Rb. Noord-Holland, 05-10-2020, nr. C/15/306309 / JU RK 20-1596
ECLI:NL:RBNHO:2020:8397
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
05-10-2020
- Zaaknummer
C/15/306309 / JU RK 20-1596
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:8397, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 05‑10‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 05‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Betreft weekenduithuisplaatsing De GI heeft verzocht een (gedeeltelijke) machtiging te verlenen om de kinderen uit huis te plaatsen gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder. De vader doet heel erg zijn best om de kinderen te verzorgen en op te voeden maar hij zit aan zijn grens voor wat betreft opvoedvaardigheden. De kinderen hebben vanwege hun eigen problematiek meer nodig voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling dan de vader kan bieden. De kinderrechter is van oordeel dat er extra ondersteuning nodig is in de vorm van een pleeggezin of een accommodatie jeugdhulpaanbieder, waar de kinderen in het weekend heen kunnen. De angst van de vader, dat weekendplaatsing de opmaat is naar een volledige uithuisplaatsing, lijkt hem te belemmeren neutraal te kijken naar het nut en de noodzaak van zo’n weekendplaatsing. Hoewel door ouders ontkend, heeft de GI aangegeven dat de kinderen juist positief staan tegenover een weekendplaatsing. De kinderrechter is va oordeel dat een gedeeltelijke uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Zoals ter zitting besproken moet de vader ook de gelegenheid hebben om in het weekend samen met de kinderen iets te doen. Dat kan niet als de kinderen elk weekend buitenshuis logeren. De kinderrechter zal het verzoek daarom gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat de kinderen in ieder geval tot 1 maart 2021, om het weekend naar een pleeggezin of een accommodatie jeugdhulpaanbieder gaan. Ook deze plaatsing dient opgebouwd te worden van één keer per maand naar om het weekend. De kinderrechter vertrouwt erop dat door de machtiging uitdrukkelijk te beperken tot één weekend in de twee weken, er rust ruimte ontstaat voor de vader om in het belang van de kinderen medewerking te verlenen en daarmee te proberen juist volledige uithuisplaatsing te voorkomen. Toewijzing van het gehele verzoek schept voor de ouders op dit moment te veel onzekerheid. Mocht de weekendplaatsing onvoldoende soelaas bieden en de situatie van de kinderen daartoe aanleiding geven, dan zal de GI een nieuw verzoek kunnen indienen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Haarlem
Zaakgegevens : C/15/306309 / JU RK 20-1596
datum uitspraak: 5 oktober 2020
beschikking uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. M.M. Altena-Staalenhoef, kantoorhoudende te Badhoevedorp,
[de vader] , hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. C.J. Hes, kantoorhoudende te Haarlem.
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 11 augustus 2020, ingekomen bij de griffie op 12 augustus 2020.
1.2.
Op 5 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
Ter zitting is, bij gebrek aan een officiële tolk, aan de moeder, met instemming van de overige aanwezigen, bijstand verleend door [nichtje van de moeder] , nichtje van de moeder, in de taal Romaans.
1.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening aan de kinderrechter kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 januari 2016 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling tot 21 januari 2019 heeft voortgeduurd.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 maart 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd en nog voortduurt tot 1 maart 2021.
3. Het verzoek
3.1.
De GI heeft verzocht een (gedeeltelijke) machtiging te verlenen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van één jaar.
3.2.
Het verzoek is ter zitting als volgt toegelicht en aangevuld. Er is veel en intensieve hulp, 25 uur per week, bij de vader in de thuissituatie voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader houdt van zijn kinderen en de kinderen van hem. De vader doet heel erg zijn best en heeft positieve stappen gezet, maar dat is niet altijd toereikend. De vader zit aan zijn plafond met betrekking tot de opvoedvaardigheden en heeft onvoldoende inzicht in zaken die belangrijk zijn voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij hebben vanwege hun eigen problematiek veel aandacht nodig en de vader is emotioneel niet voldoende beschikbaar. Om zoveel mogelijk ondersteuning te bieden voor de ontwikkeling van de kinderen, de vader gedeeltelijk te ontlasten en om volledige uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen, is het nodig dat de kinderen in het weekend elders verblijven. De GI plaatst de kinderen het liefst in een bestandsgezin (en verzoekt de machtiging ook daarvoor te verlenen), dan wel in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, bijvoorbeeld het SIG-logeerhuis. De omvang en frequentie van de plaatsing zal worden opgebouwd van een keer per maand een weekend naar ieder weekend van vrijdag tot zondag. Daarnaast gaan de kinderen naar de vakantieopvang van Happy to Move. De GI heeft ook binnen het netwerk van de vader gekeken naar mogelijkheden. De vader staat echter nergens voor open.
4. Het standpunt van belanghebbenden
4.1.
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek. De kinderen kunnen zich bij hem voldoende ontwikkelen. Zijn grootste bezwaar is dat logeren in het weekend de opmaat is naar een volledige uithuisplaatsing van de kinderen. Hij is bang de kinderen kwijt te raken. De vader weet dat de kinderen ook niet willen logeren.
4.2.
De advocaat van de vader heeft daar nog aan toegevoegd dat uit de stukken niet blijkt dat er problemen zijn met de kinderen op school of thuis. Ook is de mening van de kinderen niet gevraagd terwijl ze daar wel de leeftijd voor hebben. De vader erkent zijn problematiek en werkt mee met de hulpverlening. De GI heeft niet gekeken naar de gevolgen van de weekenduithuisplaatsing. De kinderen worden nu al drie keer per week na school individueel begeleid door De Hartekamp Groep. Als de kinderen dan ook nog elk weekend weg zijn wordt het gezinsleven wel erg beperkt. De vader heeft de kinderen dan geen enkel weekend meer om samen leuke dingen te doen.
4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting aangegeven dat het verzoek moet worden afgewezen. De moeder deelt de angst van de vader dat dit de opmaat is naar een volledige uithuisplaatsing. De kinderen kunnen in het weekend ook bij de moeder verblijven of binnen haar netwerk, bij nichtje [nichtje van de moeder] of bij de moeder van [nichtje van de moeder] . De GI heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden binnen het netwerk van de moeder. De moeder erkent dat de reguliere bezoekbezoeken moeizaam verlopen maar de schuld daarvan wordt ten onrechte bij haar neergelegd.
5. De beoordeling
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de vader heel erg zijn best doet om de kinderen te verzorgen en op te voeden maar dat hij aan zijn grens zit voor wat betreft opvoedvaardigheden. De kinderen hebben vanwege hun eigen problematiek meer nodig voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling dan de vader kan bieden. De kinderrechter is van oordeel dat er extra ondersteuning nodig is in de vorm van een pleeggezin of een accommodatie jeugdhulpaanbieder, waar de kinderen in het weekend heen kunnen. De angst van de vader, dat weekendplaatsing de opmaat is naar een volledige uithuisplaatsing, lijkt hem te belemmeren neutraal te kijken naar het nut en de noodzaak van zo’n weekendplaatsing. Hoewel door ouders ontkend, heeft de GI aangegeven dat de kinderen juist positief staan tegenover een weekendplaatsing.
5.2.
De moeder heeft gezegd dat de kinderen in de weekenden ook bij haar, [nichtje van de moeder] of de moeder van [nichtje van de moeder] kunnen verblijven. De kinderrechter acht dit niet in het belang van de kinderen. De GI heeft ter zitting voldoende gemotiveerd dat zij de mogelijkheden daartoe wel heeft onderzocht maar dat er teveel risico’s aan kleven. Zolang de begeleide reguliere bezoeken van 1,5 uur aan de moeder niet goed verlopen, kan er niet opgebouwd worden naar een weekendplaatsing bij de moeder. De moeder staat niet open voor de hulpverlening, ze zegt bezoekmomenten af, is moeilijk bereikbaar en er zijn zorgen over haar geestelijke toestand.
Nichtje [nichtje van de moeder] is sinds twee maanden actief betrokken. De GI vindt het een te groot risico om de kinderen naar [nichtje van de moeder] te laten gaan omdat de moeder de kinderen heeft mishandeld en het als een te groot risico ziet dat de moeder bij [nichtje van de moeder] over de vloer komt. De moeder heeft dit niet weersproken.
5.3.
Uit voorgaande volgt dat een gedeeltelijke uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Zoals ter zitting besproken moet de vader ook de gelegenheid hebben om in het weekend samen met de kinderen iets te doen. Dat kan niet als de kinderen elk weekend buitenshuis logeren. De kinderrechter zal het verzoek daarom gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat de kinderen in ieder geval tot 1 maart 2021, om het weekend naar een pleeggezin of een accommodatie jeugdhulpaanbieder gaan. Ook deze plaatsing dient opgebouwd te worden van één keer per maand naar om het weekend. De kinderrechter vertrouwt erop dat door de machtiging uitdrukkelijk te beperken tot één weekend in de twee weken, er rust ruimte ontstaat voor de vader om in het belang van de kinderen medewerking te verlenen en daarmee te proberen juist volledige uithuisplaatsing te voorkomen. Toewijzing van het gehele verzoek schept voor de ouders op dit moment te veel onzekerheid. Mocht de weekendplaatsing onvoldoende soelaas bieden en de situatie van de kinderen daartoe aanleiding geven, dan zal de GI een nieuw verzoek kunnen indienen.
6. De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om het weekend in een voorziening voor pleegzorg (weekendpleeggezin) dan wel in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 5 oktober 2020 tot 1 maart 2020;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M.A. Bataille, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2020. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 19 oktober 2020. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofAmsterdam | ||