Rb. Roermond, 11-02-2011, nr. AWB 10/1061
ECLI:NL:RBROE:2011:BP4510
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
11-02-2011
- Zaaknummer
AWB 10/1061
- LJN
BP4510
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BP4510, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 11‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Verweerder voert het beleid dat terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen in beginsel netto geschiedt. Dit is anders als de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. In dat geval wordt bruto teruggevorderd. In dit geval is verweerder pas bij besluit van 3 maart 2010 tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering in 2009 overgegaan, terwijl al op 13 augustus 2009 bij verweerder bekend was dat eiseres met ingang van 31 augustus 2009 geen recht (meer) had op een WW-uitkering voor 39 uur per week. Adequaat handelen van verweerder onmiddellijk na 13 augustus 2009 zou hebben betekend dat een eventuele terugvordering in hetzelfde (fiscale) jaar had kunnen plaatsvinden en dus dat die terugvordering, gelet op het hiervoor omschreven beleid, netto zou zijn gebeurd. Nu eiseres in 2009 nooit in de gelegenheid is gesteld het netto te veel betaalde bedrag terug te betalen aan verweerder, is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 17 november 2010 (LJN:BO4405), van oordeel dat het standpunt van verweerder dat voor afwijking van zijn beleid over bruto terugvordering geen aanleiding is, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
Partij(en)
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1061
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres] te Weert, eiseres,
gemachtigde mr. N.A.M.H. Fiori,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 maart 2010, inzake toepassing van de Werkloosheidswet (WW), gedeeltelijk gegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 13 augustus 2010 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 januari 2011, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde ter zitting mr. Dewarrimont. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.M. Coenen.
2. Overwegingen
2.1.
Eiseres is op 1 augustus 2009 ontslagen bij haar werkgever, waarna zij een WW uikering heeft aangevraagd gebaseerd op een werkweek van 39 uur. Vervolgens heeft eiseres op 13 augustus 2009 een “Melding wijziging beschikbaarheid” gedaan.
2.2.
Aan eiseres is bij besluit van 21 augustus 2009, met ingang van 1 augustus 2009, een WW-uitkering toegekend. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde werkweek van 39 uur.
2.3.
Bij besluit van 3 maart 2010 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2009 herzien. Volgens verweerder was de hoogte van de WW uitkering onjuist vastgesteld, omdat daarbij geen rekening was gehouden met de verminderde beschikbaarheid, die eiseres op 13 augustus 2009 had doorgegeven. Als gevolg daarvan heeft verweerder telkens een WW-uitkering op basis van 39 uren uitbetaald, terwijl dit 24 uren had moeten te zijn. Bij het besluit van 3 maart 2010 heeft verweerder daarom het door eiseres te veel ontvangen bedrag aan WW-uitkering over de periode 1 augustus 2009 tot en met 28 februari 2010 ten bedrage van € 3.011,96 bruto teruggevorderd.
2.4.
In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een beschikbaarheid van drie dagen; zij is steeds fulltime beschikbaar geweest voor werk. Eiseres heeft verder betoogd dat de terugvordering ten onrechte is gebaseerd op bruto bedragen. Zij heeft heeft erop gewezen dat verweerder de Melding wijziging beschikbaarheid van 13 augustus 2009 pas in maart 2010 heeft doorgevoerd. Daardoor heeft hij haar de mogelijkheid ontnomen de vordering nog in het jaar 2009 netto te voldoen. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft teruggevorderd over de periode 1 augustus 2009 tot 31 augustus 2009. In de Melding wijziging beschikbaarheid staat immers vermeld dat die wijziging op 31 augustus 2009 ingaat.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels, voor wat de ingangsdatum van de terugvordering betreft, gegrond verklaard. Voor wat de periode van 31 augustus 2009 tot en met 28 februari 2010 betreft, heeft verweerder zijn eerdere besluit gehandhaafd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarom een bedrag van € 2529,16 aan bruto te veel ontvangen WW-uitkering teruggevorderd.
2.6.
In beroep heeft eiseres verwezen naar de in bezwaar aangevoerde gronden.
2.7.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.8.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is de werknemer die ten minste vijf uur of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en die beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, werkloos.
2.9.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer niet langer werkloos is. In het derde lid is bepaald dat voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, het recht op uitkering eindigt ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij arbeid als werknemer verricht dan wel ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij minder beschikbaar is voor arbeid dan het aantal arbeidsuren dat hij heeft verloren.
2.10.
In artikel 22a van de WW is bepaald dat het UWV een besluit tot toekenning van uitkering herziet of intrekt indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.11.
Artikel 36, eerste lid, van de WW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald door het UWV wordt teruggevorderd.
2.12.
Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres primair betwist dat zij slechts 24 uren per week voor arbeid beschikbaar was. Tijdens het gesprek met verweerder op 13 augustus 2009 heeft zij slechts een “voorkeur” voor een 24-urige werkweek willen uitspreken. Zij wist niet dat dit consequenties zou hebben voor de hoogte van haar uitkering. Verweerder heeft de hoogte van haar WW-uitkering daarom ten onrechte herzien en (deels) teruggevorderd, aldus eiseres.
2.13.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Immers, het eerder genoemde formulier “Melding wijziging beschikbaarheid” van 13 augustus 2009 kan niet anders worden begrepen dan dat eiseres tijdens het gesprek met verweerder op die dag heeft aangegeven minder uren beschikbaar te zijn voor werk en wel in die zin dat zij met ingang van 31 augustus 2009 voor 24 uren per week beschikbaar zou zijn. Voorts blijkt uit dit formulier dat met eiseres is besproken dat deze verminderde beschikbaarheid gevolgen zou hebben voor de hoogte van haar WW-uitkering. Het formulier is door eiseres voor akkoord ondertekend. Dat eiseres kort daarna een toekenningsbesluit kreeg, dat conform haar aanvraag nog gebaseerd was op 39 uren per week, doet hier niet aan af. Gelet op de inhoud van het formulier “Melding wijziging beschikbaarheid” en het korte tijdsverloop tussen het gesprek van 13 augustus 2009 en het toekenningsbesluit van 21 augustus 2009, behoorde het voor eiseres duidelijk te zijn dat de melding die zij op 13 augustus 2009 deed, daarin nog niet was verwerkt.
2.14.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconstateerd dat aan eiseres in de periode van 31 augustus 2009 tot en met 28 februari 2010 een te hoge WW-uitkering is betaald.
2.15.
Subsidiair is eiseres van mening dat verweerder bruto had moeten terugvorderen. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus, dat zij vindt dat verweerder haar, door pas in 2010 terug te vorderen, de mogelijkheid heeft ontnomen de vordering (voor zover die ziet op 2009) nog in 2009 te voldoen. Hierdoor is het deel van de vordering dat ziet op 2009 ten onrechte gebaseerd op bruto bedragen. Voor zover de vordering ziet op januari en februari 2010 had verweerder volgens eiseres op grond van het door hem gevoerde beleid eveneens netto moeten terugvorderen.
2.16.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW in beginsel verplicht is onverschuldigd verrichte betalingen terug te vorderen. Slechts ingeval van een dringende reden is verweerder bevoegd van terugvordering af te zien. Dat in dit geval geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien, is niet in geschil.
2.17.
Verweerder voert het beleid dat terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen in beginsel netto geschiedt. Dit is anders als de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. In dat geval wordt bruto teruggevorderd. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hierover (zie met name de uitspraak van 17 november 2010, AWB 09/5189 WW, LJN: BO4405), is de rechtbank van oordeel dat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. Afwijking van dit beleid, zo leidt de rechtbank uit de hiervoor genoemde jurisprudentie af, is slechts aan de orde indien betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om het netto teveel betaalde bedrag terug te betalen in het kalenderjaar waarin teveel is betaald.
2.18.
Voor wat de terugvordering over 2009 betreft, constateert de rechtbank dat verweerder pas bij besluit van 3 maart 2010 tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering is overgegaan, terwijl al op 13 augustus 2009 bij verweerder bekend was dat eiseres met ingang van 31 augustus 2009 geen recht (meer) had op een WW-uitkering voor 39 uur per week. Adequaat handelen van verweerder onmiddellijk na 13 augustus 2009 zou hebben betekend dat een eventuele terugvordering in hetzelfde (fiscale) jaar had kunnen plaatsvinden en dus dat die terugvordering, gelet op het hiervoor omschreven beleid, netto zou zijn gebeurd. Verweerders toelichting ter zitting dat ook eiseres, door een tijdige melding aan verweerder dat een te hoge uitkering werd betaald, had kunnen voorkomen dat pas in 2010 werd teruggevorderd, acht de rechtbank ontoereikend. Het is immers primair de verantwoordelijkheid van verweerder om in een geval als dit, waarbij betrokkene tijdig en op de voorgeschreven wijze melding maakt van verminderde beschikbaarheid, binnen een zo kort mogelijke termijn de benodigde stappen inzake herziening en/of intrekking van de uitkering te nemen. De consequenties van het feit dat verweerder dat in dit geval pas in een volgend kalenderjaar deed, behoren dan ook niet voor rekening van eiseres te komen. Nu eiseres in 2009 nooit in de gelegenheid is gesteld het netto te veel betaalde bedrag terug te betalen aan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat voor afwijking van zijn beleid over bruto terugvordering geen aanleiding is, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
2.19.
Voor wat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering over 2010 betreft, heeft verweerder ter zitting niet heeft kunnen uitleggen waarom dit bedrag, in afwijking van zijn eigen beleid, bruto is teruggevorderd. Voor dit onderdeel van het bestreden besluit geldt dat dit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
2.20.
Op grond van het vorenstaande is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen.
2.21.
De rechtbank zal verweerder voorts op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres van
- 11.
april 2010, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 11 februari 2011
AC
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.