op [geboortedag minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: ‘ [de minderjarige] ’.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] , wonende te [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen: ‘de moeder’,
[de vader] , wonende te [woonplaats vader] ,
hierna te noemen: ‘de vader’, hierna tezamen met de moeder te noemen: ‘de ouders’.
1. Mondelinge uitspraak
1.1.
De rechtbank heeft de beschikking mondeling, direct aansluitend aan de mondelinge behandeling ter zitting, gegeven. Daarbij waren niet alle belanghebbenden aanwezig (de vader was er niet), terwijl artikel 30p lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dit voor het doen van mondelinge uitspraak wel vereist. De rechtbank heeft desondanks mondeling uitspraak gedaan, om twee redenen. In de eerste plaats in het belang van de tijdige voortzetting en voortgang van de kinderbeschermingsmaatregel. De lopende ondertoezichtstelling verloopt immers op 12 november 2017. In de tweede plaats vindt de rechtbank het in het belang van de minderjarige dat de moeder en de betrokken gezinsvoogdijwerker ter zitting door de kinderrechter direct en duidelijk worden geïnformeerd en dus ook zelf horen wat de beslissing is en om welke redenen deze wordt gegeven. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (verder te noemen: IVRK).
1.2.
Indien de rechtbank mondeling uitspraak doet, schrijven artikel 30p lid 3 en 5 Rv voor dat deze mondelinge uitspraak wordt vastgelegd in een in executoriale vorm gegoten proces-verbaal, dat binnen twee weken aan partijen dient te worden toegezonden. Nu dit proces-verbaal binnen uiterlijk twee weken na de mondelinge uitspraak aan partijen zal worden verstrekt, is de niet verschenen belanghebbende (de vader) niet onevenredig in zijn belangen bij een tijdige kennisname van de beslissing geschaad.
1.3.
Aangezien niet alle belanghebbenden bij de mondelinge uitspraak aanwezig waren overeenkomstig artikel 30p lid 1 Rv, acht de rechtbank het uit het oogpunt van volledigheid en rechtszekerheid gegeven om in het proces-verbaal het procesverloop en de zowel schriftelijk als mondeling ingenomen standpunten op te nemen.
2. Het procesverloop
2.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 12 september 2017, ingekomen bij de griffie op 18 september 2017.
2.2.
Op 8 november 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn de moeder en de heer [X] , vertegenwoordiger van de GI. Opgeroepen en niet verschenen is de vader.
3. De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[de minderjarige] staat onder toezicht sinds 12 november 2015. Bij beschikking van 2 november 2016 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] laatstelijk verlengd tot 12 november 2017.
4. Het verzoek
4.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI aan dat [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd wordt. De aanhoudende strijd tussen de ouders en de mate waarop zij met elkaar communiceren heeft directe consequenties voor [de minderjarige] . Ze is verwikkeld in een loyaliteitsconflict en wordt belast met de negatieve emoties, gedachten en gevoelens van de moeder over de vader. Hierdoor kan [de minderjarige] geen neutraal contact met de vader hebben. Daarnaast wordt ook de frequentie van dit contact bedreigd. Naar aanleiding van een incident in april 2017, waarbij er volgens de moeder sprake is geweest van door de vader geuit fysiek geweld in het bijzijn van [de minderjarige] , heeft [de minderjarige] tot en met juli 2017 geen contact gehad met de vader. Omdat de vader van augustus 2017 tot en met februari 2018 als medewerker van defensie is uitgezonden naar Mali heeft [de minderjarige] in deze periode eveneens geen contact met de vader. De GI maakt zich zorgen over de wijze van communiceren in deze periode en over hoe het contact tussen [de minderjarige] en de vader na de uitzending van de vader weer worden opgepakt.
4.3.
Ter zitting heeft de GI verder verklaard dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er gedurende de afwezigheid van de vader in ieder geval contact is tussen [de minderjarige] en het netwerk van de vader. Het zal daarbij aan [de minderjarige] duidelijk gemaakt moeten worden dat de vader momenteel niet in Nederland is, maar dat hij wel zal terugkomen. Momenteel is er een kleine opening gebleken bij de moeder, waarbij zij wil meewerken aan omgang van [de minderjarige] met de oma van vaderszijde. Omdat de communicatie tussen de ouders zo moeizaam verloopt, is door de GI de Kind Uit de Strijd-methode ingezet. Het doel is nu om tot een parallel ouderschap te komen, omdat gezamenlijk ouderschap geen optie lijkt te zijn. Om dit proces in goede banen te leiden acht de GI het noodzakelijk om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar.
5. Het standpunt van belanghebbenden
5.1.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het vertrouwen in de GI is verloren omdat er geen verbetering heeft plaatsgevonden in de communicatie tussen de ouders. Sterker nog, sinds de ouders met het gezamenlijk ouderlijk gezag belast zijn is de communicatie nog problematischer geworden. De moeder heeft al vaker bij de GI aangekaart dat de communicatie moet worden verbeterd. De Mutsaersstichting heeft daar een specifiek traject voor wat zij zouden kunnen volgen, maar daar willen de vader en de GI niet aan meewerken. De moeder staat niet achter het door de GI ingezette parallel-ouderschap omdat de ouders dan niet leren om met elkaar te communiceren. Gelet op de komende jaren waarbij [de minderjarige] naar school gaat en hieromtrent allerlei zaken gezamenlijk geregeld moeten worden is het echter wel nodig dat de ouders met elkaar kunnen praten. Zij is bereid zich hier voor in te zetten en hoopt dat de vader dit ook zal doen. De moeder is wel van mening dat de vader een goede vader is, maar dat hij zijn verantwoordelijkheid niet neemt door ook zelf niet naar [de minderjarige] te vragen en de alimentatie niet te betalen. Als de ondertoezichtstelling wordt verlengd dat zal de moeder daar honderd procent aan meewerken en ze zou graag zien dat de vader dat dan ook doet. Is er dan nog geen verbetering in de onderlinge communicatie, dan wil de moeder dat zij het éénhoofdig gezag over [de minderjarige] krijgt.
5.2.
De moeder heeft eveneens ter zitting aangegeven op dit moment wel open te staan voor omgang tussen [de minderjarige] en de oma vaderszijde, maar dat hier, gelet op hetgeen in het verleden allemaal is gezegd en geroddeld, wel nog een vertrouwenskwestie speelt. Daardoor vindt de moeder het wel moeilijk om [de minderjarige] aan de oma mee te geven.
5.3.
De vader is ter zitting niet verschenen en heeft aldaar zijn standpunt niet kenbaar gemaakt. Uit het verzoekschrift is gebleken dat de vader het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling.
6. De beoordeling
6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] op dit moment nog fors klem zit tussen de ouders. Ze wordt geconfronteerd met negatieve emoties, gedachten en gevoelens van de moeder over de vader en komt op die manier steeds verder in een loyaliteitsconflict terecht. Mede doordat de ouders er geen, of een zeer verstoorde communicatie op nahouden, heeft [de minderjarige] al enige tijd geen enkele omgang meer met de vader of met zijn netwerk gehad. Dit is een zorgelijke situatie waardoor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd. Eerdere pogingen om te komen tot constructieve communicatie hebben helaas tot niets geleid. De kinderrechter is van oordeel dat met behulp van de gezinsvoogd moet worden bekeken of het
parallel-ouderschap wel een kans van slagen heeft en dat partijen hiervoor ook de tijd moet worden gegund. Daarmee kan in ieder geval de basis worden gelegd om [de minderjarige] uit de onderlinge strijd van de ouders te houden. Pas als dat slaagt, dan kan bekeken worden of het zinvol is om ouderschapsreorganisatie (bij bijvoorbeeld de Mutsaersstichting) in te zetten. Ook is het belangrijk dat na terugkomst van de vader in Nederland wordt gewerkt om een stabiele relatie tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen. Gedurende zijn afwezigheid kan dit al met zijn netwerk worden ingezet.
6.2.
De kinderrechter is van oordeel dat uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van twaalf maanden.
7. De beslissing
De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 12 november 2018;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De beslissing is mondeling gegeven op 8 november 2017, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof's-Hertogenbosch | ||